Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heroriëntatie in het Christelijk maatschappelijk werk (1)

Bekijk het origineel

Heroriëntatie in het Christelijk maatschappelijk werk (1)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is wel algemeen bekend dat in de jaren na 1945 het maatschappelijk werk een snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze ontwikkeling ging in een groot aantal gevallen in een richting die twijfel deed ontstaan aan de vulling van de C in allerlei protestants-christelijke organisaties. Christelijk of kerkelijk maatschappelijk werk... is dat nog mogelijk? Hoe verhoudt zich de levensbeschouwing tot de hulpverlening?

Het is wel algemeen bekend dat in de jaren na 1945 het maatschappelijk werk een snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze ontwikkeling ging in een groot aantal gevallen in een richting die twijfel deed ontstaan aan de vulling van de C in allerlei protestants-christelijke organisaties. Christelijk of kerkelijk maatschappelijk werk... is dat nog mogelijk? Hoe verhoudt zich de levensbeschouwing tot de hulpverlening? Wanneer men een bepaalde richting is ingeslagen kan het zinnig zijn zich te heroriënteren. Dat doen de beide auteurs, dr. T, Brienen en de heer W. Huizer in een bij Kok in Kampen uitgegeven publicatie Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk. Zij staan daarin niet alleen. Enkele maanden geleden heeft de heer G. v. d. Stouw in enkele artikelen erop gewezen dat er na een periode van zwijgen weer allerlei stemmen klinken die aandacht vragen voor een levensbeschouwelijke invulling van het maatschappelijk werk. Nu is 'levensbeschouwelijk' nog niet hetzelfde als 'kerkelijk' of 'christelijk', daar wijst ook Huizer op in dit boekje naar aanleiding van een in Brabant verschenen rapport over de relatie tussen de maatschappelijke dienstverlening en de levensbeschouwing. Niettemin achten we het met hem een positief gegeven dat er weer aandacht komt voor een duidelijke integratie tussen het helpen en de levensvisie, ook een specifiek christelijke levensbeschouwing die zich gebonden weet aan het Woord van God.

Herbezinning op de inhoud

Wie zich heroriënteert doet goed ook achterom te zien. Brienen schetst de ontwikkelingen naar de inhoudelijke zijde. Hij wijst erop hoe het maatschappelijk werk een problematische zaak geworden is. Vele organisaties hebben zich ontwikkeld in een politiek-linkse, vaak marxistische richting. Er worden vraagtekens gezet achter de gangbare methodieken en technieken, en heus niet alleen van kerkelijke zijde. Men heeft het huidige welzijnswerk 'onmaatschappelijk' genoemd, omdat het niet werkelijk inspeelt op de nood van de armen in de samenleving.

Ook de relatie tot het kerkelijk werk en de ambtelijke vergaderingen van de kerk blijkt vaak moeilijk te zijn, getuige een discussie zoals die enkele jaren geleden gevoerd is in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt. Brienen laat zo duidelijk zien het problematische van bet gangbare maatschappelijk werk, waarbij ik wel zou willen aantekenen dat de voorbeelden die hij geeft niet op een noemer te brengen zijn. Het maakt nog wel verschil of er vraagtekens gezet worden achter de humanistische vulling van het werk vanuit neo-marxistische visie of vanuit de diakonale organen.

Brienen constateert een merkwaardige ontwikkeling. Aan de wieg van het werk stond de psychologie en mensbeschouwing van Freud met zijn individueel gerichte en humanistisch getinte aanpak, een aanpak waarbij men er van uitgaat dat er in de mens voldoende krachten aanwezig zijn om zich te redden als die krachten maar positief worden ingezet.

Thans zien we hoe velen Freud inruilen voor Marx. Men richt zich dan bij voorkeur op de verbetering van de structuren, vraagt aandacht voor sociale aktie, waarbij de structuren van een kapitalistische maatschappij als de oorzaak van alle ellende worden gezien.

Moeten we, zo vraagt Brienen, inderdaad kiezen tussen Freud en Marx? Heeft het christelijk maatschappelijk werk een beter alternatief?

Ook hier constateert de schrijver een merkwaardige verlegenheid. Wat is namelijk het geval. De werkprincipes en grondwaarden die aan het werk ten grondslag liggen zijn uitgangspunten die een duidelijk humanistische achtergrond verraden. Aanvaarding van de kliënt, zelfbeschikkingsrecht, respect voor de ander, het recht om zelf zijn behoeften te bepalen zijn principes die doorgaans vanuit het humanisme ingevuld worden.

