Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenmaal of tweemaal?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenmaal of tweemaal?

Messiasverwachting

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen we enkele weken geleden schreven over 'Brandhaarden en brandpunten' haalden we • daarbij aan de tekst uit Handelingen 1, waarin de discipelen aan Christus vragen of Hij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk weer zou oprichten. We haalden daarbij Calvijns uitspraak aan, dat in deze tekst evenveel dwalingen zitten als woorden. De aardsgerichte verwachting wordt doorkruist door het antwoord van Christus, dat het hun niet toekomt de tijden en gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn eigen macht heeft gesteld en dan ontvangen ze de belofte van de Heilige Geest, in Wiens kracht ze de wereld in moeten om getuigen te zijn tot aan de uitersten van de aarde.

Nu ging het mij in dat bewuste artikel niet om de vraag of er ten aanzien van Israël een bepaalde toekomstverwachting is. Slechts het feit, dat Christus de wensdroom van de discipelen, die kennelijk samenhing met een bepaalde Messiasverwachting van Israël, doorkruiste was aanleiding de vraag te stellen of we in ons kerkelijke leven vaak ook niet moeten worden afgebracht van eigen wensen en idealen terwille van het getuigenis aangaande de Naam.

Nu stuurde iemand mij toe een gedeelte van de bijbellezingen van de bekende mr. Isaac da Costa, zelf een zoon van het oude volk maar bekeerd tot de Christus der Schriften. Het is dat gedeelte, dat handelt over Handelingen 1. Het lijkt mij nuttig hier weer te geven hoe Da Costa de accenten laat vallen op bovengenoemde tekst, anders dan Calvijn doet, méér vanuit de verwachting voor Israël. En daarin is Da Costa niet de enige.

In deze tijd

Da Costa laat de nadruk vallen op 'in deze tijd': ult Gij in déze tijd aan Israël het Koninkrijk weer oprichten? Er moet dus - zo zegt Da Costa-door Christus in de veertig jaar van Zijn omwandeling op aarde gesproken zijn over de oprichting van het Koninkrijk aan Israël. Anders zouden de discipelen deze vraag niet stellen. Da Costa verwijst dan naar Mattheus 19 vers 28, waarin Jezus zegt, dat zij, die hem gevolgd zijn in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op de troon Zijner heerlijkheid, zij - dat zijn de discipelen-dan ook zullen zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israels. Deze tekst brengt^ hij dan weer in verband met 'de tijd van de wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door de mond al Zijner heilige profeten' (Hand. 3 : 21). Dit alles ziet - aldus Da Costa - op de wederoprichting van het Koninkrijk aan Israël. We moeten-zo zegt hij - zulke bijbelgedeelten niet vergeestelijken. 'De Joden vergeestelijken in de Schrift alles wat van het lijden van de Messias op aarde geschreven staat, en velen onder ons vergeestelijken alles wat van de heerlijkheid van Christus op aarde geschreven staat.' De oprichting van het Koninkrijk aan Israël is zeer goed bestaanbaar - zo zegt hij - met het Koninkrijk Gods dat de gehele wereld omspant.

De vraag van de discipelen - zo vervolgt Da Costa - is gebaseerd op Amos 9 : 8-13, een gedeelte dat Da Costa voor recht verstaan helemaal aanhaalt en waarvan de kern is 'te dien dage zal ik de vervallen hut van David weder oprichten en Ik zal haar reten vertuinen en wat aan haar is afgebroken weer oprichten en zal ze bouwen als in de dagen vanouds, opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn naam genoemd zijn'. Het slot van de pericoop luidt: En Ik zal ze in hun land planten en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de Heere uw God'.

