Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest en het Ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest en het Ambt

Woord en Geest

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongetwijfeld is het waar dat in Romeinen 12 en 1 Corinthe 12 als zodanig geen sprake is van ouderlingen en diakenen, en wel van de gave om leiding te geven en te helpen. Maar ook hier mogen we geen tegenstellingen zoeken tussen het ambtelijke en het charismatische.

Ambt en charisma

Vooreerst rekent Paulus zijn eigen, apostolisch ambt onder de gaven die Christus aan Zijn gemeente geschonken heeft (1 Cor. 12:28; Efeze 4:11). Nu moge dit apostolisch ambt eenmalig en fundamenteel zijn, in elk geval zien we er uil dat het werk des Geestes en het ambtelijk-ordelijke niet op gespannen voet staan. Want juist terwille van de gemeenteopbouw geeft de apostel in de door hem gestichte gemeenten regels met apostolisch gezag. Hij regelt met gezag de kwtesties van tongentaai en profetie en geeft aanwijzingen inzake de problemen bij de Avondmaalsvieringen (vgl 1 Cor. 11 en 14).

Voorts is in de aanhef van de Filippenzenbrief (1:1) sprake van opzieners en diakenen, ter-

wijl 1 Thess. 5:12 de gemeenteleden opwekt tot erkenning van hen die zich onder hen moeite getroosten (letterlijk: zwoegen') en 'uw voorstanders zijn in de Heere'. Ook hier zullen we toch moeten denken aan gemeenteleden die ambtelijk leiding geven en pastoraal werkzaam zijn. Rom. 12:8 spreekt van mensen die leiding geven. In Rom. 16:5 en 1 Cor. 16:15 is sprake van de 'eerstelingen', mensen die een bepaalde vertrouwenspositie genoten. Colossenzen 4:17 zinspeelt op het ambtelijke werk van Archippus. Nu weet ik wel, dat men dan zegt: a, maar dit zijn charismatische functies, geen geordende ambten. Moeten we niet veeleer omgekeerd zeggen, dat bepaalde taken die voluit genadegaven zijn, toch tegelijk ambtelijke functies zijn. Ridderbos wijst er in zijn grote studie over Paulus op, op blz. 497v, dat het charisma tendeert naar het ambt, en mede daarin bestaat dat de gemeente niet slechts hier en nu, maar voorzover nodig een vaste geleding en orde ontvangt, opdat de gemeente waarlijk zieh als gemeente kan openbaren.

Wat we dan in de Pastorale brieven uitgewerkt vinden is ten opzichte van de Corinthische situatie niet iets totaal nieuws, maar hooguit een verdere ontwikkeling, die samenhangt met het karakter van deze brieven. Paulus staat immers vlak voor het einde. En een nieuwe generatie kondigt zich aan. Vandaar dat deze brieven zoveel nadruk leggen op de zaken van gemeentelijke leiding en kerkorde. Maar teksten als 1 Tim. 4 : 14; 2 Tim. 1 : 6 laten zien hoezeer ook hier het accent valt op de genadegave van God.

Ik meen dat de Reformatoren tegenover het doperse spiritualisme de bijbelse accenten juist gelegd hebben. Bij Calvijn is ruimte voor het buitengewone en het charismatische, mits onderworpen aan het gezag van Woord en Geest. De goede orde vloeit voort uit de prediking en het horen van het Woord (vgl. W. Balke, a.w. blz. 250 v.).

Ook bij Martin Bucer treffen we een zeer evenwichtig accent aan. Men leze daarvoor de dissertatie van dr. W. van 't Spijker over de ambten bij Martin Bucer. Enerzijds zien we bij hem een sterke nadruk op de genadegaven die Christus gegeven heeft tot opbouw en is de gemeente een charismatische gemeenschap. Broederlijke zorg, liefde en dienstbetoon krijgen voluit ruimte. Maar in deze gemeente functioneren de ambten als instrumenten van de verhoogde Christus die regeert door Zijn Woord en Geest. En het bijzonder charisma van de ambtsdrager kan pas goed tot zijn recht komen wanneer elk en ieder naar de hem verleende gave zijn plaats inneemt. Zo ontvangt de ambtsdrager zijn eigen roeping. Hij is krachtens zijn ambt niet beter of waardiger dan anderen. Zijn roeping is wel een andere, nl. het bevel om in het Woord te onderwijzen.

Ambt en gemeente

Het ambt blijft op de gemeente betrokken. Het staat niet boven de gemeente. Christus geeft ambtsdragers aan de gemeente. Als leden van de gemeente hebben zij krachtens hun roeping een eigen opdracht.

Het ambt is principieel dienst des Woords. Wat daar omheen ligt aan diensten en functies is daaraan ondergeschikt. Het zicht moet openblijven op de regering van Christus door Woord en Geest.

