Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verscheidenheid van gaven (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verscheidenheid van gaven (1)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er zijn enkele redenen op te noemen, waarom het mij nuttig voorkomt om in enkele artikelen , eens de aandacht te vragen voor wat in de Bijbel genoemd wordt: de verscheidenheid van gaven. De eerste en voornaamste reden om over dit thema te schrijven ligt in het feit, dat in de Bijbel zelf, vooral in Paulus' brieven herhaaldelijk over deze zaak wordt gesproken. En de vraag mag wel gesteld worden, of wij met die Bijbelse uitspraken eigenlijk wel goed raad weten.

1 Korinthe 12 en 14

In de hoofdstukken 12 en 14 van Paulus' eerste brief aan Korinthe vinden we er het één en ander over. De apostel spreekt hier uitvoerig over 'gaven, bedieningen, werkingen' van de heilige Geest, die overvloedig uitgedeeld zijn aan vele gemeenteleden (1 Kor. 12 : 4, 5). In de verzen 8 tot 10 van 1 Korinthe 12 horen we dan verder, in welke vormen zich deze overvloedige charismatische bedi'cning van de Geest openbaarde. Aan sommigen was de gave van de profetie gegeven (denk aan Agabus, Hand. 11 : 27vv.). Anderen gaf de Geest te spreken met wijsheid (een bijzonder inzicht in 'dogmatische' zaken wellicht). Weer anderen waren begaafd met kennis (vermoedelijk vooral met het oog op allerlei ethische kwesties, grote levensvragen van alledag). Voorts

waren er, die door een zeer krachtig geloof wonderbare tekenen deden. En dan verder hioren we van de gave van de (gebeds)genezing, het spreken in vreemde talen (glossolalie), het onderscheiden van de geesten, enz. Deze en andere gedeelten van het Nieuwe Testament (o.a. ook Efeze 4) maken duidelijk, dat de eerste christengemeente gekenmerkt werd door een rijk geschakeerd geestelijk en gemeentelijk leven, waardoor men elkaar in de beste zin van het woord stichtte, opbouwde in het allerheiligst geloof en waardoor een krachtig getuigenis naar buiten werd gegeven.

Geestesgaven nu

Nu is het niet mijn bedoeling om een uitvoerige Bijbels-theologische uiteenzetting te gaan geven over deze zogenaamde Geestesgaven. Dat zou een veel grondiger onderzoek vergen. Ik zou dan bovendien ook het nodige moeten zeggen over gebedsgenezing en glossolalie b.v. Dat doe ik niet. De vraag, die mij bezighoudt (en dat is vooral de reden, waarom ik over bovengenoemde zaak schrijf), is, waar wij in onze gemeenten met die veelheid van bedieningen, gaven en krachten des Geestes gebleven zijn en hoe wij het zouden kunnen bevorderen, dat die stroom des Geestes ook onder ons vloeit. Vergelijken we ons gemeentelijk leven nl. met het beeld, dat we uit Paulus' brieven krijgen van de eerste christengemeente, dan valt het meteen op, dat de zaak onder ons nogal verarmd en verschraald is. Zijn de genoemde Geestesgaven er niet meer? Hebben wij wellicht de stroom des Geestes afgedamd? Niemand ontkenne, dat de heil^ge Geest ook vandaag'met Zijn zegeningen en vruchten onder ons werkzaam is (geloof, liefde, blijdschap, vrede, zachtmoedigheid...). Maar waar zijn de gaven en bedieningen van de Geest? Waar zijn de 'begaafde' gemeenteleden, die niet uit hoofde van aanleg of intelligentie, maar uit kracht van de heilige Geest begiftigd zijn met de genoemde genadegaven tot opbouw van de gemeente?

F. J. Pop schrijft in zijn kommentaar op de eerste Korinthebrief (Serie Prediking): 'Het zou bijbels kunnen zijn te erkennen, dat de gaven van de Geest nu andere gestalten kunnen, mogen en, moeten hebben.' En hij voegt er dan aan toe wat betreft de gave van de gebedsgenezing: 'Dit klemt temeer als men de praktijken en resultaten van sommige gebedsgenezers aan een kritisch onderzoek onderwerpt.' Niet alle Geestesgaven behoeven noodzakelijkerwijs in alle tijden en in onze tijd voor te komen. Maar tegelijk echter zullen wij moeten zeggen, dat wanneer zich geen enkele gave van de Geest in een gemeente zou openbaren, er wel het één en ander mis is, met het geestelijk leven, met het gemeentelijk leven, wellicht ook met de prediking.

