Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zal men ook de jonge kinderen dopen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zal men ook de jonge kinderen dopen?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enige vragen en antwoorden

Dat de zaak, die onsbezig houdt, bij velen aan de orde is, blijkt uit allerlei vragen, die op ons afkomen.

Sacrament

Laat ik beginnen met de vraag, waarom de doop (ook de kinderdoop) wel een sacrament is, en bv. het huwelijk en het afleggen van belijdenis des geloofs niet. Voor het rechte antwoord moeten we het speciale karakter van het sacrament nader omschrijven. Nauwkeurig schriftonderzoek laat ons zien, dat tot een sacrament altijd 3 elementen behoren:

Ie een zichtbaar teken, dat ambtelijk bediend wordt. Niet voor niets spreken we van de bediening van'de heilige doop en van de bediening van het heilig avondmaal. Het is de Koning der kerk Zelf, die in herdelijke bewogenheid deze tekenen verordend heeft. (Matth. 28 : 19; Matth. 26 : 26-28).

2e Dit zichtbare teken moet een duidelijke afbeelding van een geestelijke zaak zijn. En dan niet van een of andere willekeurige geestelijke waarde (bv. naastenliefde of een van de geestelijke gaven uit 1 Cor. 12: gaven van gezondmaking, profetie of spreken van menigerlei talen), maar van de kern, de hoofdzaak, het hart van het Evangelie nl. Christus, de Gekruisigde, maar nu Gekroonde, met heel het werk, dat Hij in Zijn vernedering volbracht heeft en nu in Zijn heerlijkheid nog volbrengt.

3e. Tot dat sacrament behoort bovendien een door deze Heere in Zijn Woord gelegd uitdrukkelijk verband tussen dat teken en het Evangelie. Let op de spreekwijze in het Woord, bv. in Hand. 22 : 16; 1 Cor. 10 : 16; 11 : 23-26; Rom. 6 : 3 en 4). Daardoor wordt het teken tot een zegel op de beloofde inhoud van het Evangelie (Rom. 4 : 11).

God de Heere legt dus Zelf het beloftevol verband tussen afbeelding en werkelijkheid. Niet alsof die nu automatisch aan elkander gekoppeld zouden zijn, zodat de ontvanger van het teken vanzelf daarmede deel zou hebben aan, wat wij noemen, de betekende zaak. Dat zou de lijn zijn van het bijgeloof, waarvan de R.-K. kerk sedert eeuwen de kwalijke theorie en praktijk voorstaat. Met hei lichaam ontvangen we het teken. En dat is ongetwijfeld verbonden aan de betekende zaak. Maar de daarin geopenbaarde 'bezegelde rijkdom, die

God in Christus bereid heeft, kan alleen door het oprecht geloof des harten worden ontvangen. Alleen zo wordt het zichtbare teken tot een genade middel, waardoor de Heilige Geest het geloof sterkt (Zondag 25). Geen mens, ook geen kerk heeft daarom volmacht sacramenten in te stellen. We moeten ook een beetje terughoudend zijn met het gebruik van , het woord 'sacramenteel'.

Men heeft de regenboog (Genesis 9) wel een sacrament genoemd. Toch m.i. ten onrechte. God bezegeld daardoor wel zichtbaar de belofte van het heden der Genade, maar niet de Genade zelf. Zo is het huwelijk wel een beeld van de verhouding van Christus en Zijn bruidsgemeente. Maar het bekrachtigt niet het deelgenootschap aan deze hemelse betrekking.

Des te meer zal het duidelijk zijn, dat de belijdenis geen sacrament kan zijn. Want daarin is niet God de handelende persoon, maar de op Gods genadig handelen, in het geloof reagerende mens. En ook al is dat geloof, door Gods genade in het hart gewerkt, dan is toch dat geloof, noch de belijdenis ervan, een rots om op te bouwen. Integendeel. Het geloof behoeft die rots en de Heilige Geest wijst door het sacrament op Christus in het Woord, omdat geloof te versterken en op//em te bouwen.

Dankgebed

Een andere vraag betreft het dankgebed uit ons doopsformulier. Velen hebben het daar moeilijk mee. Men vraagt of daar niet zó gesproken wordt alsof alle gedoopte kinderen reeds het ganse heil deelachtig zijn, zodat er eigenlijk geen ruimte meer zou zijn voor het toepassend en toeeïgenend werk van de Heilige Geest. Iemand wees me in dit verband op de formulering van het dankgebed uit het doopsformulier van 1578. Daarin wordt wel gedankt voor het deelgenootschap aan het verbond Gods ook wat betreft de kleine kinderen der gemeente. Maar dan staat daar: Wij bidden U, dat Gij dit kind (deze kinderen) wilt waschen met het bloed en den Geest van Jezus Christus; dat is: wil hem zijn zonden, om des bloedstortens van Christus wil, niet toerekenen en door Uwen Heiligen Geest wederbaren en vernieuwen, opdat het christelijk en godzalig opgebracht worde.'

