Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schenking en deelachtigmaking

In het decembernummer van Ambtelijk contact troffen we een artikel aan van de Apeldoornse dogmaticus, pro/, dr. J. v. Genderen over de woorden 'schenking' en 'deelachtigmaking'. Deze woorden zijn ontleend aan de taalschat van de Reformatie en komen voor b.v. in het dankgebed van het klassieke Avondmaalsformulier, alsmede in de Heidelbergse Catechismus (Zondag 7 en Zondag 25). Het gaat in deze woorden om een belangrijk aspect in de geloofsleer, dat direct van betekenis is voor het geloofsleven, nl. de vragen rondom de toezegging en de toeëigening van het heil.

Het heeft zin om de dogmatische plaats te bepalen van de schenking en de deelachtigmaking van het heil.

Dan is te denken aan de leer van het genadeverbond, omdat wij het wezen van het verbond mogen zien in de belofte van God. Hij schenkt ons uit genade de belofte van het heil en Hij maakt ons het beloofde heil uit genade deelachtig.

Dat werkt door in de sacramentsleer. In doop en avondmaal stelt de Here voorop wat hij schenkt. In Zondag 25 valt de tegenwoordige tijd op: Hij schenkt het ons in het heden van de genade. Dat vraagt geloof. Wij worden het heil niet anders dan door het geloof deelachtig. Tegelijk bedenken we dat het gaat over het werk van de Heilige Geest. Hij toch eigent ons toe wat wij in Christus hebben (Doopsformulier), zodat wij het niet alleen in de belofte hebben, maar er ook persoonlijk deel aan hebben. Door de middelen der genade komt het heil van God op ons af: het wordt ons inderdaad geschonken. Christus wordt door het evangelie aangeboden (Dordtse Leerregels, III/IV, 9). De Heilige Geest doet ons hart voor Hem opengaan en geeft ons deel aan alles wat Hij voor zondaren verworven heeft.

Wie het vooral niet te moeilijk wil maken, zal misschien zeggen, dat het hierop neerkomt, dat God ons het heil in Christus aanbiedt en wij het aannemen.

Nu zullen wij ons er wel op moeten toeleggen om het in prediking, catechese en gesprek eenvoudig te houden. Maar een al te grote vereenvoudiging kan ertoe leiden dat er iets uit het oog verloren wordt dat toch wel essentieel is.

De leer van Pelagius was gemakkelijker te begrijpen dan die van Augustinus en de leer van de Remonstranten scheen doorzichtiger dan die van de synode van Dordrecht. Maar eenvoud is niet altijd het kenmerk van het ware!

Op zijn minst moet aan de uitspraak over het aanbieden van Gods zijde en het aannemen van onze kant worden toegevoegd, dat God ons het heil uit louter genade aanbiedt en dat wij het door het geloof alleen kunnen aannemen.

En ook dan dreigt het gevaar nog, dat de aanbieding (schenking) wel beschouwd wordt als een genadige daad van God, maar het aannemen als een daad van ons eigen geloof. Dan wordt het geloof toch nog een zelfstandige factor!

Het feit dat deze voorsteUing zoveel voorkomt, verklaart misschien de vrees voor de term 'aannemen' die hier en daar merkbaar is, terwijl het toch een van de bijbelse woorden voor geloven is. Het 'A.B.C, van het geloof' (Comrie) begint ermee. In de Heilige Schrift staat het gelovig aannemen niet op zichzelf. Wij kunnen niets aannemen dan wat God ons eerst aangeboden of geschonken heeft. En wij komen niet aan dit aannemen toe, als Hij ons er niet toe brengt.

Theologisch gezien is 'deelachtigmaking' een waardevol woord. Wij mogen de verwerkelijking van het heil in ons leven besUst niet aan ons zelf toeschrijven. God laat het niet aan ons over. Gelukkig niet!

Evenals bij de schenking is God bij de deelachtigmaking de handelende Persoon. Als het geloof het onderwerp is van het deelachtig maken (Zondag 25), is dat het geloof dat door de Heilige Geest wordt gewerkt. Dat staat er ook bij.

Het gaat om een tweevoudig werk van God, dat op ons heil is gericht. Men kan op twee wijzen tot eenzijdigheid vervallen, of doordat men alleen nadruk legt op de schenking, of doordat men alleen oog heeft voor de deelachtigmaking. De schenking is de deelachtigmaking nog niet. Omgekeerd moeten we zeggen: De grond van de zekerheid van het geloof is de aanbieding en schenking van Christus als Zaligmaker in het Woord, waarin geloofd moet worden tot behoud.

