Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gerard C. de Haas: 'Het vaderschap van God'; in de nadagen van het paternaUsme, 160 blz., Ten Have-Baarn, 1979, ƒ 18, 50.

Reeds eerder bespraken we een boek van De Haas ('De Vaderen zijn niet meer') (zie Waarheidsvriend 1979, blz. 75, 92, 105 en 123). In het bovengenoemde boek, waarin het thema van het wegvallen van het patriarchale gezag in onze cultuur nog weer eens sterk benadrukt wordt en de nodige aandacht wordt geschonken aan de opkomst van het matriarchale gezag, (annex de vrouwenbeweging), wil De Haas kerk en theologie confronteren met de theoretische en' ideologische' konsekwenties van dat alles. Hoe zit het eigenlijk met het christendom, zijnde van ouds een vaderlijke religie? En hoe zit het eigenlijk met het vaderlijk gezag van God Zelf? De Haas schenkt daarbij nogal wat aandacht aan wat hij zelf noemt 'de uitkomsten van het moderne grondslagenoderzoek naar de bronnen van onze beschaving'. Hij heeft ontstellend'veel informatie, die aan het denken zet. Er tuimelen echter in het bestek van één hoofdstuk zoveel gedachten over elkaar, dat men vaak van de bomen het bos niet meer ziet. Dat zal ook wel samenhangen met het feit, dat het boek een bundeling is van in 'Hervormd Nederland' en andere bladen gepubliceerde artikelen. Mijn grootste be­ zwaar tegen het boek is echter, dat de schrijver in feite over het vaderschap in onze Godsbeleving schrijft, terwijl hij de indruk wekt (ook al door de titel) een aantal nogal forse theologische uitspraken te kunnen doen. De psycholoog is hier voortdurend aan het vechten met de theoloog: de 'zonde tegen de Heilige Geest heet 'zonde tegen de materiële voorwaarden van het voortbestaan'; je toevlucht zoeken bij Maria vanwege de ervaring van Gods majesteit; de R.K. kerk, in principe dichter bij de waarheid dan de Reformatie, wanneer zij in Trente gepleit heeft voor medezeggenschap van de mens in Gods beslissingen. Schrijft De Haas nu wel helemaal zonder rancune ('de laatste theoloog gaat straks in de kerk het licht uitdoen'), wanneer hij er kerk en theologie zo van langs geeft? Moet hij er ook niet enig begrip voor hebben, dat de kerk b. v. met 'sex buiten het huwelijk' en met 'homosexualiteit' wat meer moeite had dan hij, toen hij zich voor het kerkelijk examen aandiende en naar hij zegt daarom niet acceptabel was als pastor in de kerk? (blz. 155). Het is gauw genoeg gezegd, dat de jonge generatie van de kerk vervreemd is door de zg. repressieve kerkelijke moraal. Als je als psycholoog over het vaderschap van God wil schrijven, houd je dan bij je leest, signaleer, alarmeer voor mijn part. Maar matig je niet gedurig de taak van een zedemeester aan en bedenk, dat er vanuit de Bijbel echt nog wel een paar andere dingen te zeggen zijn over het Vaderschap van God en daarmee over de kritische taak, die de kerk heeft in samenleving en cultuur. Dat heeft dan ook alles te maken met die zg. medezeggenschap van de mens in Gods beslissingen en met al of niet 'sex buiten het huwelijk'.

C. den Boer

Prof. dr. K. Runia: Heeft preken nog zin? ; uitg. J. H. Kok, Kampen, 96 pag., /14, 90.