Voorbarigheid

Christus sprak-zo zegt Da Costa-de discipelen niet tegen terzake van de verwachting van het letterlijke herstel maar hij berispte de voorbarigheid van de discipelen. Alsof hij zeggen wilde: 'Hoe kunt gij thans aan deze zaak denken, in een tijd, waarin Israël Zijn Messias heeft verworpen en hun verstrooiing onder alle volkeren met de verwoesting van de stad en de tempel nabij is, zodat Israels herstel eerst in de verste toekomst ligt'. Christus Zelf - zo zegt hij dan - is de enige wettige Koning van Israël en Hij zal dat koningschap niet verliezen ook al werpt Zijn volk hem uit. Da Costa zegt dan ook op grond hiervan met grote stelligheid - en het is voor hem dan nog een spreken zonder dat er iets van zichtbaar is-dat Palestina 'eenmaal weer door de in Christus gelovig geworden (curs. van mij, v. d. G.) stammen Israels bewoond en met keur van zegeningen overstort, tot het middelpunt wordt gesteld van het Koninkrijk Gods, van Christus over de hele wereld'. Maar voor de discipelen was het nog: 'niet in déze tijd'. Het is - zo zegt Da Costa - als met de verhoring der gebeden: 'Wij bidden , , Och help ons heden"; maar God zegt , , Ik zal u helpen maar niet " '.

‘Alle goddelijke belofte moet eerst in de natuurlijke weg sterven, eer zij op goddelijke wijze kan worden vervuld.' De Heilige Geest moet eerst nog komen. Christus wil - zo zegt hij - aan zijn discipelen zeggen: 'gij leeft in de tijd der voorbereiding tot de laatste dingen. De innerlijke heerlijkheid van het Koninkrijk Gods moet geopenbaard worden alvorens zijn uiterlijke heerlijkheid geopenbaard wordt. Mijn komst in de geest moet, na Mijn komst in het vlees, voorafgaan aan Mijn komst in heerlijkheid'.

Cardinaie kwestie

Cardinaie kwestie Het is duidelijk dat deze door Da Costa ontwikkelde visie afwijkt van die van Calvijn. Al blijft het waar, dat de Joden door Christus worden afgebracht van hun wensdromen ten aanzien van de spoedige wederoprichting van het Koninkrijk doordat Hij wijst op de komst van de Geest. Het zal kennelijk toch Geestelijker gaan dan zij menen.

De bekeerde Jood Da Costa was echter hartstochtelijk bezig met de toekomst van zijn voHc. Het is kenmerkend voor alle Joden; ook voor de tot het christendom bekeerde Joden. Het verlangen naar Jeruzalem, naar Sion is er de eeuwen door geweest. In het Zionisme vond dit alles een politiek kanaal. Het politiek zionisme, dat de terugkeer van de Joden naar het land beoogde, is echter ondenkbaar zonder het religieuze Zionisme. Maar tussen dit religieus Zionisme en de bekeerde Jood Da Costa ligt dan toch een fundamenteel verschil. Christus en de Geest staan tussen de visie van Da Costa en van de religieuze Zionisten. En dat is een verschil van beslissende betekenis.

Wie eenvoudig geïnformeerd wil worden over wat het Zionisme is, die leze een onlangs verschenen boekje getiteld 'Zionisme' wat een weergave is van een gesprek, dat onder leiding, van M. Kopuit plaats vond tussen drie rabbijnen (M. Pink, H. Rodrigues Pereira en dr. J. Soetendorp), een pater (drs. J. Keet) en een predikant (ds. J. Heule). Duidelijk wordt bij lezing van dit boekje, dat de rabbijnen, hóé verschillend ook, zeggen, dat de stichting van de staat Israël het begin is van het Messiaanse tijdperk. De Messias moet om zo te zeggen nog komen. Maar de ^e^ó/we« Messias wordt intussen helemaal afgewezen. Daar ligt het cardinaie verschil.

Hoe scherp dit ligt heb ik vorige week ervaren. Tijdens een bijeenkomst met genodigden ter gelegenheid van de gewezen promotie van dr. S. Gerssen met zijn proefschrift 'Modern Zionisme en Christelijke theologie' werd het woord gevoerd door een vooraanstaand man uit de Joodse gemeenschap in ons land. In een sympathiek-openhartig betoog, waarin hij overigens stelde, dat de titel van Gerssen's boek niet omkeerbaar is (modern zionisme kan kennelijk wél invloed oefenen op de christelijke theologie maar niet omgekeerd), ging hij scherp in op een uitspraak in Gerssen's proefschrift, waarin deze zegt dat wij, christenen, in de Opstanding van de Messias Israels de dragende grond zien van Israels voortbestaan als volk. Alles in hem kwam daartegen in verzet. Alsof-zo zei hij - Israël ook zonder die Opstanding niet zou kunnen voortbestaan. Heel duidelijk liet hij weten (al zou er dan van beïnvloeding van het zionisme door de theologie geen sprake kunnen zijn) dat hij de dialoog nodig achtte maar dat men dan zeker niet moest inzetten bij de persoon van Jezus en de Opstanding. Er zouden andere thema's te vinden zijn voor het gesprek. Dat was eerlijk en duidelijk gesproken.

