Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk (2)

Bekijk het origineel

Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste artikel zagen we hoe er allerlei verschuivingen plaats vinden inzake de visie op de inhoud van het maatschappelijk werk en hoe dit ons als christenen moet nopen tot een herbezinning omtrent de invulling van de christelijke hulpverlening. We gaven een en ander door uit de bijdrage van dr. Brienen inzake een positiebepaling vanuit bijbels standpunt. We eindigden toen met de opmerking dat naast de inhoud ook de organisatorische vraag belangrijk is.

Het organisatorisch aspect

Aan dit aspect is het tweede stuk van het boekje gewijd, geschreven door de heer W. Huizer. Huizer wijst als start van het maatschappelijk werk binnen de christelijke gemeente op de diakonale inzet van de gemeente, de bereidheid van vele vrijwilligers, parttime en later full-time krachten om gedreven door de liefde van Christus aan het werk te gaan. Geleidelijk aan bleek de noodzaak van de beroepsdeskundigheid. Hulpverlening omvatte meer dan de hulp aan de enkele mens. Gezin, werksituatie, samenleving kwamen in het vizier. De noodzaak kwam op het werk ook vakmatig de plaats te geven die het toe­ komt. Sommige maatschappelijk werkers zagen een spanningsveld tussen de hulpverelening in de sfeer van liefdadigheid en naasten liefde, en de benadering vanuit het motief van de sociale gerechtigheid. Organisatorisch dreigden de kerken en haar organen en de organisatie uit elkaar te groeien, mede als gevolg van allerlei spanningen tussen vakbeoefenaars en kerkelijke werkers, alsmede verschuivingen binnen het diakonaat. Dienstbetoon en beroep kwamen soms tegenover elkaar te staan.

Daarnaast zien we in de laatste tiental jaren hoe de specialisatie in de werksoorten zich doorzette - het terrein wordt onoverzichtelijker - en hoe anderzijds er een proces van schaalvergroting op gang kwam doordat de overheid op grond van doelmatigheid en bereikbaarheid eisen ging stellen ten aanzien van de omvang van de instellingen. Dit proces van schaalvergroting heeft diepe voren getrokken binnen het werkveld, vooral wat betreft de kerkelijke bijdrage door het diakonaat. In dat proces bleken organisatorische en principiële vragen door elkaar heen te lopen. Schaalvergroting betekende de noodzaak tot samenwerking. Soms leidde dat tot vorming van vergrote protestants-christelijke instellingen, in andere gevallen tot samenwerking met een r.k. instelling, in vele gevallen tot instellingen die elkaar vonden op de noemer van de zgn. gevulde algemeenheid. Men bedoelde geen neutrale stichting, maar een samenbundeling van organisaties met behoud van ieders identiteit. In hoeverre dit ideaal in de praktijk ook houdbaar bleek is een andere vraag. Huizer maakt duidelijk dat deze schaalvergroting met name naar de kant van de identiteit ons voor vele vragen plaatst.

De christelijke organisatie in discussie

Op de achtergrond van dit alles speelde nog een andere factor mee, namelijk de visie op de plaats en betekenis van de christelijke organisatie. Deze is stellig geen vanzelfsprekenheid vandaag. Haar bestaansrecht wordt ook aangevochten. De doorbraak in de Hervormde kerk, waarbij velen kozen voor een nietchristelijke organisatie heeft ontzuilend gewerkt. De apostolaatsvisie bracht velen er toe om als christen of kerklid te kiezen voor participatie in algemene instellingen, hoewel men toch wel bang was om de relatie met het kerkvolk kwijt te raken.

Huizer wijst voorts op het feit dat men het secularisatieproces te gunstig beoordeelde en men in de gerichtheid op de wereld ver meeging. Er was bij velen weinig oog voor de gebrokenheid van ons bestaan door de schuld. Voeg daarbij dat een visie op het Rijk Gods zich breed maakte waarbij allen en alles onder de koepel van dat Rijk kwam te liggen zodat men vanhieruit er makkelijk toekwam het onderscheid tussen kerk en wereld te doen vervagen.

Huizer plaatst in het raam van deze ontwikkeling het denken over de christelijke organisatie. Hij is terecht beducht voor een organisatie waarbij het christelijke alleen een etiket is. Een christelijke organisatie heeft reden van bestaan en mag ruimte vragen als ze geen doel in zichzelf is, oog heeft voor het algemeen belang en als er homogeniteit in geloofs verbondenheid is met Jezus Christus als Verzoener van het totale leven (blz. 113).

