Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dienaar des Woords als een man des gebeds (2)

Bekijk het origineel

De dienaar des Woords als een man des gebeds (2)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het ambtelijke gebed op de preekstoel kan niet losgedacht worden van het persoonlijke gebedsleven. Daarmee wil ik zeggen, dat we op de kansel geen rechte bemiddelaar tussen God en de gemeente kunnen zijn, als wij het persoonlijk gebedsleven verwaarlozen. Het is vooral bij de 'openbare aanroeping van Gods Naam' in het midden van de gemeente, dat men de voorganger in het hart kijkt.

(Pastorale kanttekeningen bij het herdersambt)

In een voorgaand artikel schreef ik iets over het persoonlijk gebedsleven van de predikant. Ik wil nu enkele opmerkingen maken over 'de openbare aanroeping van Gods Naam', iets waartoe een dienaar des Woords in de praktijk vaak wordt geroepen. En ik denk daarbij in het bijzonder aan zijn kanselgebeden.

Het Kanselgebed

Het ambtelijke gebed op de preekstoel kan niet losgedacht worden van het persoonlijke gebedsleven. Daarmee wil ik zeggen, dat we op de kansel geen rechte bemiddelaar tussen God en de gemeente kunnen zijn, als wij het persoonlijk gebedsleven verwaarlozen. Het is vooral bij de 'openbare aanroeping van Gods Naam' in het midden van de gemeente, dat men de voorganger in het hart kijkt. Aan de manier, waarop hij met zijn God omgaat in het openbaar, komt iets voor de dag van de manier, waarop deze man zich persoonlijk geoefend heeft in Gods verborgen omgang. En een gemeente luistert dan ook vaak spontaanweg door de woorden en zinnen van het kanselgebed heen en hoort er al of niet iets van een levende ontmoeting met de levende God achter. Al preekt die man nog zo geweldig, al vindt iederéén hem een 'kanselredenaar' (gevaarlijk ding overigens), hij gaat, om met Spurgeon te spreken, mank door het leven, als zijn gebed korter is dan zijn preek. Spurgeon bedoelt daar mee, dat het gebed dan bestaat uit een aantal fraai gevormde, maar harteloze zinnen, terwijl de preek een meeslepende en imponerende rede is. Als wij op de kansel 'gestoten olie voor de luchter' willen geven (Mc Cheyne), dan zullen onze preken zelf gezalfd moeten zijn met gebeden. Ja, de preek zelf is eigenlijk één gedurige smeking: 'Wij bidden U van Christuswege...' Mc Cheyne ging nooit de kansel op zonder de Heere in gedurige gebedsworstelingen gezocht te hebben en a.h.w. ondergedompeld te zijn in de liefde Gods. Een preek wordt nooit een preek, als de tekst, waarover wij preken, niet geopend is en wordt met de sleutel van het ge­bed. Spurgeon noemt dat: zich in de geest en het merg van de tekst inbidden. Daarom zullen wij ons niet laten ontmoedigen door de gedachte, dat we, als we de kansel beklimmen, wellicht maar met één talent aan het werk moeten. Eén talent en veel gebeden levert meer op dan tien talenten en geen gebeden.

Recht uit het hart

Staan wij vooral ook als een man des gebeds op de vierkante meter heilig land van de kansel ! 'Trek Uw schoenen uit van uw voeten...' (Ex. 3 : 5). Het is een machtig werk om God te vertegenwoordigen bij het volk en het volk bij God, zoals Mozes dat deed op de Sinaï, op en neer, op en neer. Een man des gebeds op de kansel staat als diezelfde Mozes tijdens de strijd met Amalek op de hoogte van gindse heuvel, de handen omhoog, vol overgave, terwijl het volk daar beneden strijdt. (Ex. 17 : 8vv). Wij maken ons niet zoveel zorgen, of het wel goed gaat in ons bidden op de kansel, wanneer ons hart maar bij God is, wanneer we de man van de volle overgave mogen zijn, bezield met heilige begeerte om God te eren en om onze gemeente mee te nemen tot vlak voor de troon der genade. Bidden in priesterlijke bewogenheid, zoals Jezus bad, bewogen over de schare. Als het zo mag zijn, zal het ons in die ure gegeven worden, wat wij spreken zullen. (Mark. 13 : 11). 'Gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.' Soms alleen maar met onuitsprekelijke verzuchtingen. Als de Geest des gebeds in ons is, bidden wij met door God gegeven woorden. Dat zijn door de Heilige Geest geladen woorden. Het gaat ook in ons bidden op de kansel niet om een welsprekende tong, maar om een welgesteld hart.

