Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen nee en ja

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen nee en ja

Hervormde visie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Gereformeerde Bond zei 'nee' tegen de Doleantie.

In de gedenkbundel, die vanmiddag wordt aangeboden, staat een artikel van ds. J. H. Velema onder de titel 'Afscheidingsvisie-tussen ja en neen'. Ik heb lange tijd wat onwennig tegen deze titel aangekeken. Tot ik meende te begrijpen waarom deze titel gekozen was. Nu ik vandaag, bij het 75-jarig bestaan van de Gereformeerde Bond, een terugblik mag geven, wil ik de titel van mijn referaat graag ontlenen aan de titel, die Velema aan zijn sympathieke artikel gaf, namelijk: een hervormde visie - tussen nee en ja.

Velerna zegt, nadat hij erop gewezen heeft, dat Afgescheidenen geen enkel recht hebben om hoog van de toren te blazen, omdat ze in veel opzichten ook niet staan 'op de reformatorische hoogte, zoals de achterblijvenden in de Hervormde Kerk mochten verwachten', het volgende:

'We - dat zijn de Afgescheidenen, v. d. G. - blijven neen zeggen en menen neen te moeten blijven zeggen tegen de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Bond incluis; maar we kunnen begrijpen dat, gegeven de ontwikkeling in de gescheiden kerken enerzijds en de opleving van het gereformeerde element in de Hervorrnde Kerk anderzijds, over het ja meer wordt nagedacht dan voorheen. Hoe zien we de toekomst: wat mogen we verwachten en wat moeten we doen? '

Velema laat in deze uitspraak - zoals in heel zijn artikel - het spanningsveld van het nee tegenover de Hervormd Kerk en het ja ten aanzien van de Afscheiding duidelijk voelen. Ook wij als hervormd-gereformeerden zaten in die spanning tussen ja en neen. Ik wil in kort bestek enkele facetten belichten van het nee en het ja van de Gereformeerde Bond in de vijfenzeventig jaar van zijn bestaan.

Ik begin - in tegenstelling tot Velema - met het nee. Dat heeft een historische betekenis. De Gereformeerde Bond zei 'neen' tegen de Doleantie, tegen de Afscheiding en tegen de zogeheten Modus Vivendi.

Ik eindig met het ja. Daarin zit een principiële keuze. De Gereformeerde Bond zei ja ten opzichte van de Schrift en de Confessie, ten opzichte van de kerk, met name de concrete Hervormde Kerk, en ten opzichte van de toekomst.

'Nee' tegen de Doleantie

De Gereformeerde Bond zei 'nee' tegen de Doleantie. Op een vergadering van de afdeling Utrecht van de Gereformeerde Bond zei dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, lid van het eerste bestuur van de Gereformeerde Bond, : 'Vrijmaking betekent: kerkherstel, geen doleantie.'

Het woord vrijmaking staat in de grondslag, zoals deze de eerste jaren van de Gereformeerde Bond heeft gefunctioneerd. De Hervormde Kerk moest worden vrijgemaakt van de reglementenbundel, haar opgelegd door Koning Willem I in 1816.

De uitspraak van dr. De Lind van Wijngaarden was overigens niet zó vanzelfsprekend. De oprichters van de Gereformeerde Bond hebben de oplossing van het kerkelijk vraagstuk - t.w. de vrijmaking van de Hervormde Kerk van de reglementenbundel - namelijk verwacht van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de Dolerenden én Hervormden. De leiding van de Gereformeerde Bond was om zo te zeggen ook Anti-Revolutionair. Er waren alleen al via de politiek duidelijke dwarsverbindingen tussen de Gereformeerde Bond en de Dolerenden. Met name prof. dr. H. Visscher had goede contacten met Abraham Kuyper. Als Kuyper overlijdt in 1920 staat er een overlijdensadvertentie in De Waarheidsvriend en wordt in het orgaan van de Bond geschreven: 'Een groot man is uit het midden van ons heengegaan'. Hij wordt geprezen als iemand die het volk inleidde 'in de heerlijke beginselen welke in het Calvinisme liggen' en als 'een trouwe herder die de wacht betrok bij het kruis'.

