Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zal men ook de jonge kinderen dopen? (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zal men ook de jonge kinderen dopen? (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie z'n Catechismus kent, herkent deze vraag uit de 27ste Zondag van onze Heidelberger. Die vraag was toen niet alleen maar een aanloopje om het gewenste antwoord op vraag 74 te kunnen plaatsen. Integendeel. Juist in de 16de eeuw heeft deze vraag een grote urgentie gehad in verband met de Wederdopers, waar zowel Zwingli en Calvijn als Luther hun strijd mee gehad hebben;

De vraag in de geschiedenis

Reeds in de oude kerk komt de vraag aan de orde. Latere (ook wel tegenwoordige) tegenstanders van de kinderdoop zijn geneigd zich daarop te beroepen. Men wil dan zelfs de bezwaren, die in de oud-christelijke kerk een enkele maal tot uiting kwamen, verklaren uit een begeerte, die hier en daar gevonden werd, om terug te keren tot het oorspronkelijke leven der kerk. Daartegenover zou de inderdaad reeds oude praktijk van de kinderdoop wijzen op een reeds vroeg ingetreden verstarring en veruitwendiging van het kerkelijk leven, waarbij de persoonlijke verantwoordelijkheid en de eigen geestelijke geloofsbeslissing tekort zouden komen.

Nu mogen we vooral dr. G. de Ru, die in 1964 promoveerde op een dissertatie over 'de kinderdoop inhet Nieuwe Testament', wel dankbaar zijn voor het wetenschappelijk onderzoek ook inzake deze bewering. Ér blijkt nl. nergens sprake te zijn van de 'invoering' van een aanvankelijk niet bestaande doop van kleine kinderen. Nergens wordt ook van de bediening van dit Sacrament aan de kinderen opzettelijk melding gemaakt. Dat zou wel het geval zijn geweest, wanneer de kinderdoop in strijd met de oorspronkelijke bedoeling des Heeren, zou zijn ingevoerd., Uit het zwijgen over de kinderdoop trekken de tegenstanders ten onrechte de conclusie van het ontbreken.

Bezwaren tegen de kinderdoop hadden een heel andere achtergrond dan de bestrijding van een ontoelaatbare nieuwigheid. Men ging de weg op van de overwaardering van het Sacrament. Zo ook b.v. Tertullianus in een bepaalde periode van zijn leven. De doop moest volgens deze opvatting zo lang mogelijk worden uitgesteld, omdat daardoor alleen voorafgaande, maar niet daarna volgende zonden werden weggenomen. Dus liefst vlak voor de dood. Niet de historiciteit maar de betekenis van het Sacrament was in het geding. Voor de historiciteit zijn genoeg aanduidingen te vinden bij schrijvers als Irenaeus, Cyprianus en Augustinus.

Merkwaardig is het standpunt van Gregorius van Nazianze (4de eeuw). Hij wilde geen zuigelingen dopen. Maar^wel kinderen vanaf het derde jaar. Dus toch wel een soort kinderdoop. Maar met de bijbedoeling, dat deze kinderen althans enig vermoeden zouden hebben van de betekenis van deze heilige handeling (De Ru, pag. 17). Hier komt een element zich schuchter aandienen, dat later een veel grotere rol zal gaan spelen, nl. dat van depersoonlijke beleving van het heil, vóór de doop.

Dan wijzen we nog op Pelagius, die de kinderdoop verwierp, omdat er bij kinderen nog niets af te wassen zou zijn. Hij verwerpt immers de erfzonde. Geen wonder, dat mensen met wat Pelagiaanse zuurdesem, zoals de Socinianen en hun geestverwanten, hem hierin ook volgen.

Middeleeuwen

In de Middeleeuwen is de kinderdoop zonder meer regel. Wel zullen wij daarbij niet over het hoofd moeten zien de kwalijke, ook door de kerkelijke theologie bevorderde, bijgelovige opvattingen, die men verbond (en verbindt) aan de uitwendige door de kerk correct verrichtte handeling.

Bezwaren komen er alleen o.a. van de Albigenzen of Katharen ('reinen'), die alle nadruk legden op de 'geestesdoop'. Heel de stoffelijke wereld met huwelijk en al was in de grond der zaak eigenlijk verwerpelijk, althans minderwaardig. Wat zou danzulk een element als het gewone water kunnen betekenen, al was het ook doopwater! Hier is een van die vormen van spiritualisme (v er-ge este-Ujking), die telkens terugkeren bij verwerping of onderwaardering van het Sacrament. In de tijd van de oude kerk waren er trouwens ook al allerlei wijsgerige stromingen geweest zoals de gnostiek, het manicheïsme en het marcionisme, die, in tegenstelling met het uitgangspunt van de Schrift en de belijdenis der kerk, de Schepping als het werk des Vaders miskenden, en voorzover zij christelijke noties uit de kerk hadden overgenomen of meegenomen, de minachting voor de stoffelijke wereld compenseerden door een overmatig accent op de werking van de Heilige Geest en Zijn gaven. De door de kerk bestreden en verworpen secten van de Montanisten, Novatianen en Donatisten vertonen de telkens zich herhalende neiging tot ascese, met het ideaal van armoede, onthouding (ook sexuele) en mijding van het openbare leven. Dit alles ligt met allerlei variaties in de lijn waarop ook de genoemde Albigenzen zich bewogen. Ook de Waldenzen prediken het armoede-ideaal. Zij willen ook een aan de Doop voorafgaande bewuste keuze voor de navolging van Christus, die men in de grote pauselijke veruitwendigde en verwereldlijkte kerk al te zeer zag ontbreken. Wel hebben Petrus Waldus en zijn volgelingen meer bijbelse elementen en verbanden opgenomen. Maar navolging blijkt steeds in te zinken tot nadoen.