Dat alles betekent tweeërlei: an een tegenstelling tussen 'geestelijkheid' en 'leken' kan geen sprake zijn. Ambtsdragers zijn dienaren van Christus, die geroepen zijn de gemeente toe te rusten tot dienstbetoon. Ze hebben niet te heersen, maar mede te werken aan de blijdschap der gelovigen (2 Cor. 1 : 24). Matth. 20 : 26 en Matth. 23 : 8 waarschuwen juist voor ongeestelijke hoogmoed. De vrucht van de Geest is immers liefde en blijdschap. Hoe zou er dan ooit sprake kunnen zijn van verwaten gewichtigheid. Dan bedroeven we juist de Heihge Geest.

Dat gezegd hebbende, moeten we toch ook laten gelden dat zij die van Christuswege geroepen zijn tot de ambtelijke dienst met, een zeker gezag tegenover de gemeente staan. De ambtsdrager is, zoals Hand. 20 : 28 en 1 Petrus 5 : 2 laten zien, de wachter en de herder die in ongehoorzaamheid aan de grote Herder der schapen opzicht heeft over de kudde.

Daarbij mogen we niet vergeten dat de apostel in Hand. 20 de opzieners ook vermaant 'acht te hebben op zichzelf'. Wie geroepen is tot de hoge dienst van opzicht en herderschap, zal te bedenken hebben dat dit altijd betekent een ootmoedige dienst aan de Schrift. Dan kunnen we in deze ambtsvervulling de leiding met en de tucht van de Geest niet missen.

Roeping en verkiezing

De gegevens uit Handelingen 6, 13 en 20 laten zien hoe de Heilige Geest alles met orde laat geschieden. Ambtsdragers worden wettig door de gemeente en mitsdien door Godzelf gekozen.

In Handelingen 6 is sprake van verkiezing, van gebed en oplegging der handen. Handelingen 13 laat zien hoe de Geest (door middel van de profetie? ) duidelijk maakt dat Paulus en Barnabas afgezonderd moeten worden tot het werk waartoe de Heere hen geroepen heeft. God roept tot het ambt. Over die innerlijke roeping mag niemand oordelen. De roeping wordt bevestigd in de leiding (Hand. 16 : 6-10). Het rechte dienstwerk kan toch alleen maar gedaan worden in gebed en geloof. Dat te weten bewaart voor zelfoverschatting.

Nu spreekt Handelingen 13 met name over de roeping en verkiezing, waarbij de gemeente betrokken is. Dat aspect is bijzonder belangrijk. Ook hieruit zien we dat wanneer Christus door Zijn Woord en Geest mensen roept en toerust tot de ambtelijke dienst, de gemeente niet buiten spel gezet wordt. De gemeente roept, verkiest, zendt uit onder bidden en vasten.

Zo wordt het 'door de gemeente en mitsdien door God zelf geroepen' bewaard voor veruitwendiging. Ook de wettige verkiezing door de gemeente staat in een pneumatologisch kader.

En de roepende God is ook de belovende God. In dit verband denken we aan wat de Schrift zegt over de handoplegging. Dr. H. Schroten heeft deze handoplegging eens genoemd een teken en zegel van de belofte des Geestes. Ofschoon het woord 'teken en zegel' wellicht wat te sterk is en doet denken aan een sacrament, is de bedoeling van Schrotens opmerking in het licht van Numeri 27 bijbels. De roepende God is ook de belovende God. En onder handoplegging bevestigt de Heere zijn belofte: 'Ik zal met u zijn en u alles schenken wat tot de vervulling van dit ambt nodig is'.

Handoplegging en gebed grijpen in elkaar. Hoe zouden we het in deze dienst uithouden zonder de troost en de leiding van Gods Geest? Ook zo hebben we de verbinding tussen Geest en ambt te honoreren. De roeping garandeert niet dat kruis en teleurstelling ons bespaard blijven. Dat laat de Schrift keer op keer zien. Maar de geroepenen mogen weten: Hij die roept is getrouw. Hij zal het ook doen. En die Geest die roept tot en stelt in het ambt, verheerlijkt Christus. Een betere Opdrachtgever dan de Koning der Kerk is niet denkbaar. En waar de Geest van God het volle licht laat vallen op Christus, daar mogen ambtsdragers en gemeenteleden weten: Wij dragen de schat wel in aarden vaten. Maar de uitnemendheid der kracht is van God. Zo komt de rechte ambtsvervulling onder de troost en de tucht van de Geest te staan. Zo alleen kunnen we waarlijk dienstbaar zijn, trouw aan de opdracht die de Heere gegeven heeft en geeft. In de wetenschap: Noch hij die plant is iets, noch hij die natmaakt, maar God die de wasdom geeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De Heilige Geest en het Ambt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's