De eerste, bepaald moeilijke jaren van de Gereformeerde Bond (1906-1909)hebben, dunkt me, sterk onder invloed gestaan van een tweesporigheid in denken. Men verwachtte de vrijmaking van de Hervormde Kerk van Kuyper, middels de coalitiekabinetten. Anderzijds wilde men de kerkelijke consequenties, die Kuyper zelf met de Doleantie had getrokken, niet nemen. Men verwachtte de vrijmaking van de Hervormde Kerk van Kuyper, die zichzelf echter van die kerk had losgemaakt.

Kritisch namen de mannen van de Gereformeerde Bond van het eerste uur verder ook positie tegen de hervormde theoloog dr. Ph. J. Hoedemaker, die juist zo indringend met Kuyper heeft gepolemiseerd over én zijn staatsopvatting én zijn kerkopvatting. Hoedemakers ideaal van 'heel de kerk en heel het volk' ontmoette juist ook in de kring van de Gereformeerde Bond verzet. Ds. M. van Grieken, van meet af bestuurslid en jarenlang voorzitter van de Gereformeerde Bond in de vooroorlogse jaren, wilde deze stelling van Hoedemaker wel voor zijn rekening nemen maar dan in de zin van: 'genéés de kerk, genees het volk'.

Gegeven dit alles zeg ik nog eens, dat het niet vanzelfsprekend was dat de Gereformeerde Bond de Doleantie afwees. Men had duidelijk verbindingen met Kuyper en stond kritisch ten opzichte van Hoedemaker, die het tegenover Kuyper voor de volkskerk opnam. Prof. dr. Th. L. Haitjema gaat in zijn boek 'De richtingen in de Hervormde Kerk' zó ver, dat hij zegt, dat in de loop der jaren blijken zou dat ook onder 'de gereformeerden die niet met de Doleantie waren meegegaan, nog velen méér als geesteskinderen van Kuyper dan als echte geestverwanten van Hoedemaker waren achtergebleven'. Hij noemt intussen Kuypers kerk-ideaal sectarisch en laat dat derhalve ook terugslaan op de Gereformeerde Bond. En toch is hoe langer hoe meer gebleken, dat de Gereformeerde Bond duidelijk en steeds duidelijker 'nee' gezegd heeft tegen de Doleantie. Men vindt deze afwijzing overigens al in vrijwel elke toespraak rondom de oprichting van de Gereformeerde Bond.

Ds. E. E. Gewin, de voorzitter bij de oprichting, zei: 'wij willen niet herhalen de weg van separatie of doleantie'.

Prof. dr. H. Visscher schreef in het Gereformeerd - Weekblad: 'vrees voor Doleantie of nieuwe scheuring bestaat er niet'. Maar het feit dat men er zo druk mee bezig was bewijst wèl hoezeer de Doleantie ook een stempel zette op de Bond in de beginjaren. Men zag aanvankelijk de kerkelijke weg niet of onvoldoende. In 1909, toen de naam van de Gereformeerde Bond gewijzigd werd in een Bond 'tot verbreiding en verdediging van de Waarheld in de Nederlandse Hervormde Kerk' kwam het tot een voorlopige afronding van intensieve interne discussies, die voor de beginjaren kenmerkend waren. Sindsdien is de kritische positie ten opzichte van de Doleantie dunkt me steeds sterker geworden. Ik geef daarvan geen totaal overzicht. In het boek 'Beproefde Trouw' is daarover veel meer te vinden.