Niet onvoorbereid

Of wij onze kanselgebeden dan niet moeten voorbereiden, zo als we toch ook onze preken schriftelijk voorbereiden? Waarom zouden we dat niet? Als we met de gemeente tot God naderen, mogen we bepaald van tevoren wel overwegen, wat ze zeggen zullen. We moeten weloverwogen gebeden leggen op Gods altaar. Toch zou ik niet willen aanraden om kanselgebeden op papier te zetten en van het papier af te lezen. Ook niet om altijd formuliergebeden te gebruiken. Er zijn prachtige oude gebeden in de formulieren van onze kerk en in de geschriften van hen, die ons voorgingen. Ik denk aan een boek van J.H. Gunning: 'De morgenstond nadert'. Maar ik denk vooral ook aan de psalmen. God heeft ons in Zijn Woord gebeden gegeven, die Hij Zelf door Zijn Geest ontlokt heeft aan de harten van de vromen. En nooit beter kunnen we immers tot God naderen dan met Gods eigen woorden. Laten vooral de psalmen onze voorbidders zijn. Toch kunnen we niet volstaan met het lezen van gebeden, vooral ook niet op de kansel. Het zou een camouflage kunnen zijn van ons tekort aan verborgen omgang met God. Want zo is immers ook het hart weg uit het gelezen (formulier-)gebed. En dan worden ook formuliergebeden, zoals van het Onze Vader eens gezegd is, de grootste martelaren van de kerk, mishandeld en misbruikt. Spurgeon spreekt over het opzeggen van formuliergebeden door sommigen als het afraffelen van een deuntje door een liedjeszanger. Aan het vrije gebed op de kansel geven we dus in het algemeen de voorkeur. Maar laten we het dan wel voorbereiden, bv. met enkele aantekeningen van de onderwerpen, die we in ons gebed willen noemen. Ik denk vooral ook aan de voorbeden, die wij doen. Die moeten niet elke week over precies hetzelfde gaan. Zorg voor afwisseling. Laat de gemeente met al haar zorg en nood in elk geval in onze voorbeden meekomen. De eenzaamheid van weduwen en weduwnaars, die geen arm hebben, waarop zij steunen kunnen; de worsteling van hen, die zoeken naar vrede met God; de onbekeerlijkheid van hen, die vreemd zijn aan het leven met God. Maar ook de blijdschap van hen, die zoveel jaren getrouwd zijn en de dankbaarheid van hen, die na een ziekenhuisopname weer voor het eerst in de kerk zijn. En laat de voorganger met de gemeente mee vooral ook de nood van de wereld op het hart dragen. Voor een echt gemeenschappelijk bidden, met de gemeente samen, lijkt het me bovendien goed, dat we gemeenteleden, die in zware nood zijn, met name noemen in onze voorbeden. Ik denk vooral aan de ernstige zieken in het ziekenhuis. Als één lid lijdt, lijden alle leden. Maar dan mag de gemeente wel weten, wie die lijdende leden zijn. De gemeente zij een werkelijke gemeenschap van mensen, waarin men elkanders lasten draagt. En de voorganger zij als de hogepriester, die de twaalf stammen van Israël op het hart droeg in zijn heilige borstlap met de stenen, waarop de namen stonden van die stammen.

Sober, ootmoedig, vrijmoedig

Een enkele opmerking nog over de manier, waarop wij ons als voorbidders der gemeente op de kansel tot God richten. Geen ijdel verhaal van woorden, ook hier niet. Ons kanselgebed zij hierin een voorbeeld van bidden voor de gemeente. Calvijn zegt ergens: 'Geen opzienbarende ontboezemingen, geen vloed van woorden, geen overdreven gebaren, maar soberheid, zelfbeheersing en bijbels gefundeerde ingetogenheid' (zie J. D. Benoit: 'Calvijn als zielzorger', blz. 132v.). 'De tong moet het hart niet voorbijpraten', zegt Calvijn. Het gebed is geen verhandeling, die wij voor God houden, maar de eenvoudige uitdrukking van wat ons op het hart ligt. Het gaat soms hortend en stotend. 'Het gebed van de heiligen is vaak een stamelen, maar dat is God welbehaaglijker dan alle rhetorische zinswendingen, hoe mooi en schitterend ook' (Calvijn). Vooral een man, die zg. gebedsgaven heeft, moet oppassen, dat hij er niet mee pronk. Wij zijn nooit verder van God vandaan dan wanneer wij onszelf in ons openbare gebed voortdurend bekijken door de ogen van anderen of beluisieren door de oren van anderen. Hoe mooi zullen zij het vinden? Soberheid, eenvoud als van een kind en hartelijkheid moge er vooral in ons bidden zijn. En nooit te vergeten ootmoed, ootmoed, ootmoed. Waar moeten we meer onze plaats voor God kennen dan op de kansel? Ootmoed en tegelijk vrijmoedigheid in het toegaan tot de troon van Gods genade. Wij nemen de kleinen, de kreupelen en de vreesachtigen mee. En dan beginnen we ons gebed niet met een veelvoud van namen en eigenschappen van God op te sommen. Als we alleen maar 'o, God' zeggen, zoals de tollenaar het zei, is het soms al genoeg. Het gaat, er maar om, hoe het ons over de lippen komt.