Daarin wordt inderdaad over dat toeeïgenende werk van de Heilige Geest, met name over de wedergeboorte, uitvoeriger ^gesproken, als iets dat nog geschieden moet. En dat is juist. Maar, het zwakke punt is, dat hier gevraagd wordt om een gewilligheid, die God de Heere zo juist in de inzettingswoorden van de Doop voor onze oren uitgesproken heeft, en voor onze ogen als met handslag bevestigd heeft (zie de uitlegging in het formulier: indien wij gedoopt worden in de naam des Vaders, zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt enz.). Als wij nu als antwoord daarop gaan vragen of Hij toch misschien zal willen doen, wat Hij juist zo krachtig mogelijk gezegd heeft inderdaad te willen doen, dan wekt dit de schijii alsof wij achter die bereidwilligheid toch nog weer vraagtekens zetten. - Bij de doopsbediéning past inderdaad de hartelijke dankzegging voor de 'benevolentia' de welwillendheid Gods. Hij stelt ons die welwillendheid jegens ons en onze kinderen concreet voor ogen, Hij wil ons alles schenken en doet dat otik - in de belofte.

Het probleem ligt niet in de wil Gods. Alsof die onzeker zou zijn. Maar het probleem ligt in het hart van de, ondanks de rijkdom van het verbond der genade, in zonde ontvangen en geboren mens, zoals die doop zelf laat zien. Ons gebed mag en moet daarom zijn; 'Heere, Gij zijt gewilhg ons en onze kinderen alle dingen te schenken, die tot het leven en de godzahgheid van node zijn. Maar Heere, Gij kent de onwil van ons natuurlijk hart. Maak ons hart, ook van dit kleine kind, oprecht gewillig om van genade te leven en het verbond der genade met zijn beloften en zijn eisen van harte in te willigen'. Daarbij geeft de doop zelf een pleitgrond, omdat de Heilige Geest Zelf ook hierbij betrokken is als Degene, Die ons wil 'toeeïgenen' hetgeen wij in Christus hebben.

Hoe hier 'verborgen' en 'geopenbaarde' wil Gods in elkander grijpen moeten wij niet 'curieuselijk' willen onderzoeken (Dordtse Leerregels I art. 12).

Hetzelfde bedoelt het onder ons gebruikelijke formulier, dat o.a. in 1618/19 op de Dordtse Synode is aanvaard. Alleen ligt daar, met het van Godswege bediende sacrament voor ogen, het accent op de dankbaarheid voor Gods, in het Evangelie (zichtbaar en hoorbaar) geopenbaarde, genadige wil. Wat is dit verbond immers anders dan een genadeverbond? Het teken daarvan is ook nooit ledig. Want Christus is de waarheid ervan (Ned. Gel. Bel. art. 33). Maar wanneer de gedoopte deze vaderlijke goedheid en barmhartigheid niet wil 'beke; nnen', is dit des te erger. De onwil ligt niet in God. Maar in de mens. Daarom ook in ons dankgebed: 'Wij bidden U ook, door Hem, uw lieven Zoon, dat Gij dit kind met Uw Heiligen Geest altijd wil regeren... opdat het Uw vaderlijke goedheid en barmhartigheid... moge bekennen.' Zonder dat zou alles voor dovemansoren gesproken zijn. God heeft gesproken, wij vragen om Zijn Effatha: wordt geopend! Maar in dit vragen mag datgene, wat God in de bediening van het sacrament gedaan en gesproken heeft, niet uit het oog verloren worden.

Col. 2 : 11, 12

Gevraagd wordt verder, hoe in Col. 2:11 en 12 blijkt dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen.