Ter afronding van dit punt zeg ik, dat - terwijl lange tijd de Gereformeerde Bond in de theologische oriëntatie wèl aangewezen was op de producten van de VU en van Kampen - we nu in een kritische wederzijdse positie zijn terecht gekomen ten aanzien van 'Samen-op-Weg'. Prof. dr. C. Graafland schreef in zijn tweede artikel in de Waarheidsvriend over het rapport over het Schriftgezag, dat de synode van de Gereformeerde Kerken het licht deed zien, dat zijn verwachting van Samen-op-Weg aanvankelijk positief gericht was maar dat hij na lezing van dit rapport tot de conclusie komt, dat hij het 'samen verder', waarover het laatste hoofdstuk van het rapport schrijft, 'beslist zo niet kan meemaken'. Dit verwoordt iets van de spanning, die er in toenemende mate gekomen is tussen de Gereformeerde Bond en de Dolerenden, een spanning die zich nu zelfs toespitst op de aard van het Schriftgezag. Dat was in 1906 ondenkbaar. Het is de merkwaardige gang van de kerkelijke geschiedenis in ons land. Het tekent hoe rails die aanvankelijk evenwijdig leken te lopen toch van meet af een flauwe hoek met elkaar maakten, die de huidige afstand van Gereformeerden en Hervormd Gereformeerden heeft bepaald.

'Nee' tegen de Afscheiding

Het tweede neen heeft de Gereformeerde Bond van meet af gezegd tegen de Afscheiding. Allereerst moet echter worden gezegd, dat in de kring van de Gereformeerde Bond begrip voor het feit, dat de Afscheiding van 1834 vrijwel onvermijdelijk was, sterker is geweest dan voor de noodwendigheid van de Doleantie. Bij het eeuwfeest van de Afscheiding in 1934 zei prof. dr. H. Visscher op de bondsdag van de Hervormde Jongelingsverenigingen op g.g.: 'In de scheiding van 1834 is te zien één der vormen van verzet van Gods levende kerk tegen het dwangbuis van het onrechtmatig opgelegde instituut. De scheiding is niet gemaakt maar geworden.' Maar - zo vervolgt hij - 'hoe begrijpelijk die beweging van 1834 ook is daarom is de daad der Afscheiding nog niet de daad, die Woord en Belijdenis eisen'.

Letterlijk zegt hij verder:

'In het verzet tegen het onrecht, de kerk aangedaan, was de Gereformeerde Gezindheid één, maar niet in de daad van de scheiding, die een inbreuk was op de confessie, waarvoor men meende te strijden. Groens houding tegenover de Afscheiding is hieruit te verklaren. Groen wilde geen scheiding maar een geloofseenheid tegen het ongeloof. Hij deed een beroep op het recht der kerk en noemde de scheiding zonde, derwijl de formulieren niet waren afgeschaft en het recht der kerk daardoor was bewaard gebleven.'

Maar intussen - vindt Visscher - heeft de Afscheiding ook niet de geest des tijds kunnen ontlopen. Men weent ook niet meer aan Babels rivieren. 'Het eens zo heerlijke Jeru­zalem: de ons nationale leven bezielende kerk hebben zij vergeten.'

Dr. J. G. Woelderink heeft op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond in 1934 ook gerefereerd over de Afscheiding, onder de titel 'De Afscheiding en wij'. Hij zegt dan dat er geen bijzondere openbaring van Godswege is, die tot een 'aanwijsbare keuze' dwingt. 'Het recht tot afscheiding dient evenzeer te worden erkend voor de afgescheidenen als ons recht tot blijven in de Hervormde Kerk.'

Hij achtte in de strijd tegen een onrechtmatig opgelegd bestuur de Afscheiding zelfs sympathiek. Eerder had Woelderink ook gezegd:

'De ontwikkeling van het separatisme is in de vorige eeuw gestuit door de separatie van 1834. Schoon voor een groot deel uit het separatisme voortgekomen, heeft hier het separatisme zijn eigen graf gegraven. Want door de separatie kwam men tot een nieuw kerkelijk leven en men bleek toen te moeten terugkeren tot de leer des verbonds.'

Het is duidelijk, dat Woelderink hiermee heeft willen aangeven, dat separatisme alléén kan worden tegengegaan in een geordend kerkelijk instituut. Hoezeer men ook in 1834 tot separatie, tot afscheiding kwam, het binnenkerkelijk separatisme werd ingedamd door ambt en kerkorde. De kerkelijke tucht trad b.v. in werking wanneer voorgangers hun bevoegdheden te buiten gingen of zich bevoegdheden aanmatigden, die ze kerkelijk niet bezaten.