Schenking en deelachtigmaking zijn woorden die bij elkaar horen. Ze spreken van een tweevoudig werk van God dat op ons heil gericht is. De schenking is op de deelachtigmaking en de deelachtigmaking is op de schenking betrokken.

Dat komt heel duidelijk uit in het dankgebed bij het avondmaal. Daarin wordt vooropgesteld, dat God ons Christus geschonken heeft tot Middelaar en offer voor onze zonden. Dat is in het sacrament bevestigd. Daar hoort het geloof bij waardoor wij de heilsweldaden deelachtig worden en dat geloof is zelf weer een gave van God. Op grond van het genadeverbond kunnen wij zeggen, dat God ons de Heilige Geest, de Geest die het geloof werkt - en daarmee het geloof dat door de Geest wordt gewerkt - wil geven (vlg. Heid. Catechismus, Zondag 27). Als het goed is, zullen wij om de vervulling van die belofte bidden en voor de vervulling danken. De kerk gaat ons daar in de gebeden bij de sacramentsbediening in voor.

Een waar geloof is een geloof dat vertrouwt, dat 'ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid door God geschonken is'. Niet alleen anderen, maar ook mij!

Het kan gebeuren dat iemand uit een speciale belofte, uit de wijze waarop een tekst of vers hem raakt, of uit een bijzonder gevoel dat daarmee gepaard gaat, afleiden wil dat het ook voor hem persoonlijk is. Door de Reformatie zijn onze ogen er echter voor geopend, dat de grond voor het 'ook mij geschonken' buiten mij ligt. God belooft het onvoorwaardelijk onafhankelijk van wat wij voor Hem waren of voor Hem zijn.

Ook mij geschonken!

Als wij dat met verwondering en vreugde mogen belijden, is dat omdat de Heilige Geest dit vaste vertrouwen door het evangelie in ons hart werkt. Laat ik tenslotte het woord mogen geven aan ds. W. Heerma, die jaren geleden al heel schriftuurlijk en praktisch over het onderscheid tussen schenking en deelachtigmaking en over de betekenis van de volgorde geschreven heeft (Van Gods Verbond en Woorden, 1952, blz. 49-59). 'De deelachtigmaking houdt in, dat het in de belofte, in het Evangelie geschonken heil nu door het geloof mijn onverliesbaar deel is geworden. Het heil des Heeren, de genade Gods moet ons niet alleen in het Woord Gods geschonken worden, aangeboden worden, maar het moet ook worden aangenomen door het geloof; het moet ons worden toegeëigend door de Heilige Geest. De toeëigening, de deelachtigmaking is niet mogelijk zonder de schenking. Terwijl ons goed duidelijk moet zijn, dat deze schenking zonder de toeëigening ons geen nut zal doen en geen eeuwig heil zal brengen.'

Hij zegt verder: 'De schenking gaat aan het geloof vooraf. Dat is de belofte des Evangelies. Maar de deelachtigmaking niet. Door het geloof maakt de Heilige Geest het mij deelachtig. De verzekering van Godswege, dat al mijn zonden vergeven zijn, dat ik het heil deelachtig ben, dat de Heere Zelf mijn deel is, volgt op het geloof.'

Een belangrijk artikel dat we gaarne aan u doorgeven, juist omdat hier voor het verstaan van de prediking, als ook voor het pastoraat rondom belijdenis en Avondmaal, geloofszekerheid en geloofsblijdschap zulke belangrijke dingen gezegd worden.

Geen eenstemmigheid over het geloofsgetuigenis

In het vj& QkhXdid Kerknieuws, dat onder redactie van drs. N. Scheps, ons voortreffelijk op de hoogte houdt van allerlei facetten van het kerkelijk leven, trof ik een verslag aan van de discussie op de Gereformeerde synode over het Geloofsgetuigenis. Aan dit concept hadden destijds de hoogleraren G. C. Berkouwer en H. N. Ridderbos hun krachten gegeven. Het heeft ook in ons blad nogal wat aandacht gekregen. Nu men na enkele jaren de rekening opmaakt blijkt dat dit concept toch niet de status van geloofsbelijdenis zal krijgen.