Daartoe even het verband. De gemeente van Colosse wordt lastig gevallen door joodschristelijke dwaalleraren met allerlei wettische opvattingen en voorschriften. O.a. betreffende de besnijdenis, die de uit het heidendom toegetreden christenen niet hadden ontvangen. Die besnijdenis was voor deze dwaalleraren een verplichte handeling. Dat paste in hun wettisch kader, al hadden ze in het Oude Testament reeds kunnen lezen, hoezeer de besnijdenis krachtteloos gemaakt werd wanneer de besnijdenis < /e5 harten ontbrak. Ook waren deze joden-christenen blind voor de besnijdenis, die aan de Heere Jezus Christus voltrokken is geworden en de besnijdenis die door Hem voltrokken wordt aan Zijn gemeente. Met de eerste wordt niet bedoeld de besnijdenis van het Kindeke Jezus ten achtsten dage; maar juist datgene, waarvan deze besnijdenis het profetische teken en zegel was. Het felle mes van Gods gericht is over de tweede Adam op Golgotha gekomen, om in Hem, Die geen zonde gekend heeft, maar tot zonde gemaakt is, de zonde weg te nemen in Zijn bloed (zie ook VS. 14). Maar dan wordt Hij ook door het bloed des eeuwigen Testaments uit de doden wedergebracht tot onze rechtvaardigmaking. Datzelfde verband met het kruis heeft de Heere ook aangeduid als Zijn doop. 'Ik moet met een doop gedoopt worden en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij' (Lucas 12 : 50), . Aan dat grote heilswerk van Christus hebben de gelovige Colossenzen deel. Ook daarom, dat hun oude mens door Zijn kracht met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt en zij door Zijn kracht worden opgewekt tot een nieuw leven. Dat deelgenootschap aan de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Jezus Christus is aan hen bevestigd niet door de besnijdenis, maar door de doop. Niet door de besnijdenis. Die was vroeger een profetische bevestiging van het Oude Verbond met het oog op, maar ook tot op de volheid des tijds. Nu, onder de nieuwe bedeling zou de besnijdenis een loochening betekenen van de grote besnijdenis van Christus, 'waar geen mensenhanden aan te pas' komen. Inplaats van de bloedige besnijdenis heeft de Heere nu de doop gegeven als van God gegeven bekrachtiging van het Evangelie in de toeeïgening van het werk van Christus. Hij is in de plaats van de besnijdenis gekomen, maar bevestigt wel 'de besnijdenis van Christus'. Ook die doop is niet bedoeld als een wettisch werk van de mens. Maar als versterking van het geloof in de werking Gods (Col. 2 : 12). Daar mogen ook onze jonge kinderen bij opgroeien. Het Evangeüe gaat immers aan het geloof vooraf. Wij ontvangen het verbond der genade niet omdat wij geloven, maar opdat wij zouden geloven, al ontvangen we de weldaden des verborids alleen in of door het geloof.

Rechtvaardigheid des geloofs

Tenslotte nog een vraag in verband met Rom. 4:11. Paulus wijst daar er op, dat Abraham door het geloof gerechtvaardigd is en hij het teken der besnijdenis ontvangen heeft tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs. Sommige voorstanders van de volwassendoop concluderen daaruit, dat het geloof vooraf moet gaan, eer men nu het teken van de doop ontvangt. Doch ten onrechte. Vooreerst: e besnijdenis was nog niet eerder door God ingesteld. Abraham kon deze dus als kind niet ontvangen hebben. Ten tweede: n een nieuwe ' situatie begint God altijd met volwassenen (de oude kerk - het zendingswerk). Ten derde: od heeft bij de sluiting van Zijn verbond met Abraham terstond met hetzelfde teken diens nageslacht beloofd het tot een God te zijn (Gen. 17 : 7).

Niet de besnijdenis wordt onder Israël door de profeten veroordeeld, maar het ijdel roemen er in, zonder de inhoud er van recht te verstaan en te beleven. Zo is het ook gesteld met de kinderdoop.

Wormser

Ik mag misschien in dit verband besluiten met een paar woorden van de bekende J. A. Wormser:

'Het geloof gelooft niet in zichzelf, maar in de drieënige God'. 'De doop verzegelt wat wij in God hebben, niet dat wij gelovigen zijn. Anders zouden wij moeten wachten tot de onderwerpelijke genade onfeilbaar zichtbaar wa^. Dan komt het sacrament te rusten op de' alleen door de betreffende persoon gegeven belijdenis van het bezit van onderwerpelijke genade. Daarmede ontvangt hij geen zegel van God. Hij verzegelt zichzelf'.

'De doop is een getuigenis tegen onze afkerigheid van de genade in het Evangelie toegebracht'.

'In de toepassing wordt door de Heilige Geest dezelfde strijd gestreden die Christus streed in Zijn dood en opstanding om ons de verlossing te verwerven'. Juist die doop maakt onze vermaning des te ernstiger.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Zal men ook de jonge kinderen dopen?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's