Woelderink zei verder: 'Het blijven der Gereformeerden in de Hervormde Kerk komt niet voort uit eerbied voor een goddelijk instituut... maar móet gezien worden als een poging om dit volk te behouden en te herwinnen voor de dienst des Heeren.' Toen het referaat van Woelderink, 'Separatisme en wereldgelijkvormigheid', in druk verscheen schreef prof. Visscher in het Gereformeerd Weekblad: 'De waarde dezer voordracht ligt daarin dat zij terugroept naar de juiste beginselen, naar verkiezing en verbond, naar Woord en sacrament. We zijn daarom dankbaar voor dit geschrift en hopen, dat onze Hervormd Gereformeerden het zullen lezen en zich rekenschap geven van de vraag, door ds. Woelderink gesteld, hoe het komt dat de kracht van ons gereformeerde Hervormden zo klein is.'

We kunnen zeggen dat de Hervormd-Gereformeerden zich vaak diep verbonden hebben gevoeld met de Afgescheidenen als het gaat om de Gereformeerde Gezindheid; dat men ook diep heeft beseft welke grote schuld de Hervormde Kerk aan de Afscheiding draagt, maar dat men vanwege het verbond de Hervormde Kerk niet kon loslaten en daarom ook altijd het separatisme, dat een begeleidend verschijnsel van de Separatie, van de Afscheiding was, heeft afgewezen. Men heeft dat separatisme overigens in eigen kring door de jaren heen telkens moeten aanwijzen en dan ook moeten afwijzen.

Ten diepste werd de verbinding met de Afgescheidenen gevoeld in de piëtistisch bevindelijke onderstroom van het geestelijke leven; wat dit betreft méér dan met de Doleantie, waarmee de juridisch-confessionele verbinding het sterkst was. Kerkelijk gezien is er dan ook meer grensverkeer geweest tussen hervormd-gereformeerden en afgescheidenen dan tussen hervormd-gereformeerden en dolerenden.

Kerkelijk gezien is er vanuit de kring van de Afgescheidenen dunkt me ook meer de worsteling geweest om de plaats van de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Gezindte daarin dan vanuit de kring van de Dolerenden. Intussen hebben de Afgescheidenen het niet eenvoudig gemaakt om tot een beoordeling van de kerkvraag te komen vanuit de Gereformeerde Bond. Een veelvoud van kerken is immers de erfenis van 1834. Terwijl de Doleantie in eerste instantie een eenvormiger erfenis naliet: een vrijgemaakte kerk! Vrijgemaakt van de reglementenbundel. Vrijgemaakt naar een confessioneel leven, naar een kerkelijk leven met tuchtoefening.

De vraag hoe thans de relatie tussen hervormd-gereformeerden en afgescheidenen is laat zich moeilijk beantwoorden. Daarvoor is de Afscheiding zelf te pluriform geworden. Wel is duidelijk, dat er vele raakvlakken zijn tussen de Gereformeerde Gezindte in en buiten de Hervormde Kerk. De eenheid in de religie van de belijdenis wordt vaak beleefd. 'De scheiding is niet. gemaakt maar geworden,' zei prof. Visscher. Dé vraag is of thans - wederzijds - nog het verlangen leeft dat de hereniging niet gemaakt wordt maar wordt. In het artikel van ds. J. H. Velema heb ik - al blijft hij de Afscheiding trouw - de worsteling gevoeld om het samen kerk zijn in gereformeerde zin. Van Hervormd-Gereformeerden vandaag mag hetzelfde worden gevraagd. De Gereformeerde Gezindheid, waar Groen van Prinsterer het oog op had, is immers tot vandaag in de kring van de Afgescheidenen èn de Hervormd-Gereformeerden aanwezig!