Preek in Uw gebed, bid in Uw gebed

In het algemeen gesproken moeten we ook zeggen: Preek in Uw preek en bid in Uw gebed' (Spurgeon). Het gebed moet niet een zijdelingse preek worden, ook al zullen sommige gemeenteleden zo nu en dan meer aan ons gebed hebben dan aan onze preek. Onze preek zij meer en meer een gebed: 'Wij bidden van Christuswege: laat U met God verzoenen' (2 Kor. 5 : 20), een worstelen met mensen om God en omgekeerd. Maar in ons gebed moeten we niet preken. We behoeven aan God niet de boodschap te brengen, die we in de preek aan mensen brengen. Wij spreken in ons bidden niet tot mensen, maar mét mensen tot de levende God. Daarom mag ook alle mensenvrees wegvallen en zeker ook alle valse behaagzucht, waarmee we onze hoorders in het gevlei zoeken te komen. Wij zullen het beste bidden, ook op de kansel, als van ons gezegd kan worden, wat van de drie discipelen op de berg der verheerlijking geschreven staat: 'En hun ogen opheffende, zagen zij niemand, dan Jezus alleen.' (Matt. 17 : 8). Laat ons gebed daarom ook niet te lang zijn. Het moet niet dienen om er de gewenste anderhalf uur mee vol te maken. De lengte moet ook niet goedmaken, wat aan geest en leven ontbreekt. Kort en krachtig, dat is ook in het bidden een goede zaak. Laat onze gebeden niet bestaan uit eindeloze herhalingen, ook niet uit een aaneenschakeling van bijbelteksten in steeds weerkerende eentonigheid. Laat ons bidden vooral een gedurig bidden zijn om vervulling met de Heilige Geest. We lezen daarvan in het boek van de Handelingen. Telkens als de gave des Geestes werd meegedeeld aan gelovigen horen we daar van een voorbereidend bidden. In de weg van het gebed kwam vaak de Geest in doorbrekende kracht. Wij mogen bidden om radikale, ongereserveerde en onmiddellijke overgave aan Christus. Wij bidden om weerbaarheid en werfkracht voor de gemeente in onze boze tijd. Misschien mag ik in dit verband een keer de naam van Thomas van Aquino laten vallen. Die man droomde eens. En in die droom kwam God tot hem en zei: 'Thomas, gij hebt goed van Mij gesproken; vraag, wat gij begeert en Ik zal het U geven.' Toen antwoordde hij: 'Geef mij niets, Heere, niets dan U Zelf alleen'!

Over de vraag, of het zg. lange gebed (met de voorbeden) beter aan het eind van de dienst kan worden gehouden dan voor de preek (bij het gebed om de opening des Woords), wil ik kort zijn. Liturgisch gesproken is het wellicht beter om het aan het eind van de dienst te doen, als de gemeente klaarstaat om huiswaarts te keren, het leven met al zijn zorgen weer tegemoet. Toch doe ik het persoonlijk liever anders. Als de preek gehouden is, laten we dan de gemeente gelegenheid geven om met ons in ons dankgebed kort en krachtig diep in het hart amen te zeggen op wat gehoord is. Er is trouwens wat voor om alle bekommernis, waarmee de mensen Gods huis zijn binnengekomen, in het zg. vóórgebed maar meteen op het beste adres te brengen en onze ziel uit te storten voor God, opdat wij in het verdere van de dienst, van zorg ontslagen ons verdiepen kunnen in het Woord van onze God, om welks opening wij tevens hebben gevraagd.

Eén ding is duidelijk: als van het ambt van de dienaar des Woords in het bevestigingsformulier gezegd kan worden, dat 'zo grote dingen daardoor uitgericht worden', dan geldt dat niet in het minst ook van het ambtelijke gebed. Maarten Luther heeft het gebed 'der christenen grof geschut genoemd, waarmee zij de hemel bombarderen'. Dat zal waar zijn, ook als een 'mensje, uit het stof genomen' op een kansel bidt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De dienaar des Woords als een man des gebeds (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's