Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aard van het Schriftgezag (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aard van het Schriftgezag (4)

Rapport Gereformeerde Kerken

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De filosofie blijkt dus ook de theologische behandeling te bepalen.

Meer dan een wijsgerige inleiding

De inhoud van het de vorige maal genoemde wijsgerige opstapje richt zich op het z.g. waarheidsbegrip. Straks meer over de inhoud daarvan, in hoofdstuk 1. Uit de Inleiding zelf echter wordt duidelijk, dat dit wijsgerige 'vooraf' niet maar een opstapje is, dat verder op de inhoud van de zaak, waarover het gaat, geen invloed heeft. Nee, we lezen op blz. 6, dat de kerngedachte, die in dit eerste hoofdstuk wordt ontwikkeld, de structuur bepaalt van de volgende hoofdstukken. De filosofie blijkt dus ook de theologische behandeling te bepalen. Dat kan ook haast niet anders, als men de filosofie begint. Dat heeft de geschiedenis ons wel geleerd.

Maar ten diepste komt dat, doordat deze filosofische inleiding in feite het fundament legt onder het gehele geschrift. Het blijkt namelijk maar niet een wijsgerige omschrijving te zijn van wat mensen onder waarheid verstaan en hoe de Bijbel bij hen overkomt. Maar er wordt een openbaringsleer en een kenleer in gegeven, er wordt zelfs een theodicee (een verantwoording van Gods handelen in de geschiedenis) gegeven en de grondlijnen worden aangegeven voor een theologia religionum, d.w.z. een theologische beoordeling van de wereldreligies. M.a.w. in dit eerste filosofische hoofdstuk vallen de zwaarste (dogmatische) beslissingen, die het geheel bepalen. Als dan ook op blz. 7 wordt gezegd, dat men in dit rapport geen uitvoerige dogmatische verhandelingen vindt over de verhouding van inspiratie en Schriftgezag, dan zou ik daarop willen reageren met de opmerking: Inderdaad, dat is waar. Maar dat hoefde ook niet meer, nu in het eerste hoofdstuk de wijsbegeerte deze vragen al op haar wijze heeft beantwoord. Want hier heeft de wijsgerige inleiding de pretentie gegrepen en gekregen om de dogmatische beslissingen te nemen. Daarom komt het zo onwaarschijnlijk over, als in de Inleiding ook nog gezegd wordt, dat men zijn uitgangspunt heeft gekozen 'zittend aan de voeten van Christus' (blz. 8), omdat vandaaruit de ware aard van het Schriftgezag zich ontvouwt. Men heeft dat wel alsnog in Hoofdstuk IV geprobeerd, maar dan zijn er al wel drie hoofdstukken aan voorafgegaan. In ieder geval Hoofdstuk I, waar de grondbeslissingen worden genomen inzake de openbaringsleer waarop in Hoofdstuk IV weer wordt teruggegrepen (blz. 78). Ik kan dan ook met geen mogelijkheid eruit opmaken, dat hier deze beslissingen genomen zijn 'zittend aan de voeten van Christus', of vanuit het centrum van de Bijbel. Integendeel. Men is bij de mens in het algemeen begonnen, en bij 'een waarheidsbegrip', dat wijsgerig wordt ontwikkeld. Zal men gedacht hebben, dat men, na eerst dit uitgangspunt genomen te hebben, daarna ook nog eens een zuiver theologisch Schriftuurlijk uitgangspunt kan nemen, zonder door het eerste te worden gehinderd of (be)geleid? Als men dit inderdaad heeft gedacht, treft weer de gelijkenis met de vroegere scholastiek. Daarin ging men er ook vanuit, dat filosofie en theologie goed met elkaar te verbinden zijn, en dat de eerste de tweede tot een goede helpster is. Daarom sloot de theologie vrolijk bij de filosofie aan. Maar intussen werd het hart van de bijbelse boodschap zodoende wel (onbewust) aangetast. Ja, misschien toen nog onbewust, en daarom nog te billijken. Maar deze onbewustheid kan nu niet meer aan de orde zijn. Nu moet er een bewuste theologische opzet in het spel zijn. En als ik dan even mijn gedachten laat gaan en rondkijk, herken ik dezelfde methode ook bij een theoloog als H. M. Kuitert in zijn boek Wat heet geloven? Het anthropologische, de algemeen-menselijke ervaring is het vloertje, dat gelegd is onder de (weergave van de) openbaring. We kunnen nooit weten, wat God zegt. We kunnen alleen weten, wat mensen over Gods zeggen en doen gezegd hebben, en hoe zij dit ervaren hebben. Deze structuur herken ik ook in dit geschrift. Maar dan is toch het uitgangspunt reeds gekozen? Dan zijn de dogmatische beslissingen toch genomen, die niet door een volgend uitgangspunt vanuit Gods spreken zelf kan worden aangevuld, laat staan ongedaan gemaakt?