'Nee' tegen de modus-vivendi

Het derde neen werd in de Gereformeerde Bond in de beginjaren en daarna uitgesproken tegen de modus-vivendi gedachte. Prof. dr. H. Visscher sprak in zijn rede op de oprichtingsvergadering van de Gereformeerde Bond 'God en mijn recht' het gevleugelde woord 'Gans een eikenwoud slaapt in een enkelen eikel'. Zoals uit die éne eikel een veelvormigheid van bomen voortkomt zó heeft zich, de tijden door, een veelvormigheid van geestelijk leven ontwikkeld. De weg van de afscheiding brengt hier geen oplossing van het kerkelijk vraagstuk, aldus Visscher. 'De Afscheiding heeft duizenden achtergelaten, (in de Hervormde Kerk, v. d. G.) die broeders zijn in het geloof.' 'En als er wederom een exodus kwam, zou hetzelfde verschijnsel zich voordoen.' Beter vond Visscher het als de synodale organisatie een 'modus-vivendi' in het leven zou roepen, waarbij aan alle groepen 'ook aan ons gereformeerden, recht op volledige vrijheid werd verleend'. 'We moeten komen tot een eerlijke deling en scheiding, opdat elke groep op eigen wortel staande, zich vrij zal kunnen ontwikkelen en dus ook de gereformeerden onbelemmerd zich zullen kunnen zetten aan de reconstructie der gereformeerde kerk.'

Later - toen Visscher met een aantal andere Utrechtse hoogleraren officieel voorstellen voor een modus-vivendi bij de synodale organisatie had gedaan - schreef hij in artikelen in de NRC: 'De Hervormde Kerk komt toe aan alle richtingen.'

Ds. M. van Grieken - toenmalig voorzitter van de Gereformeerde Bond - vroeg zich toen terecht af of dat nu een kerkbeschouwing was van een gereformeerd hoogleraar. En ds. Knap schreef in de Oude Paden: 'De modusvivendi wil de opgekomen dwaalleer als een normaal verschijnsel beschouwen, haar sanctioneren en beschermen.' En, nogmaals ds. M. van Grieken: 'zullen we in onze Hervormde Kerk, waar nooit plaats gegeven is aan de modernen, nu opeens een plaats voor hen gaan reserveren? '

De Gereformeerde Bond zei ook in de latere jaren neen tegen de modus-vivendi gedachte. Ondanks de bedoeling van Visscher om zich zo als gereformeerden 'onbelemmerd' te kunnen zetten aan de reconstructie der gereformeerde kerk, werd beseft dat op deze wijze onvoldoende de worsteling om een voluit gereformeerde kerk tot gelding kon worden gebracht. Weliswaar hébben wij - hervormdgereformeerden - niet de Waarheid. Maar er is wel die éne waarheid, die ons allen tot de orde roept en daarom de grenzen van richtingen of modaliteiten doorbreekt. Daarom moeten we ook eigentijdse modus-vivendi voorstellen, als vorig jaar door ds. F. N, M. Nijssen werden gedaan, afwijzen. We maken het elkaar dan voor Gods Aangezicht te gemakkelijk.

Toch moeten we wel zeggen dat het gevaar, dat de hervormd-gereformeerde beweging in de Hervormde Kerk altijd weer heeft bedreigd, is geweest de praktische toepassing, van een principieel afgewezen modus-vivendi gedachte. Het tevreden zijn met een plaats voor de gereformeerde prediking naast andere prediking! Het onvoldoende lijden - gemeentelijk - aan het gegeven, dat niet-gereformeerde prediking, buiten-bijbelse verkondiging óók kerkelijk recht van spraken blijkt te hebben. Wanneer we de modus-vivendi gedachte afwijzen moesten we rustelozer zijn om al wat het belijden der kerk weerspreekt in theologie en prediking. De Vrijgemaakt-Gereformeerden hebben in hun publicaties wat dit betreft ons altijd de spiegel voorgehouden. Hoe irriterend het ook - door de menigvuldige herhaling-geweest moge zijn, er zit een kern van waarheid in hun niet aflatend verwijt dat we, door wat we gemeentelijk en organisatorisch in hervormd-gereformeerde kring hebben gevormd, een zekere mate van berusting hebben gevonden in het gereformeerd zijn naast anderen. Maar daar, waar we het gevaar daarvoor beseffen, zullen we de modus-vivendi gedachte ten principale moeten bestrijden; ook al zullen we oog moeten hebben voor wettige pluriformiteit, voor de katholiciteit van de kerk die elk groepsdenken en elk kerkisme overstijgt.

