Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambtelijke gebed

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambtelijke gebed

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

Bij de bespreking van het ambtelijke gebed moeten we een dubbele streep zetten onder het woord 'gebed'.

Wat is bidden?

Kortgezegd: bidden is spreken tot God.

Dat moeten we goed voor ogen houden.

Calvijn zegt het zo: ... het gebed is een zekere samenspreking der mensen met God, waardoor zij, het heiligdom des hemels binnengegaan zijnde, Hem over Zijn beloften in eigen persoon aanspreken, opdat ze, wanneer de noodzakelijkheid het zo eist, ervaren, dat niet ijdel geweest is, wat ze geloofd hebben, toen Hij het hun slechts met woorden toezegde. (Inst. III, 20, 2). Dat blijft ook waar, wanneer er enkele, of vele mensen rondom ons zijn, inplaats van de stilte van de binnenkamer.

Gemeenschappelijk gebed

Die mensen zijn overigens niet bestemd een soort 'toehoorders' te zijn van die éne man, die hardop bidt.

Ook zij bidden mee. Het is als het ware één gebed. Die éne ambtsdrager, die voorgaat, moet als het goed is, de anderen meenemen naar de troon der genade. De anderen worden bij dit ambtelijke gebed niet 'onmondig'. Anders komen we op de Roomse lijn. waarop de ambtsdrager de dingen doet vóór de gemeente. Wie voorgaat vat de gebeden van de ambtsdragers of gemeente(leden) samen en legt ze neer voor de Hoorder der gebeden. Hij is hun mond.

Dat is geen geringe, geen eenvoudige zaak. Er is immers een grote verscheidenheid in die harten.

Toch - hoofdzaak is dat gemeenschappelijk knielen voor Hem, Die ons gemaakt heeft, dat samen schuldbelijden in ernst en in waarheid, samen daar onze geestelijke en lichamelijke nooddruft neerleggen, samen pleiten op die éne Naam, Die toegang geeft tot den Vader, samen pleiten op de beloften Gods, die in Christus ja en amen zijn, samen dankzeggen voor alle onverdiende zegeningen, samen Hem verheerlijkend vanwege Zijn deugden en werken.

Persoonlijk element ondergeschikt

Dat is niet gering. Die harten zijn vaak zo verschillend gestemd, soms moeilijk mee te voeren. En hoe is het met het eigen hart? Daar komt bij: er zijn zoveel oren, die eigenlijk niet dienen als schakel-orgaan bij het medeinstemmen met de woorden, die tot God gesproken worden. Maar die (mede)ambtsdrager taxeren niet alleen op zijn prediking. maar ook op zijn gebed. Het wordt te lang gevonden of te kort, te hartstochtelijk of te weinig vurig van geest. Er worden toespelingen in gezocht op personen of toestanden. Of men verlustigt zich in de gebed; aven van de ambtsdrager, die 'zo mooi' bidden kan.

Maar: bewonderen is iets anders dan meebidden en de noden van zichzelf en de zijnen, van zieken en gezonden, van ouderdom en jeugd, van gezin en gemeente, van overheid en volk, van zending en evangelisatie, van kerk en Koninkrijk Gods, mede opdragen aan Hem, Die alleen in al die nooddruft kan voorzien.

En dat is toch de bedoeling.

Zowel voor het persoonlijke als voor het ambtelijke gebed geeft het gebed des Heeren de grote lijnen van datgene, waaraan God wil gebeden zijn, al moeten we belijden, dat ons niveau zo menigmaal zover daar beneden ligt. Dat betekent geen telkens herhaald formuliergebed. Integendeel. De levendigheid van het ambtelijk bidden ligt ó.a. ook in de persoonlijke verscheidenheid van hen, die voorgaan. Het ambtelijke gebed neemt de persoonlijke toets en tint niet weg.

Maar dat persoonlijke mag daarin niet overwegen.

Namens andéren

Want de ambtsdrager heeft tweeërlei taak. Hij vertegenwoordigt God den Heere bij de mensen. Ik denk aan het bekende woord uit 2 Cor. 5 : 20: o zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade: ij bidden van Christuswege, laat u met God verzoenen. Maar anderzijds vertegenwoordigt de ambtsdrager de gemeente bij God den Heeré. Of dat nu in het midden der gemeente is in de kerk, of in de kerkeraadskamer, in huisgezinnen bij huisbezoek, bij zieken, bejaarden, of bij mensen met moeilijkheden - de ambtsdrager zij er zich van bewust: atgene, waartoe ik geroepen word is spreken tot God namens anderen. De ambtsdrager vertegenwoordigt ze, gaat ze voor, zo, dat ze kunnen meebidden en daarop Amen zeggen.

Ik denk even aan 1 Cor. 14. Daar gaat het over het bidden in een vreemde taal zonder uitleg. Nu zegt Paulus, hoe kunnen dan degenen, die deze taal niet verstaan 'amen' zeggen op onze dankzegging?