Veranderingen in het waarheidsbegrip

Wij gaan nu in op de inhoud van het eerste hoofdstuk over Veranderingen in het waarheidsbegrip. Het blijkt, dat dit hoofdstuk zijn uitgangspunt kiest in de ontwikkeling en de verandering van de menselijke waarheidservaring. De schrijver ervan is hierdoor vooral geboeid, omdat hij deze verandering positief kan waarderen. In de achter ons liggende eeuwen is het immers zo geweest, dat er een tweespalt is ontstaan tussen een objectief en een subjectief waarheidsbegrip. Bij het eerste staat de waarheid geheel buiten de mens, zodat de mens de waarheid alleen maar passief kan ontvangen. Waarheid betekent dan de overeenstemming van de menselijke voorstelling met de zaken zelf. Het kennis nemen ervan draagt daardoor een verstandelijk karakter. Men moet van deze waarheid nota nemen. Het kennen van deze waarheid is een verstandelijk kennen, waar in feite de mens zelf buiten staat.

Daartegenover staat het subjectieve waarheidsbegrip. Hier wordt de waarheid niet buiten de mens gevonden en ontdekt, maar in de werkzaamheid van het subject, de mens zelf, gezocht en gevonden. Waarheid is dan in feite niet anders dan het product van de mens zelf. Het positieve van de nu aan de gang zijnde verandering is, dat men niet meer kiest tussen het één of het ander, maar dat men ontdekt heeft, dat er een gulden middenweg bestaat, waarop het objectieve en het subjectieve worden gecombineerd. Gecombineerd dan in die zin, dat beiden tot een eenheid worden, in elkaar worden opgenomen tot één waarheidservaring, die hier de naam krijgt van het relationele waarheidsbegrip.

Voordat wij hierop nader ingaan, wijs ik er nog even op, dat dit dus volgens het rapport de ontwikkeling is, die men in onze tijd kan constateren onder de mensen. Het gaat hier dus om een algemene menselijke waarheidservaring. Deze wijst uit, dat men van het schema objectief-subjectief af begint te komen en dat men tot een nieuw waarheidsverstaan, bedoeld in de zin van het bovengenoemde relationele waarheidsbegrip, aan het komen is.

Nu kan men de positieve waardering van deze verandering indenken, als vervolgens blijkt, dat ook de Bijbel, zelf dit relationele waarheidsbegrip hanteert. Het is dus zo, dat de algemeen menselijke waarheidservaring nu zich gaat aansluiten bij de bijbelse waarheidservaring. Vandaar de positieve aansluiting van dit algemeen menselijke aan het bijbelse. Vandaar ook dat het bijbelse kan aansluiten bij dit algemeen menselijke. Nu wordt ons ook op inhoudelijke gronden duidelijk, waarom men meende, dat men met een filosofische inleiding kon beginnen. Want wat later over de Bijbel gezegd wordt, blijkt daar wonderwel bij aan te sluiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1981

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De aard van het Schriftgezag (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1981

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's