'Ja' ten aanzien van 'Schrift en Belijdenis'

Ik kom nu tot het 'ja' van de Gereformeerde Bond door de jaren heen. Ik begin met 'Schrift en Confessie'. Daarmee zeg ik weinig nieuws. De uitdrukking Schrift en Belijdenis is in het vijfenzeventigjarig bestaan van de Gereformeerde Bond veelvuldig gebruikt. De Gereformeerde Bond wilde ten principale staan op de bodem van de Confessie, die ontleend is aan de Schriften. Juist daarin is de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk mede de Gereformeerde Gezindheid blijven vertegenwoordigen. Groen van Prinsterer heeft het voor die Gereformeerde Gezindheid, gebaseerd op het 'onbekrompen en ondubbelzinnig' staan op de gereformeerde belijdenis, opgenomen. Hij bepleitte het recht der Afgescheidenen om, in hun teruggaan op Dordt, ook helemaal bij die Gezindheid te behoren. Er heeft zich hier echter in de loop van de tijd een merkwaardige verschuiving voorgedaan. Dr. J. Hendriks schreef in 1971 een 'sociologische bijdrage tot de verklaring van enige kenmerken van het huidige gereformeerde volksdeel', onder de titel 'De emancipatie van de Gereformeerden'. In zijn beschrijving van wat 'Gereformeerde Gezindte' mag heten somt hij, naast de Gereformeerde Kerken op: de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), de Gereformeerde Gemeenten en 'enkele kleinere groeperingen'. Tot onze verootmoediging zegt hij: 'Soms wordt hiertoe ook gerekend de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervorrnde Kerk.' De Confessionelen, die toch ook op Groen van Prinsterer wilden teruggaan, liggen bij hem helemaal buiten het blikveld. Dat is dunkt me wel een omkering van wat Groen bedoelde.

In ieder geval heeft de Gereformeerde Bond door de jaren heen niet aflatend gepleit voor het recht der confessie in de Hervormde Kerk. De Bond deed dit met name in de strijd om Kerkherstel. Ds. E. E. Gewin, voorzitter op de oprichtingsvergadering van de Gereformeerde Bond, stelde weliswaar dat men geen slippendrager wilde zijn van het confessionalisme. Maar de Confessie heeft men steeds gezien als de spreekregel der kerk.

We mogen - als we dit stellen - intussen niet verhelen, dat in de vooroorlogse worsteling om kerkherstel ook onheilig vuur op het altaar was. Het eind van de dertiger jaren geeft daarvan een duidelijk voorbeeld. Terwijl men elkaar - en óók de confessie - tot op de Schrift bevraagde, heeft men soms elkaar het gereformeerd zijn betwist. Tot vandaag vinden we daarvan de sporen in eigen gelederen en daarbuiten terug. Hier treedt de gebrokenheid van het kerkelijke leven, ook van het gereformeerde kerkelijke leven aan het licht.

Maar bij dit alles blijft óók recht overeind het feit, dat de 'gemeenschap met de belijdenis der vaderen', waarmee de strijd om kerkherstel bij de invoering van de kerkorde in 1951 in principe afsloot, niet bracht een kerkelijk leven dat naar de confessie, dat in overeenstemming daarmee was. De discussie over de woorden 'gemeenschap' of 'overeenstemming' in artikel X van de kerkorde is dan ook geen bagatel geweest.

Het bestaansrecht, liever de bestaansplicht van de Gereformeerde Bond ligt ook vandaag nog steeds in het geding om het recht der belijdenis. Daarbij zien we niet over het hoofd, dat Groen - als gezegd - behalve over het ondubbelzinnig ook over het onbekrompen handhaven van de confessie sprak. Dat bewaart voor het gevaar om de belijdenis en de Schrift aan elkaar gelijk te stellen, waarmee het confessionalisme een feit zou zijn.