Brienen constateert nu dat we als christenen dit maatschappelijk werk als zodanig geaccepteerd hebben, en de humanistische geaardheid hebben proberen weg te werken door de grondwaarden en basisprincipes met een christelijk vernisje te overtrekken. Of men handhaafde het gangbare maatschappelijk werk en legde het christelijk karakter geheel bij de persoon van de werker die vanuit zijn persoonlijk geloof de bestaande waarden en normen hanteerde.

'Op deze manier' schrijft Brienen op blz, 44, 'ontstond een kombinatie van een humanistische onderbouw en een christelijke overtrek of bovenbouw in de sociale dienstverlening... Deze poging tot kombinatie geeft echter iets verwrongens in geheel het gebouw van het christelijk maatschappelijk werk en verleende de christelijk maatschappelijk werker een dubbelrol: enerzijds moest hij humanist en anderzijds christen zijn.' Brienen acht dit een onhoudbare situatie waaruit het christelijk maatschappelijk werk bevrijd moet worden. Humanisme en christelijk geloof zijn niet te mixen.

Een nieuwe positie

Brienen probeert nu een nieuwe plaatsbepaling te geven uitgaande van de bijbelse visie op mens en samenleving. Luisterend naar de zelfopenbaring van God in Zijn Woord dat ons spreekt van God als de Helper, van Christus als de grote Diakonos, worden we geroepen tot hulpverlening en tot dienst aan Hem en de naaste.

Noties als schepping, zonde, verlossing zullen moeten doorklinken in het welzijnswerk en de inhoud van dit werk moeten stempelen. In de Schrift heeft het helpen een specifieke inhoud. De Schrift weet van de nood en de aberraties die er kunnen zijn in het mensenleven, van vastgelopen verhoudingen en verkeerde structuren. De Schrift predikt ons ook de ontferming van God in Jezus Christus. Denk aan de geschiedenis van de uittocht en de bevrijding. God helpt, opdat Israël Hem zal dienen. Levensontplooiing is er alleen daar waar we de Here vertrouwen op Zijn Woord. Diezelfde lijn vinden we ook in het Nieuwe Testament en daar nog konkreter.

Ook de bevrijding door Christus is gericht op de komst van Gods Koninkrijk en roept tot dienst aan dc Koning van het Rijk. In dat bevrijdend werk schakelt de Here mensen in. Vanuit deze bijbelse lijnen geeft Brienen dan een omschrijving van de christelijke sociale dienstverlening, waarvan ik de volgende punten aanstip:

1. Het gaat om hulp in sociale noodsituaties, dat is weliswaar een deelgebied van het leven, maar staat niet los van het totale leven voor Gods aangezicht.

2. De hulp is gericht op het lenigen van noden, als ook op het voorkomen van noden en heeft ook een opvoedend aspect, met de bedoeling dat de geholpene leert ook anderen te helpen.

3. De hulp richt zich zowel op de enkele mens als ook op samenleving en de knelpunten daarvan. Zowel humanisme als marxisme doen tekort aan de totaliteitsvisie op de mens. De christen wil zowel recht doen aan de enkeling als aan de gemeenschap, want God is Heere over de enkele mens als ook over de samenlevingsverbanden.

4. De hulp geschiedt vanuit de alles omvattende bevrijding en heeft als doel de mensen te leren of te laten leven in gehoorzaamheid aan Christus en in liefde tot de naaste. We kunnen alleen werken vanuit het gekomen heil in Christus en in afhankelijkheid, van Zijn Geest. De bijbelse norm voor leven en samenleven is heilzaam vooralle mensen. Mits we deze norm niet wettisch hanteren, maar zien in het licht van Christus werk.