Ambt en Geestesgave

We zullen eerlijk moeten erkennen, dat ons gemeentelijk leven bepaald niet rijk is aan Geestesgaven. En waar zijn ze gebleven? Mogen we zeggen, dat ze in onze tijd niet meer zo nodig zijn, omdat wij immers leiding genoeg hebben voor het geestelijk en gemeentelijk leven in de ambten? Met andere woorden: maken de ambten de Geestesgaven overbodig? Of is het misschien juist zo, dat de Geestesgaven zich niet kunnen ontplooien, omdat er de ambten zijn. De ambtsdragers doen alles. En 'begaafde' gemeenteleden behoeven niet zo aktief te zijn. Er is wel eens beweerd, dat in de eerste christengemeenten het gemeentelijk leven charismatisch was geleed en dat er toen zo geen sprake was van een vaste leiding, gegeven door de ambten. Later, zo redeneert men dan, toen het prille, enthousiaste leven der gemeente verdween, is eigenlijk meer de behoefte ontstaan aan vaste ambtsdragers. Het ambt zou dus een verschraling hebben betekend. En men verbindt daar dan soms de konklusie aan, dat het ambtelijke vandaag maar moet plaatsmaken voor allerlei funkties in de gemeente, door gemeenteleden zelf uitgeoefend, waarin men op allerlei wijzen voor, elkaar klaarstaat. Zo'n gemeente zou dan eigenlijk ook wel op, eigen benen kunnen staan, zonder de leiding van de theologisch gevormde deskundigen.

Ik geloof dat allemaal niet. In de oudste brieven van Paulus (denk aan de Filippenzenbrief) komen we reeds de ouderlingen en diakenen tegen. Een bewijs, dat er van meet af aan ook een ambtelijke leiding is geweest in de eerste christengemeenten. De apostel Paulus stelde met opheffing der handen overal, waar hij met de Evangeliebediening kwam ouderlingen en diakenen aan. Het ambt is dus geen verschraling, geen achteruitgang. De ambten zijn gaven van de verhoogde Christus en van de verkiezende God. Zij zijn er terwille van de regering van de kerk, opdat alles met goede orde zou toegaan. De ambten zijn zelf ook bijzondere werkingen des Geestes, die door de Geest uit de gemeente tevoorschijn zijn gehaald en waarin de Geest het 'tegenover' van die gemeente geeft. Dat kan nooit overbodig zijn. Ook de ambten zijn gaven van de Geest. En gelukkig zijn wij daar vandaag in het gemeentelijk leven niet van verstoken.

Wel echter maakt het samen voorkomen van het ambtelijke en charismatische in de eerste christengemeente ons duidelijk, dat het ambt toen niet alles was en dat bepaald niet alles in die gemeente door ambtsdragers werd afgedaan. De ambten funktioneerden juist heel sterk ook in de richting van een stimulering van de vele gaven en bedieningen des Geestes. Zij waren immers gegeven tot 'toerusting van de heiUgen', 'tot opbouw van het lichaam van Christus' (Ef. 4 : 12). De bijzondere gaven des Geestes in het midden der gemeente werden dus door de ambtelijke bediening niet weggedrukt, maar juist geaktiveerd.

Als daarom in onze tijd in het gemeentelijk leven weinig of soms, geen Geestesgaven voorkomen, dan zou dat er een bewijs van kunnen zijn, dat er iets mis is met de uitoefening van het ambt. Het is inderdaad mogelijk, dat ambtsdragers in een gemeente alles naar zich toetrekken en dat er geen ruimte is voor de stem der gemeente. Het gemeentewerk is dan helemaal in handen van ambtsdragers. De predikant preekt, katechiseert, doet ziekenbezoek, enz. De ouderling gaat op huisbezoek. De diaken zit in een bestuur van een bejaardencentrum. En daar blijft het dan zo ongeveer bij. Aan het bezoekwerk wordt door lidmaten der gemeente b.v. als bezoekbroeders niet deelgenomen. Aan toerusting van gemeenteleden voor de vervulling van hun evangelisatorische roeping in de wereld wordt niets gedaan. Voor Bijbel-of gesprekskringen onder leiding van een gemeentelid is men bevreesd. Het kan zo gemakkelijk een eigen leven gaan leiden. Het ambt heeft alles naar zich toegetrokken.