De synoden van Sneek 1969/70 en Dordrecht 1971/72 waren vol verwachting geweest over het initiatief tot een nieuw modern belijdenisgeschrift waarin allen binnen de Gereformeerde kerken zich zouden kunnen vinden. Zo'n eenparig geloofsgetuigenis moest de toenemende kritiek op de reeds eeuwenoude in gebruik zijnde belijdenisgeschriften doen verstommen. Maar toen jaren later het werkstuk in de vorm van een Proeve gereed was en naar de kerken werd gezonden ter toetsing, liep de zaak toch anders dan men had gehoopt. Weliswaar werden ér in veel gemeenten studiegroepen gevormd, die het stuk diepgaand bespraken, maar de deputaten kregen van de ene gemeente te horen dat de Proeve veel te summier was en nog veel meer actuele zaken moest gaan bevatten, terwijl van andere zijde kritiek geoefend werd op wat men de 'breedvoerigheid' van de Proeve noemde. Deputaten kregen veel reacties binnen; dat wel. En op zichzelf werd dat ter synode gunstig ervaren. Er was in ieder geval een proces op gang gebracht. Maar tegelijkertijd had het deputaatschap (voorzitter prof. dr. J. T. Bakker) geen moed gehad om aan de hand van de opmerkingen uit de kerken een nieuw concept samen te stellen. Er was geen beginnen aan. Wat eens ideaUstisch was begonnen, moest nu maar 'eervol worden begraven', aldus prof. Ridderbos ter synode. Positief klonk toen toch nog het geluid dat het Geloofsgetuigenis gebruikt zou kunnen worden - zonder dat daarin de kritiek was verwerkt-als handreiking tot het belijden. Besloten werd als vervolg op het proces inzake de Proeve te komen tot een catecheseproject voor heel de gemeente. Vandaar dat rapporteur ds. P. Riemersma van de synodecommissie het te veel gezegd vond dat alles mislukt was. En prof. Bakker - die eveneens tegen invoering dan wel herschrijving was - zei nuchter: 'We hebben een mooie droom gehad. Maar die is nu uit.' Dr. H. B. Weijland tilde er zwaarder aan: 'Er doet zich een crisis voor, nu de oude belijdenisgeschriften niet meer begrepen worden en niet in staat zijn tot een eenparig nieuw belijden te komdi.' Hij stelde voor het Geloofsgetuigenis in ieder geval wel door ambtsdragers te laten tekenen. Maar ook die status kreeg de Proeve niet.

Ik meen dat dr. Weijland terecht het woord 'crisis' gebruikt heeft. Want de gang van zaken rondom dit Geloofsgetuigenis laat zien hoe het Gereformeerde belijden in de crisis verkeert. Het artikel in Kerknieuws zegt woordelijk: 'De Gereformeerde Kerken zijn te pluraal geworden.' Dat wil dus zeggen dat er niet alleen maar een veelvormigheid is binnen het verstaan van hetzelfde belijden, maar dat er ook verschillende concepties zijn die elkaar tegenspreken, op elkaar botsen, zodat het ook daarom moeilijk is tot een eenparig Geloofsgetuigenis te komen.

De gang van zaken laat m.i. ook zien datje een belijdenis niet kunt maken. Een belijdenis als antwoord op de inhoud van de Schrift is niet iets watje via allerlei besprekingen, compromissen, concepten eet. in elkaar kunt zetten.

De ontwikkeling in de Hervormde kerk heeft sinds de vijftiger jaren dat genoegzaam laten zien. Proeven van nieuw belijden werden tot herderlijke schrijvens, en deze dienden zich de laatste jaren bescheiden aan als handreikingen. Het ontstaan van een authentieke belijdenis hangt samen met de doorwerking van de Heilige Geest in het leven van de gemeente. Een belijdenis wordt aan de kerk geschonken als vrucht van een leven uit en bij het Woord. Wanneer we dit verslag lezen hebben we allerminst reden als Hervormd-Gereformeerden te zeggen: 'Zie je wel... dat zat er van meet af aan wel in.'

Want ook onder ons klemt de vraag: Leven wij waarlijk uit de rijkdom van hetgeen ons in de Gereformeerde belijdenis geschonken is? Leven wij waarlijk uit het volle getuigenis van de Schrift? Zou de onmacht om te komen tot een geloofsgetuigenis dat put uit de Schrift en dat in verbondenheid aan het belijden van de kerk der eeuwen verwoordt waar het vandaag op aan komt, niet samenhangen met het feit dat we door onze ongehoorzaamheid zo menigmaal Gods Geest bedroeven. Dat is voor elke kerk en elke gemeente het verootmoedigende. Wij zien het niet alleen in de gang van zaken rondom dit concept-Geloofsgetuigenis. Wij bespeuren het ook in de discussies rondom Zending in Nederland. Wij moeten dat alles niet bedekken door te vluchten in theorieën over pluralisme.en 'elkaar de ruimte geven' zoals dat zo menigmaal geschiedt. Wat we nodig hebben is de waarachtige vernieuwing van ons kerkelijk leven tot een getuigende en belijdende gemeente door de verlichting en de vervulling met de Heilige Geest. Dat hebben we niet alleen anderen te zeggen. Dat zullen we vooral en in de eerste plaats onszelf hebben te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's