Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verlichting en Modernisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verlichting en Modernisme

Woord en Geest

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

Van Verlichting naar Modernisme

Op de scheiding tussen Verlichting, Modernisme en kerkelijk geloof staat de persoon en het werk van J. H. Scholten. Is het Modernisme dan niet het regelrechte uitvloeisel en de voortzetting van de Verhchting? Wij vermoeden dat, om met Groen en Da Costa te spreken, de tijdgeest in het Modernisme een nog grotere faktor is geweest dan in de wijsbegeerte van de Verlichting. Stond men toen nog geheel in een veld van nieuwe ontdekkingen en deels braak terrein, thans ging het om de waardering en taxering van wat uitgevonden en gewonnen was, voor het menselijke bestaan, de kunst, de politiek, de maatschappij en ook de godsdienst.

Scholten zegt dan in zijn De leer der Hervormde Kerk, een werk uit 1861: 'De leer der praedestinatie, opgevat in hare ware beteekenis en strekking, bevat de uitdrukking van des Christens geloof aan de onbelemmerde, trapsgewijze voortgaande verwezenlijking van het eeuwige Godsplan onder het menschelijk geslacht. Zij onderstelt, in weerwil van het tijdelijk bestaan der zonde, de onverdelgbaarheid des goddelijken levens in den mensch, de algenoegzame kracht van Christus den verlosser en de onweerstaanbare magt der waarheid en des geestes; zij erkent in de werkelijkheid des godsdienstigen levens, of in het geloof, een roeping Gods, en waarborgt, terwijl zij de eindeloze voortduring der zonde onmogelijk stelt, de zegepraal van het godsrijk, zoo wel in den enkelen mensch als in het menschelijk geslacht’.

De oppervlakkige lezer zal beslist niet achteroverslaan van de onrechtzinnigheid van Scholten, doch eerder wanneer hij deze en andere stukken uit zijn grote boek over de leer der Hervormde Kerk leest, zich verwonderen over de gematigde toon en de schijnbaar bijbelse formuleringen waarvan Scholten zich bedient. Aanvankelijk zou men hem dan als gematigd modem kunnen typeren. Daniël Chantepie de la Saussaye zal later in zijn kritiek op dit werk schrijven, dat juist deze gematigde en schijnbaar bijbelse toon het misleidende is in het boek van Schol ten. Het is volgens hem de schone schijn waarachter en waaronder zich de bittere werkelijkheid van een door en door modernistisch standpunt, nog erger dan dat van Hofstede de Groot en zijn groninger richting, verbergt. Wij zullen de waarheid van deze kritiek spoedig genoeg ook aan ons thema en de behandeling daarvan door Scholten ontdekken.

Over de relatie tussen Geest en Schrift en de noodzakelijke (!) onderscheiding tussen H. Schrift en Gods Woord zegt Scholten:

‘Ook toegegeven toch, dat de gansche Schrift onmiddellijk van God ware, zou daaruit nog geenszins volgen, dat de Schrift Gods Woord mogt genaamd worden'. Immers, de hele Schrift is wel volgens 1 Tim. 3:16 geïnspireerd, omdat de schrijvers mannen waren die, vol van de Heilige Geest, gelijk in alles zo ook bij hun schrijven de invloed van die Geest ondervonden en zo bewaard bleven voor de miskenning van die Geest door onzuiver godsdienstige voorstellingen. Hieruit volgt echter niet dat de Schrift Gods Woord is, want Gods Woord betekent Gods Openbaring. Maar het historisch bericht van deze Openbaring is niet de Openbaring zélf! Scholten meent in ernst dat hij de Reformatoren en de Nederlandse Gereformeerde belijdenisgeschriften aan zijn kant heeft, en hij weet er ten behoeve van zijn standpunt een geraffineerd gebruik van te maken. Zo ook op dit punt. De opstellers van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en van de Dordtse Leerregels hebben onderscheid gemaakt tussen de christelijk godsdienstige waarheid, in de Schrift vervat, als voorwerp van het zaligmakend geloof, en de rest van de inhoud der Schrift.