En nu gaat het hier vanzelf niet om de glossolaüe. Maar wel om het vertolken van de nooddruft der gemeente, zodat zij niet alleen luistert maar meebidt en bij zichzelf zegt: dat versta ik, daarin gaat mijn hart mee.

De ambtsdrager mag gerust iets eigens hebben. Paulus en Johannes, Petrus en Jacobus zijn verschillend in woordkeus en uitdrukkingswijze. Maar het gemeenschappelijke hebbe de overhand in de vertolking van hetgeen in de gemeente lééft uit het geloof, dat al z'n kracht en hulp alleen van Boven verwacht.

Ambtsdrager zijn in het persoonlijke gebed

Dit brengt me op nog een ander verband tussen het persoonlijke gebed van een ambtsdrager en zijn openbare gebed in het ambt. Ik spreek hierover met schroom, bewust van eigen tekort.

Dat ambtelijke gebed is niet maar een soort openbaar optreden op dat éne moment - een bepaald programpunt op het dienstrooster van predikanten, ouderlingen of diakenen.

De gemeente is in haar kern een biddende gemeente, niet alleen 's zondags in het huis des gebeds, maar ook daarbuiten in de week. . De ambtsdrager is daaruit voortgekomen. Hij krijgt wel langs de weg van wettige verkiezing en bevestiging zijn bijzondere plaats (met als achtergrond 'mitsdien van Godswege geroepen').

Maar niet om alleen op sommige momenten het ambtelijke kleed om te gorden en het dan weer af te leggen.

Neen, in dat pastorale werk mag verwacht worden, dat hij iemand is met een herderlijk hart. Daarom meen ik, dat hij in zijn persoonlijke gebed in de week ook ambtsdrager moet zijn. Het ambt is geen gelegenheidsjasje. En het ambtelijke bidden geen aantrekken en dan weer afleggen van een gebedsmantel.

Het is mij opgevallen, dat er in de Schrift betrekkelijk weinig voorbeelden zijn te vinden van het ambtelijke bidden in samenkomsten van gemeente of kerkeraad, zoals wij die kennen. Ze worden wel verondersteld en aangeduid. Duidelijk staat voor ons Salomo's gebed bij de inwijding van de tempel. Of dat van Paulus, die afscheid nemend van de kerkeraad van Efeze, daarmee neerknielt en bidt.

Voorbeelden uit de Schrift

Maar waar ik aan denk is b.v. Exodus 32 en 33.

Na de zonde met het het gouden kalf volgt een strafoefening met de dreiging van de algehele verdelging van het volk. Dan is het Mozes, die pleit bij God voor hét volk, al zou hij zelf uitgedelgd worden uit het boek, dat God geschreven heeft. Mozes mag daartoe met den Heeré spreken, gelijk een man met zijn vriend spreekt.

In Deuteronomium 9 : 26 komt Mozes er op , terug en zegt: k bad tot, den Heere: erderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat Gij verlost hebt, want wat zoudt Gij Uw grote Naam doen!

Dat is ó)ók ambtelijk bidden!

Hetzelfde treft ons bij Samuel. Verworpen door het volk en vervangen door een koning, gaat hij voort voor het volk te bidden. Het zou zondigen zijn tegen God, als hij het niet deed (1 Sam. 12 : 23). Eliza buigt zich achter gesloten deuren-over het gestorven kind van de Sunamietische vrouw en bidt. Hiskia bidt in de tempel, voor het volk, dat buiten wacht. Nehemia draagt het herstel van stad en tempel midden onder zijn werk biddend in zijn hart. Jeremia bidt voor het zondige volk, totdat God het hem verbiedt. Maar na de heilsbeloften van Jeremia 30-33 geeft hij dadelijk gehoor aan de aandrang van de oversten en van het overblijfsel des volks om tot den Heere te bidden.

Hetzelfde treft ons bij Daniël.

En niet minder komen we dit bidden voor de gemeente(n) tegen in tal van brieven, als Paulus in zijn eigen bidden voor die gemeenten bidt en dankt. Dat is ook ambtelijk bidden. Voorbidden niet alleen in de vorm van voorgaan in gebed. Maar ook in de zin van bidden voor...

Ik dacht dat dit niet de minste kant was van het ambtelijke gebed. Ik meen ook de beste leer-, school en voorbereiding ertoe. Ambtsdrager zijn is: arbeiden ten dienste van de kudde van de grote Herder der schapen. Tot de lammere-" en de verdwaalden toe.

Het beschaamt ons, dat wij zo weinig leven in en met en voor de gemeente, die naar de Naam des Heeren genoemd is, die Hij getekend heeft met Zijn merk-en veldteken (Ned. Gel. B^el. art. 34) en waaraan Hij Zijn beloften gegeven heeft.

We moeten onszelf beschuldigingen van een tekort aan liefde, dat door geen theologie en door geen mooie woorden, al was het engelen taal, goedgemaakt wordt. (1 Cor. 13).

Zonder* die liefde wordt ook ons ambtelijke bidden tot waardeloos 'gerinkel en gerammel', al zou 'men' het nog zo mooi vinden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1977

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het ambtelijke gebed

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1977

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's