Maar bij en door een recht geestelijke uitoefening van het ambtswerk in prediking, pastoraat en katechese mag verwacht worden, dat ook gemeenteleden begiftigd worden met bekwaamheden, waardoor ze in staat gesteld worden om mee te gaan arbeiden in de ge-meente. Deze gaven des Geestes, door de Geest in de gemeente verwekt, moeten tot ontplooiing kunnen komen. Ze moeten niet worden doodgedrukt. Het is juist voor een gezond gemeenteleven van het hoogste gewicht, dat de gemeente zelf stem krijgt. Dat is' geen pleidooi voor de in onze tijd zo hooggeroemde inspraakgedach^e, ook al zullen we moeten bedenken, dat gezagsverhoudingen nu niet meer die van vroeger zijn. De dingen laten zich niet zo simpel meer opleggen aan de mensen. En dat is ook niet in alle opzichten een verlies. Maar afgedacht daarvan, een echt mondige gemeente wordt door een ambtelijk spreken en handelen niet het zwijgen opgelegd, maar juist verder geleid in die mondigheid.

De roeping om toe te rusten

Voor een rechte onplooiing van de Geestesgaven is het nodig, dat ambtsdragers zich bewust zijn van hun roeping om uit te zien naar gemeenteleden, die iets van de bediening des Geestes kennen, ze in te schakelen bij de gemeentearbeid en ze ook voor die arbeid toe te rusten. Dat wil zeggen, dat het een taak van een kerkera^d is om bekwame leden der gemeente bij het bezoekwerk te betrekken en ze te kaderen voor dit werk. Het betekent ook, dat mensen, die de gave van de wijsheid en der kennis bezitten door de kerk opgevangen moeten worden, opgeleid ook om hun gaven op de beste manier ten nutte van anderen (b.v. in het joneren-en kringwerk) in de gemeente te besteden. En dan denk ik aan kursussen voor theologische vorming, katechetenopleidingen en (tot heden) hulppredikersopleidingen. Ik wil daar graag in een volgend artikel nadere informatie over geven. Het gaat er mij nu slechts om duidelijk te maken, dat de ambtelijke vergaderingen van de kerk ruimte zullen moeten scheppen voor een ontplooiing van de Geestesgaven, voor aktivering daarvan, voor een leiding geven daaraan en ook voor arbeidsterreinen, waar mensen, die begaafd zijn' met deze gaven van de Geest, werken kunnen. Er moet in een gemeente niet slechts ruimte zijn voor theologisch gevormde mensen. Ook niet slechts voor mensen, , die ambtelijk geroepen zijn tot bepaalde taken. De heilige Geest stelt iedere ware gelovige in het ambt, tot op zekere hoogte, het ambt der gelovigen. Dat betekent, dat zij profetisch, priesterlijk en koninklijk hebben bezig te zijn. Dat is geen konkurrentie van het ambtelijke maar uitvloeisel daarvan. Dit alles wil ook niet zeggen, dat wij het bijzondere van het ambt niet zouden honoreren. Het wil alleen nog eens onderstrepen, dat er in een gemeente ook arbeidsterreinen moeten zijn, waarop 'begaafde' mensen, die daartoe gevormd zijn en worden, ook al is het dan niet door de langere theologische vorming, werkzaam kunnen zijn, al of niet als vrijgestelden.