Direct stelt Runia zijn thema aan de orde in het eerste hoofdstuk waarin hij over de actualiteit spreekt waarin de kerk en de predikant zich thans bevinden. De preek staat laag genoteerd op de beurs van de publieke opinie. Twee vragen klinken er vandaag: moet er eigenlijk wel gepreekt worden en kan er vandaag nog wel gepreekt worden? 'Vooral eind vijftiger jaren trad er sterke reactie in tegen de traditionele prediking. Al luider is sinds die tijd de kritiek geworden op de preek. De preek is in een tijd van moderne massamedia als krant, radio, TV een verouderd communicatiemiddel geworden. Recente onderzoeken hebben aangetoond dat de preek over het geheel weinig effect heeft. Het verandert weinig in het leven van de mensen. De preek is door iemand vergeleken met het petrol eumlampje datje nog gebruikt in een tijd van de yerlichtingstechniek. Bovendien is het moderne leven té gecompliceerd dan dat één mens (de prediker) recht kan doen aan al de facetten ervan. De preek is vaak veel te introvert, " houdt zich teveel bezig met de persoonlijke behoeften van de hoorders, heeft de neiging de status quo te bevestigen. De algemene klacht onder kerkgangers is dat de preek zo oervervelend is vaak. Daarom: moet er eigenlijk wel gepreekt worden? Achter deje vraag ligt volgens Runia een dubbele vraag. Is prediking in de zin van verkondiging überhaupt wel nodig? En: is het preken dat 's zondags in de kerk gebeurt .werkelijk nodig? Vanuit de gegevens van Oud en Nieuw Testament wordt aangetoond dat verkondiging steeds wezenlijk is geweest in de dienst van God. Het hoort bij de aard van het heil dat het verkondigd wordt. Runia concludeert dan: de gemeente van Jezus Christus staat of valt met de voortdurende prediking van het evangelie. Dat is zijn antwoord op de eerste vraag is prediking in de zin van verkondiging nodig: ja.

In het derde hoofdstuk beantwoordt Runia de tweede vraag: moet er nog steeds gepreekt' worden op de traditionele manier? Kan het niet anders? Kan het eigenlijk nog wel zo? Runia vindt deze vraag de moeilijkste. De monologische vorm van de prediking is een bepaalde vormgeving. Toch blijft grondpatroon van de prediking bestaan: iemand zegt mij namens God het heil aan. Hoe de vormgeving dan ook zou kunnen wijzigen, deze basis moet blijven. Runia beschrijft alternatieve vormgevingen van de prediking: gesprek, dialoog, voorgesprek, nagesprek. Terecht stelt hij dat uiteindelijk niet de vorm, maar de inhoud van de prediking het kritieke punt is. In een laatste hoofdstuk gaat Runia dan nog in op de problematiek waar ook zijn eigen kerk volop mee te maken heeft gekregen: prediking en pluraliteit. De preek klinkt in een plurale gemeente, een gemeente met vogels van diverse pluimages. Dat gaat met name klemmen wanneer er op ethische vragen antwoord wordt gegeven in de preek. Runia plöit voor ma-.tigheid en voorzichtigheid. Zo licht wordt de prediking wettisch, monotoon, vooropgezette politieke oplossingen worden als een raster over de Schrift gelegd.

Heeft preken nog zin? De vragen tekenen onze tijd. Vijf en twintig jaar geleden verscheen een boek: hoe vindt u dat er gepijeekt moet worden? Jaren later luidt de titel van een ander boek: 'En toch preken'! (prof. dr. H. Jonker). Nu is het: heeft preken nog zin? In de traditie waarin Runia staat was deze vraag vroeger ongehoord. T. Hoekstra, een van zijn voorgangers, gaf in 1926 een Homiletiek (onlangs nog herdrukt) in het licht waarin precies wordt aangegeven hoe er gepreekt moet worden. De zinvraag bestond kennelijk helemaal niet. Natuurlijk wordt er gepreekt. Gelukkig is het antwoord van prof. Runia ook ondubbelzinnig: preken heeft nog altijd zin! Al tilt hij wel grondig aan de vragen van deze tijd. En daarin weten we ons ook betrokken. Een lezenswaardige studie voor een ieder die het hoog belang van de prediking verstaat. ^

J. Maasland

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's