Kloof

De kloof ten aanzien van het geloof in de Messias tussen Jood en christen, tussen om zo te zeggen ook de zionist en de christen-Jood (als Da Costa) is diep. Gerssen haalde op bedoelde ontmoeting trouwens een woord van Rozenzweig aan, waarin deze stelde, dat de Joden vandaag opnieuw Jezus zouden kruisigen. Daarom kunnen we als christenen, hóé onze verwachting ten aanzien van Israël ook moge zijn, niet heen om het noemen, het betuigen van dé Naam, de enige die tot Zaligheid gegeven is voor Jood en heiden. En ook niet om het getuigenis van de Heilige Geest, die het uit Christus neemt en het ons verkondigt. De christologie en de pneumatologie, de leer aangaande de Geest, staan tussen christendom en jodendom. Het is van beslissende betekenis of men belijdt dat de Messias tweemaal komt (het ïs geschied bij de vleeswording, het zal geschieden bij de wederkomst) óf dat men belijdt, dat de Messias slechts éénmaal komt, hetgeen dan nog te geschieden staat. * * * •

Het is dan ook naar mijn diepste overtuiging vuurgevaarlijk als we momenteef in theologische kring allerlei judaïserende tendenzen aantreffen. Vanuit een messiasbeeld zoals dat onder het Jodendom leeft krijgt de aardsgerichtheid van het heil een overtrokken betekenis. Die aardsgerichtheid is er ongetwijfeld ook en ik meen dat Da Costa gelijk heeft als hij zegt, dat we niet al te snel moeten zijn in het vergeestelijken van die dingen, die op aardse realiteiten slaan. Maar het zal dan helemaal gaan over het Koningschap van Jezus. Zal er hoe dan ook de wederoprichting van het koningschap aan Israël zijn dan niet buiten de Messias die al gekomen is, en die we belijden als de ten hemel gevaren Koning. Prof. dr. A. A. van Ruler zegt in zijn boek Ik Geloof (een uiteenzetting van het Apostolicum) bij het geiloofsartikel over de wederkomst op Van Ruleriaanse wijze, dat het heil in Christus zó goddelijk groot is, dat het in geen van de ons bekende vormen van het menselijk bestaan is te bergen. Aan alle kanten gaat het heen over de randen van ons bestaan. Vandaar de hemelvaart. 'Het heil is zolang opgeborgen in de hemel. Maar van daaruit verwachten wij het dan ook. Het kon niet anders dan zo. God kon om zo te zeggen de wereld niet in één keer verlost krijgen. Hij moest het wel in twee etappes doen.' Ik lees deze uitspraak tegen de achtergond van de Joodse Messiasverwachting, waarachter de gedachte zit dat wanneer de Messias komt de verlossing van de wereld ook echt zichtbaar zal zijn. Van Ruler zegt dan ook: 'Israël verwacht alleen de komende Messias - als het nog een messias verwacht en niet zichzelf of de mensheid als de messias beschouwt. De christenheid verwacht de messias, die reeds gekomen is. Maar zijn wederkomen is een eigen, geheel nieuwe gebeurtenis. De tweede komst is geheel anders dan de eerste komst. Zij is er geen herhaling van. Hij kwam om te verzoenen. Hij komt om te oordelen.’

In de kracht van de Heilige Geest, die de Geest van Christus is, zal ook vandaag van de ene Naam getuigd worden {Mijn getuigen zijn, zegt Christus) 'zowel tt Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde'.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Eenmaal of tweemaal?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's