'Ja' tegen de Vaderlandse Kerk

Wie de geschiedenis van de Gereformeerde Bond in de 75 jaar van zijn bestaan bestudeert komt intussen onder de indruk van de trouw, die telkens weer aan de vaderlandse kerk is betoond. Daar ligt het tweede 'ja' van de Gereformeerde Bond. Hoezeer er ook verschillend aangekeken is tegen de oplossing van het kerkelijk vraagstuk, juist ook binnen de vaderlandse kerk, de liefde tot het erfgoed der Vaderen was algemeen. Wanneer in art. 27-29 van de Nederlandse Geloofs Belijdenis gesproken wordt van het 'zich moeten afscheiden van hen die niet van de kerk zijn' dan is er anderzijds ook de notie, dat men zich niet mag afscheiden van hen die van de kerk zijn. Wat dit laatste betreft is beseft de rijke notie van het verbond Gods. Gods trouw bleef door de geslachten heen.

Zoals Hoedemaker eens zei 'een hervormde te zijn, die in de abnormale toestand, waarin de kerk verkeert, niet de allergeringste aanleiding vindt om haar te verlaten, veeleer het tegenovergestelde', zo hebben hervormd-gereformeerden ieder op hun wijze hun kerkelijke roeping verwoord. Niet vanuit een romantisch zicht op de vaderlandse kerk, maar vanuit de trouw des Heeren.

Ds. I. Kievit besloot in het eind van de veertigerjaren een serie artikelen over Hoedemaker met de opmerking, dat hem bij het ouder worden de weg van de afscheiding steeds minder aantrekkelijk leek, en steeds meer onschriftuurlijk voorkwam. Hij vond dat ten deze het getuigenis van Hoedemaker ook voor deze tijd nog betekenis heeft.

Maar liefde bracht ook lijden. Zij, die van heler harte de kerk lief hadden en midden in haar wilden staan, hebben ook aan haar geleden. Niét zij, die zich in de marge ophielden, maar zij, die de nood en de schuld der kerk mee hebben gedragen, beseffend dat God trouw was over een ontrouw volk, hebben de kerven van kerkelijke en geestelijke malaise, dan hier en dan daar, in zich meegedragen. We noemen ze met ere: mannen die in al hun verscheidenheid liefde hadden voor de kerk en dat metterdaad betoonden in betrokkenheid op posten, waar ze geroepen werden, maar waar ze intussen meemaakten, dat de kerk der vaderen niet meer voluit kerk was, die haar belijden trouw bleef. Visscher, Van Grieken, Severijn, Woelderink, Kievit, Duymaer van Twist, Jongebreur, Boer. Ik noem maar een handvol. Ze waren vertegenwoordigers van vele anderen.

Er is intussen ook altijd weer sprake geweest van een wonderlijke aantrekkingskracht op de vaderlandse kerk van de zijde der Afgescheidenen; terwijl er omgekeerd anderzijds altijd weer diepe relatie is gevoeld door hervormdgereformeerden met hen, die uit het authentieke beginsel van de Afscheiding, dat teruggaat op de confessie en de daarin verwoorde religie van het belijden, wilden en willen leven. Hier ligt een spanning tussen het 'nee' en 'ja', dat Velema bedoelde in zijn bijdrage in het boek Beproefde Trouw. Het gaat ons dan tóch samen om de kerk der vaderen in de zin van de kerk der Reformatie, hoezeer we ook gescheiden wegen gaan. Ik vind dat ook terug in de bijdrage van M. Dankers (oud-gereformeerde) in het boek Beproefde Trouw. Iets van het heimwee naar het herstel van de vaderlandse kerk.