Hier ligt een Bijbelse roeping. En het zou ook wel eens kunnen zijn, dat dit alles een bijzondere eis van onze tijd is. Er zijn jonge mensen, die stonden te popelen om mee te mogen arbeiden in de gemeente, soms op een bijbelschool opgeleid, in vrije groepen en bewegingen buiten de kerk terecht gekomen, b.v. voor evangelisafiearbeid. Betekent dat misschien, dat wij al te veel gesuggereerd hebben: Wij hebben geen emplooi voor u? Wij doen het wel zonder u? Alsof het geen verblijdende zaak is, dat juist in onze tijd bij velen de behoefte leeft om gekaderd te worden voor een aktieve deelname aan een stuk gemeentearbeid, in welke vorm ook, katechese, onderwijs, pastoraat, evangelisatie.

Toerusting en mobilisatie van gemeenteleden

Ik wil geen pleit voeren voor een opleiding tot arbeider in de gemeente, waarbij men via de gemakkelijkste en kortste weg beschikbaar komt voor gemeentearbeid en de kansel kan opklimmen. De theologische opleiding, waardoor de gemeente haar heders en leraars ontvangt, kan mij niet stevig genoeg zijn. Voor de arbeid in Gods gemeente kan men niet genoeg gekwalificeerd zijn. Er wordt onnoemelijk veel meer van een dominee gevraagd in onze tijd dan vroeger. Dat blijft dus allemaal staan. En dat er binnenkort een kandidatenoverschot dreigt, acht ik er dan ook een bewijs van, dat er, ondanks de geweldige problematiek van het predikant zijn in onze tijd, gelukkig de laatste decenniën vele (ook late) roepingen zijn geweest. En óok dat is voor mij een teken, dat de Geest in onze Geestarme tijd doorgaat. Kan het ook verhoring zijn van het gebed, dat de Heere Christus ons Zelf geleerd heeft: Bid dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote'(Matt. 9 : 38). Dat gebed hoeft niet op te houden, nu de aanwas van theologische studenten de laatste tijd groot is geweest. Als God zorgt voor arbeiders, zou Hij dan niet zorgen voor arbeid? Dat blijft dusallemaal staan. Maar zou het ook kunnen zijn, dat zij, die zich geroepen weten om te dienen in Christus' gemeente, in de nabije toekomst meer rekening moeten houden met het feit, dat God niet altijd tot het ambt van dienaar des Woords roept, maar dat Hij ook op andere manieren en terreinen arbeiders inzet in Zijn wijngaard? En dan kon het wel eens zijn, dat een kortere en minder veeleisende opleiding tot kerkelijk werker, al of niet als vrijgestelde, b.v. via een katechetenopleiding of kursus voor theologische vorming de aangewezen weg was.

Daar komt tenslotte nog een ander punt bij. Denken we eens aan de situatie achter het ijzeren gordijn. Wordt daar de stand van het kerkelijk leven altijd bepaald door de officiële vertegenwoordigers van de kerk, door gekwalificeerde ambtsdragers? Of wordt juist daar niet het grote nut bewezen van mensen, die gedreven door een heilig vuur van geloof en liefde, vaak met de gebrekkige middelen, die hun ten dienste staan, voor de zaak des Heeren opkomen? En hoe lang zal het nog duren, dat wij in het Westen ook kerkelijk in vrijheid kunnen leven? Wanneer komen ook wij wellicht in een toestand terecht, waarin de kerk bepaald niet alleen staat of valt met zijn officiële vertegenwoordigers (de ambtsdragers). Wie weet, hoe spoedig ook wij in een situatie terechtkomen, waarin de kerk bij de gratie van een totalitaire staat moet zien te leven. Dan zal er ontzaglijk veel van de gemeenten worden gevraagd. En zeker niet slechts van haar voorgangers, maar ook van die gemeenten zelf. Dan, vooral dan zal het er op aankomen, dat er een gekaderde kern in de gemeenten is, die de geesten wel weet te onderscheiden en waardoor, al of niet ondergronds, het gemeentelijk leven mede in stand gehouden wordt. Ik meen, dat het nodig is reeds nu, vooral nu, met deze dingen ernstig rekening te houden. Daarom kunnen wij onze roeping om elkaar te vormen en geestelijk te ruggesteunen, zeker in onze tijd niet uit het oog verliezen.

Er is verscheidenheid van gaven. Gelukkig oók nu.

Maar we moeten er wel mee woekeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 1979

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Verscheidenheid van gaven (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 1979

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's