Hervormingstijd

De gróte tegenstand tegen de kinderdoop komt , . gelijk met de opkomst van de Hervorming in de beweging van de Wederdopers (wederdoop is herdoop omdat de als kind ontvangen doop waardeloos was). Een gematigde vorm van deze Dopersen wordt nog altijd vertegenwoordigd door de Doopsgezinden (Mennonieten). Dr. De Ru noemt, in overeenstemming met Berkhofs Geschiedenis der Kerk, een viertal opvallende kenmerken van deze Dopersen. Óver elk daarvan een enkel woord ter verduidelijking.

a. wettische heiliging. Zo noemen we een streven naar heiligmaking los van het evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof. Dat levert alleen dode werken op. Een timmerman maakt van dood hout allerlei soms mooie voorwerpen. Maar een vruchtboom draagt zonder geklop en gehamer, vrucht. We spreken dan ook van de vruchten des Geestes. Bij de Dopersen is er altijd het gevaar, dat men de heiligmaking ten grondslag wil leggen aan de rechtvaardiging. b. revolutionaire toekomstverwachting. Deze behoort bij die typische reeds eerder bij anderen ook opgemerkte tegenstelling tussen natuur en genade. De overheid met haar ambten, met de door haar gevergde eed en de door haar gehanteerde zwaardmacht, is voor de-Doperse mens een zó werelds terrein, dat hij er niet mee te maken wil hebben. Toch wil hij het koninkrijk Gods gestalte geven op aarde. En het is merkwaardig, hoe dan, evenals in onze tijd, geweld en geweldloosheid in elkaar overgaan. Denk maar aan de Doperse revolutie in Munster. Begonnen zogenaamd in de Geest, maar buiten de leiding van het Woord, bleek deze geest zeer vleselijk te zijn.

Nog altijd vertonen allerlei bewegingen Doperse trekken. Zonder de voorlichting en leiding van het Woord Gods vviTmen ook nu langs revolutionaire weg op korte termijn een paradijs op aarde brengen terwijl men voor de overheid als van God gegeven instantie geen goed woord overheeft. In bijzonderheden zijn deze bewegingen gevarieerd: min of meer chiliastisch getint, of uitgesproken horizontalistisch.

c. individualistische mystiek. Het individualisme ontkent, dat < i^ kleine kinderen der gelovigen 'erfgenamen zijn van het rijk Gods en van Zijn verbond'. Men ontkent of miskent de historische gang van het verbond der genade in de lijn der geslachten. De persoonlijke beslissing wordt geaccentueerd ten koste van de brede samenhang der gemeente, waarin God wil wonen met Zijn Woord en Geest; en ook ten koste van de vrijheid van Gods genade, waarmede Hij in Zijn verbond met zegel en al reeds komt tot de mens, die nog niets anders is dan een geboren zondaar, dood in de zonden en misdaden.

Dat individualisme draagt op godsdienstig terrein ook een mystiek karakter, doordat de zekerheid van het Woord terugtreedt, tegenover de onmiddellijke werking van Gods Geest of van datgene, wat in ogenblikken van bijzondere ontroering soms ten onrechte daarvoor gehouden wordt.

De bekende J. A. Wormser heeft de gevaren, die hier liggen reeds in de vorige eeuw duidelijk gesignaleerd.

d. redelijk-zedelijk christendom. Dat hebben we al opgemerkt bij Pelagmrs en de Socinianen. We kunnen daarbij ook denken aan allerlei geestesrichtingen, die totaal losgeraakt zijn van datgene, wat de Reformatie ons als erfgoed nagelaten heeft, krachtens het haar door den Heiligen Geest geschonken inzicht in het Woord. Als zonde en genade geen beslissende punten meer zijn, wat zal men dan aan de kinderen nog een symbolische handeling toedienen, die daarvan juist spreekt? De Doop moet danóf in onbruik komen óf alle schriftuurlijke betekenis feitelijk verloren hebben. Tot zover iets over de in vraag 74 aan de orde gestelde verhouding tussen het onmondige kind der gelovigen en het grootzegel van Gods verbond.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Zal men ook de jonge kinderen dopen? (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's