Huizer waarschuwt voor een uitgeholde christelijke welzijnsorganisatie, heeft begrip er voor als christenen willen (en soms ook moeten) werken binnen algemene organisaties voor maatschappelijke dienstverlening. Toch is hij van mening dat principieel in deze geseculariseerde wereld een bijbelse visie moeilijk terug te vinden zal zijn in een algemene organisatie. Niet de samenwerking is in het geding, wel het samengaan. Het probleem binnen de gevulde algemeenheid is dan ook de kleurloosheid, de weinig besliste keuze. Met name ten aanzien van Gereformeerde Kerken stelt de schrijver hier kritische vragen.

Ik meen dat de schrijver terecht poneert dat we de mogelijkheden die de overheid biedt moeten benutten. Met hem deel ik ook de zorg dat er van het christelijke weinig naar voren komt als we vanuit het inclusieve denken samenwerkingsmodellen zoeken. In dit verband wijst Huizer dan op de andere ontwikkeling, namelijk de vorming van welzijnsorganisaties met een sterk evangelisatorisch karakter die zich vooral bezig houden met de bestrijding van alkohol-en drugsproblemen. Deze initiatieven vinden veel aandacht bij de kerken en het diakonaat. Dat is op zich een verblijdend teken van aandacht van de zijde van de gemeente, maar is die aandacht er ook voor het huidige georganiseerde maatschappelijke werk?

Heden en toekomst

In het vervolg van zijn bijdrage die de schrijver een momentopname noemt zet hij een aantal problemen op een rijtje waar we de komende jaren de handen vol aan hebben. De wetgeving staat niet stil. De overheid ontplooit initiatieven. De vraag is: hoe spelen we juist als christenen hier op in.

Er moet duidelijkheid komen ten aanzien van de relatie identiteit en levensbeschouwing, zowel intern als naar buiten, , naar wat we noemen het achterland. Duidelijkheid ook ten aanzien van de vraag hoe de levensovertuiging, dus in concreto het christelijk geloof doorwerkt in aanpak en opzet van het werk. Er moet ook duidelijkheid komen ten aanzien van de relaties tussen bestuur, werkers, vrijwilligers, kerkelijk diakonaat. In welke mate mag b.v. van bestuurders deskundigheid verwacht worden? Of gaat het erom dat ze primair draagvlak zijn van het werk en klankbord voor de werkers zodat deze weten dat zij mensen achter zich hebben staan die meedenken en meezoeken.

De zgn. Knelpunten-nota drukt ons met de neus op de vraag: Wat is welzijn? Wat hebben we tegenover een socialistische invulling te stellen? Hoe gaan we in op de eisen tot demokratisering en medezeggenschap? Ook hier raken organisatie en principes elkaar. En als het proces van decentralisatie doorgaat en allerlei zaken op plaatselijk vlak worden doorgesproken... waar blijft dan het protestants initiatief?

Zo komt de schrijver tot een lijstje van wensen van wat in de toekomst beslist nodig is. Hij noemt de ontwikkeling van een eigen visie, duidelijkheid in standpuntbepaling, daadwerkelijke inzet van de christelijke gemeente. Ik meem dat dit terecht vraagpunten zijn.

Tegelijk is het geen eenvoudige opgave. Want de gevraagde visie, duidelijkheid en inzet werpen ons terug op het probleem van het christen-zijn, gemeente zijn in een ontkerstende wereld.

In hoeverre zal het nog mogelijk zijn de in dit boek ontwikkelde reformatorische visie te vertalen in een organisatorische opzet? We ontkomen niet aan het feit dat we in déze maatschappij leven, dat we te maken hebben met ontwikkelingen in het overheidsbeleid, met spraakverwarring binnen de kerken, juist de reformatorische kerken. Wat hebben we vaak de krachten versnipperd! We hebben nog ruimte en mogelijkheden. Huizer's momentopname heb ik ook gelezen als een appèl om de tijd die we hebben, uit te kopen en niet te verdoen met beuzelingen en onderling gekrakeel.

Alle organisatorische puzzels en problemen mogen ons immers niet het zicht belemmeren op de taak: Om in hulpverlening en welzijnswerk bezig te zijn in dienst van Hem wiens Rijk gekomen is en komt. Daarvoor aandacht te vragen is de verdienste van dit boekje dat we graag een brede lezerskring toewensen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's