Het getuigenis van de Heilige Geest is bij hem de overeenstemming van wat God volgens de Schrift in Jezus Christus geopenbaard heeft met wat Hij nóg door Zijn Geest openbaart aan de rede en het geweten van de mens. En hij verwijst in dit verband zonder blikken of blozen naar art. 5 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis met de befaamde woorden over het inwendig getuigenis van de Geest in onze harten betreffende het gezag van het Woord, als ook naar art 3: heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben het gesproken. Wanneer, zo redeneert Scholten, de Schrift de laatste grond van het geloof is. dan valt er geen nadere grond in enige menselijke bewijsvoering te zoeken, maar dan is het geloof ook blind en dan zijn wij op de weg van Rome waar het goddelijk gezag der kerk in feite de sluitsteen van het geloof is, en niet meer wettige nazaten van de Reformatie. Dus moet men elders de grond van het gezag der Schrift zoeken, en dat niet-aldus Scholten - in de weg van de historisch-kritische wetenschap (!), nog minder via de apologetiek (de pogingen van mensen en instanties om de waarheid van'de Schrift te verdedigen), maar in het getuigenis van de Heilige Geest, dat hij omschrijft als 'de getuigenis van des Christens zelfbewustheid, van zijn eigen denken en gevoelen, van zijn rede en zijn geweten, zoals die in de gemeenschap met Christus door den H. Geest gereinigd zijn’.

Wat doet dan de Geest met het Woord? Het bevreemdt Scholten niet dat noch Jezus noch de apostelen 'een wetboek des geloofs, of eene vaste geloofsformule, als regel voor het nageslacht hebben opgesteld. De H. Geest, de geest der waarheid, laat zich niet binden of beperken door formules. Wat de Apostelen van Jezus overnamen, waren niet zijne woorden, die zij schier nergens aanhalen, maar zijn geest'. Wanneer de apostelen zich toch op de Schrift van het Oude Testament beroepen, dan volgen zij de in hun tijd bestaande methode.

Zij schreven zelf voor hun tijdgenoten en hebben er nooit aan gedacht dat hun geschriften eenmaal zouden dienen als kanon van heilige Schrifteri en regel van het geloof der christenen. Ja, zij hebben zulks niet eens gewild. Dat het er later van gemaakt is, is dus een grove dwaling. Wel hebben de Hervormers en velen van hen die na hen kwamen, het gezag der Schrift gegrond in het getuigenis van de Heilige Geest, maar dat getuigenis moest dienen tot staving van het gezag der Schrift en niet van haar waarde en waarheid.

Het is ook logisch dat het zo is gegaan, redeneert Scholten. Men kan toch niet onderwerping aan uiterlijk gezag verwachten waar de Geest juist de mens het vrije en zelfstandige inzicht in de waarheid opent? En dan verder is naar zijn mening het getuigenis van de Geest ten onrechte gebruikt om de waarheid van de héle Schrift te bewijzen, terwijl toch alleen het zuiver godsdienstige (!) element der Schrift, d.i. Gods Woord in de Schrift, in het gemoed van de mens kan worden opgenomen en alléén het voorwerp kan zijn waarover de Geest in het binnenste van de mens getuigt.

Geest en geest

Ten derde tekent Scholten - en dit is voor ons onderwerp wellicht het belangrijkste argument - bezwaar aan tegen de onderscheiding tussen het getuigenis van de Geest en het getuigenis van de menselijke geest, van rede en geweten zoals deze 'in de gemeenschap met Christus ontwikkeld en gezuiverd, uitspraken des//. Geestes worden'. Scholten schrijft de reden van dit hem onwelgevallig onderscheid toe aan een dualistische wereldbeschouwing, een wereldbeschouwing dus die de werkelijkheid vanuit t\vee elkaar in evenwicht houdende oorsprongen verklaart, en dit dualisme is z.i. als heersende stroming aanwijsbaar in de tijd van de Reformatie en daarna.

Zijn eigen mening is dat de Geest volgens de Schrift niet bovennatuurlijk of onmiddellijk in de mens werkt, omdat de mens reeds van nature aan God verwant is en zo met de aanleg is toegerust om de Geest van God als een natuurlijk eigendom te bezitten. 'Ook in de staat der zonde blijft de mensch van Gods geslachte en

van nature vatbaar om het goddelijke, waaraan hij zich verwant weet, te erkennen’.

Tot zover Scholten. Niemand zal wel ontkennen kunnen, dat hij hier geluiden hoort welke hem ook in de twintigste eeuw langs allerlei wegen ter ore komen. Wij houden het zelfs voor gewenst dat de dogmatische ideeën van Scholten als een van de oorsprongen van de liberale theologie nauwkeuriger onderzocht worden dan tot nu toe het geval is geweest.

Het algemene spreken van de mens met betrekking tot het heil, het spreken over Schrift als het historisch bericht van Gods Openbaring, het bezwaar dat hij aanvoert tegen de absolute onderscheiding tussen Geest en geest, en de mobilisering van rede en geweten in de gemeenschap met Christus - het zijn alle themata die zeer aktueel zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Verlichting en Modernisme

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's