Enkele vragen

Het is een zeer duidelijke visie die Brienen hier verwoordt, die ons m.i. op het juiste spoor brengt. Immers de auteur poogt hier de hulpverlening te verhelderen vanuit een bijbelse invulling van woorden als helpen, bevrijden, dienen. Toch blijf ik na lezing en herlezing van Brienen's betoog wel zitten met enkele vragen. Ik wil ze hier graag formuleren als een bewijs van de aandacht en de instemming waarmee ik Brienen's betoog gelezen heb. Vooreerst blijft na lezing van Brienen's visie op de christelijke sociale dienstverlening de vraag: Wat ziet Brienen als onderscheid tussen diakonaat, resp. pastoraat en maatschappelijk werk? Er is tussen beide grootheden stellig verband, maar ze vallen toch ook weer niet samen. Als de sociale dienstverlening volgens Brienen ten doel heeft mensen te leren leven in gehoorzaamheid aan Christus en in liefde tot de naaste, komt toch de vraag boven: in hoeverre liggen hier raakvlakken met pastoraat, diakonaat, ja ook kerkelijk vormingswerk.  In de tweede plaats vraag ik me af: Doet Brienen helemaal recht aan het huidige christelijke maatschappelijk werk als hij het verwijt dat dit op het ogenblik slechts een bovenbouw-functie vervult. Zeker, we onderkennen het feit dat de invloed van met name de Amerikaanse humanistische denkbeelden groot is. Maar zijn daar in de grondwaarden zoals die in het huidige werk ontwikkeld zijn, zoals de aanvaarding van de kliënt en het respect voor hem, de liefdevolle aandacht en het zonder vooroordelen iemand bejegenen, toch ook geen belangrijke bijbelse noties verwoord? Dat die noties humanistisch uitgewerkt kunnen worden, op een wijze dat een christen daar heen tegen moet zeggen, zal waar zijn, maar dat behoeft nog niet te betekenen dat een christelijke 'invulling' van de gangbare basiswaarden op zich verwerpelijk is.  Op dc achtergrond ligt hier mijns inziens de vraag naar de verhouding tussen christelijk geloof en humanisme, In hoeverre zijn allerlei humanistische levenswaarden ergens nog verbonden met, ja afkomstig uit een door het bijbels denken gestempelde levensvisie? En verder speelt op de achtergrond ook mee de vraag in hoeverre de christen gebruik kan maken van bepaalde inzichten zoals die door Freud en anderen ontwikkeld zijn. Moeten we hier toch niet onderscheiden tussen feitelijke inzichten omtrent de levenswerkelijkheid van de mens en levensbeschouwelijke visies op de mens?  Dat voert in de derde plaats tot de vraag: In hoeverre de door Brienen ontworpen conceptie ook moet leiden tot eigen methodieken en technieken. Moeten we daar naar streven of moeten we bestaande methoden kritisch toetsen en het goede van het kwade proberen te scheiden. Brienen zelf gaat op die vragen niet in. Dat is hem niet kwalijk te nemen, want in het kader van zijn boek zou deze vraag te ver voeren, maar het is en blijft toch wel een aangelegen vraag, juist voor de praktijk van het werk. Ik herinner hier aan de voorzichtige wijze waarop Van der Stouw in zijn artikelen schreef over bepaalde methoden die in het werk gebruikt worden. Terecht onderscheidde hij daarin de methode zelf b.v. het je inleven in de gevoelens van de ander, en het kader waarin- als ook de achtergrond van waaruit een methode gebruikt wordt.  In de vierde plaats doet Brienen's boeiende uiteenzetting de vraag bij mij bovenkomen: In hoeverre laat de huidige organisatie een dergelijke conceptie toe? Dat brengt me op het tweede gedeelte van dit boek, de bijdrage van de heer Huizer, waar ik graag in een tweede artikel nog wat op in wil gaan.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------

In een tweetal artikelen gaat drs. A. Noordegraaf te Ede in op een boekje van ds. T. Brienen, Chr. Geref. predikant te Kampen en docent aas de Chr. Geref. Theologische Hogeschool te Apeldoorn, en de heer W. Huizer, alg. secretaris van de G.S.A. 'De Vijverberg' te Ede, over 'Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk'. Beide scribenten hebben in een vroeg stadium meegewerkt aan de totstandkoming van 'De Vijverberg'. Drs. Noordegraaf bekleedt aan de G.S.A. de functie van theoloog. Graag geven we aan de bezinning uit deze kring op het christelijk maatschappelijk werk ruime aandacht. De G.S.A. staat voor de niet geringe opdracht om hier vanuit het gereformeerd belijden lijnen te trekken. Hoewel de opgave zwaar was, mocht toch met zegen worden gewerkt. Reeds velen kregen een vorming voor hun plaats als christen in het maatschappelijk werk en vonden een functie in 'eigen kring' of daarbuiten. Hoewel dit boekje niet onder verantwoordelijkheid van de G.S.A. valt geven we het graag een plaats in de bezinningskring in en rond de G.S.A., in dit geval van de kant van de Chr. Geref. participant.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1980

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Heroriëntatie in het Christelijk maatschappelijk werk (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1980

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's