Het was Brummelkamp, de bekende predikant uit de kring der Afscheiding, die stelde dat men niet hard moest oordelen over broeders, die wel christen zijn 'maar zich niet bij een afgescheiden gemeente hebben gevoegd'. Hij zegt: 'Was het dikwerf tussen broeders en broeders, alsof men beproefde, hoever men zich wel van elkander kon verwijderen, laat ons er thans op uit zijn om te beproeven wat men wel doen kan om malkander te naderen.' Dit vermaan geldt ook de hervormd-gereformeerden. Trouw aan de vaderlandse kerk; uit liefde; om Gods trouw. Tegelijk liefde tot de broeders, die uit hetzelfde belijden willen leven, die een even dierbaar geloof deelachtig zijn. Alleen zo kan de Gereformeerde Gezindte - als geheel - de kerk der vaderen, die thans verscheurd is, dienen.

'Ja' naar de toekomst

Ik sluit af met het 'ja' van de Gereformeerde Bond naar de toekomst toe. Het ging niet om, een hervormd-kerkelijke weg bij gebrek aan een betere. Het ging en gaat nóg steeds om een begaanbare weg, om een koninklijke weg, om de weg van de Koning der Kerk.

Ds. J. H. Velema zegt in zijn bijdrage in het genoemde boek, dat de Gereformeerde Bond is gebruikt om in de Hervormde Kerk plaatselijke veranderingen ten goede tot stand te brengen en dat er nu meer gereformeerd leven in de Hervormde Kerk aanwezig blijkt te zijn dan vroeger in de kerken der Afscheiding voor mogelijk werd gehouden. De situatie in 1980 is in de Hervormde Kerk - zo zegt hij - een andere dan die van anderhalve eeuw geleden toen de gereformeerde prediking 'schier overal verdwenen was'. Ik zou dat liever anders zeggen. De gereformeerde prediking was in de Hervormde Kerk in de vorige eeuw niét schier overal verdwenen. Maar wat er aan oplevend gereformeerd leven in de Hervormde Kerk is geweest is niet door de Gereformeerde Bond tot stand gekomen maar door de genadige goedheid Gods, waaraan 'zij die bleven' - om de titel van een artikelenserie in de Waarheidsvriend over te nemen - zich hebben vasthouden. Daardoor was er een gebaande weg; een weg, ópen naar de toekomst. Gods trouw bleek en blijkt 'Beproefde Trouw'.

Bij het vijftigjarig bestaan van de Gereformeerde Bond zei prof. dr. J. Severijn het in de Utrechtse Dom zo:

'Daarom ook kan onze voortgang niet afhankelijk zijn van voordeel of succes, doch in de vervulling van de roeping, ons opgelegd, is een bron der hope, dat onze arbeid niet zonder vrucht zal zijn. In dank (erkentenis) voor alle krachten en gaven, waarmede de Heere ons in de loop der jaren gezegend heeft, lopen wij de troon Zijner genade aan om Zijn hulp en bijstand voor de toekomende jaren te mogen afsmeken, opdat onze arbeid moge strekken tot Zijn eer en dienstbaar gemaakt aan de uitbreiding van Zijn Koninkrijk en de bevordering van de gezondmaking van het kerkelijk leven.'

En ds. J. Vermaas zei toen in Tivoli:

'We slaan ons dus vandaag niet voldaan op de borst, we hebben niets om ons op te verheffen. We hebben in ootmoed te danken, dat God ons nog heeft willen gebruiken, dat we ook als Bond nog mochten werken. We bidden: Heere, maak ons levend naar Uw Woord, versterk wat Gij hebt gewrocht, maak ons getrouw in het ons aanbevolen werk en gebruik ons nog in Uw wondere, en vrijmachtige genade, tot heil van Kerk en volk. Alleen dan is er verwachting.

'Bouw de muren van Jeruzalem op, doe wèl bij Sion naar Uw welbehagen'.'

Onder de hoede van de hoop gaan en kunnen we ook nu verder, wetend dat de kerk méér is dan een Bond en dat de Heere Christus zélf voor Zijn werk en voor Zijn kerk instaat. Waarheen God de kerk in Nederland leidt weten we niet. Maar dat Hij haar leidt weten we wél.

Als steigerwerk naar de toekomst toe - méér niet - zal de kerk, zal de Hervormde Kerk, zal een Bond in die kerk, mogen functioneren. De glorie is en blijft aan de Koning.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Tussen nee en ja

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1981

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's