Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de dertigste sterfdag van K. Schilder

Op 21 maart was het dertig jaar geleden dat prof. dr. K. Schilder stierf. Hij is, zo schrijft prof. dr. J. Veenhof in het Geref. Weekblad van 23 april verguisd en verafgood, als revolutionair gevonnist en als reformator ten troon verheven. Wie zijn naam noemt kan op verschillende wijze aan hem denken: als kunstenaar en literator, die vanuit zijn veelzijdige interesse met groot gemak over de meest uiteenlopende onderwerpen schreef in een weelderige, de huidige generatie wat barok aandoende stijl. Als polemicus was hij ongemeen fel en roept zijn naam bij velen gevoelens van afkeer op. Als man van wetenschap is hij bekend geworden door zijn diep gravende dogmatische studies. Daarnaast is er de prediker en fijnzinnige meditator Schilder. Ik heb er geen gegevens over of zijn driedelig werk over Christus in zijn lijden nog vaak gebruikt wordt. Ik heb het vermoeden dat de jongere generatie hem weinig meer leest, maar ik kan me nog goed herinneren dat in de vijftiger jaren menigeen hem citeerde, gebruikte en verwerkte. Het driedelig werk bleek in de voorbereiding voor de lijdensprediking velen te stimuleren. We noemen voorts zijn fiere houding tijdens het verzet en het vroegtijdig onderkennen van de demonie van het Nazisme. Veenhof zegt hierover:

'Hij bezat een fijne antenne voor wat er in de lucht zat. Reeds in 1930 voorvoelt hij de katastrofe van het heidens-nationalistische germanendom. Hij heeft er met kracht tegen gestreden en veler oog voor de zuigkracht der verleiding geopend. Hij was er heilig van overtuigd, dat er gekozen moest worden en dat compromissen uit den boze waren. Hij was gegrepen door het woord uit de Bergrede: uw ja zij ja, uw neen zij neen. Het was vooral deze overtuiging, die aan zijn schrijven een fel karakter en een scherpe spits verleende, ook als het over kerkelijke zaken ging. Schilder was daarin trouwens de enige niet. Men leze er Miskotte's perspublicaties in deze periode maar eens op na!'

Schilder en Barth

In de geschiedenis van de 20e eeuwse theologie staat Schilder ook bekens als fel bestrijder van Barth en de Barthianen. Toch meent Veenhof ook overeenkomstige trekken te kunnen aanwijzen. In het nummer van 14 mei schrijft hij over de relatie tussen Schilder en Barth:

'Het opmerkelijke is nu echter dat diezelfde Schilder op verschillende essentiële punten onmiskenbare overeenkomst blijkt te vertonen met Barth. Ik wijs in de eerste plaats op het feit, dat Schilder in de jaren twintig in zijn prediking zeer indringend uiting gaf aan de realiteit van krisis, oordeel en gericht dwars tegen alle gereformeerd vanzelsprekendheidsgeloof in. In dit verband valt bv. te herinneren aan een preek over Amos met de titel ' 'Valse roem beschaamd", waarin Berkhouwer in zijn "Een halve eeuw theologie" volkomen terecht trekken van verwantschap met de boodschap van de jonge Barth signaleerde. In de tweede plaats is van belang, dat Schilder uitermate kritisch stond tegenover elke vorm van natuurlijke theologie, veel sterker dan H. Bavinck en óók dan Berkhouwer getuige de omstandigheid dat hij niet alleen de notie van een natuurlijke theologie of natuurlijke Godskennis afwees maar in feite ook van een algemene openbaring niet weten wilde; het algemene karakter daarvan verdraagt zich z.i. niet met het daad-karakter der openbaring. In de derde plaats moet genoemd worden Schilder's vurig pleidooi om de institutionele kerk en haar prediking opnieuw in het middelpunt van het christelijke leven te plaatsen, hetgeen overeenstemt met de wijze, waarop Barth de betekenis van kerk en haar verkondiging - de derde gestalte van het Woord Gods - onderstreepte.

In samenhang hiermee is in de vierde plaats te vermelden dat beide theologen opnieuw aandacht vroegen voor de relevantie van het Oude Testament voor de prediking en het leven der kerk. Barth liet het volle licht vallen op het Oude Testament als het getuigenis van Christus, waarbij hij met behulp van een specifieke theologische exegese (die de methode van de allegorie bepaald niet schuwde) de historische afstand tussen de oudtestamentische periode en de verschijning van Christus liet wegvallen. Schilder had meer oog voor de opeenvolging van de verschillende fasen der openbaringsgeschiedenis en ontwikkelde boeiende en inspirerende gedachten over heilshistorische prediking maar ook hem ging het erom het Oude Testament als Christusgetuigenis te honoreren, wel te verstaan: als het getuigenis van de komende (niet: de gekomen) Christus. Hand in hand met de toepassing van deze methode ging bij Schilder de afwijzing van pogingen om via een psychologische ontleding van de Bijbelse personen de relatie tussen tekst en hoorder te leggen en ook deze antipsychologische instelling vindt een pendant in hetgeen Barth in de jaren twintig en dertig naar voren bracht over de souvereiniteit van het Woord Gods over en tegen alle menselijke ervaring, met een uiterst kritische benadering van uitgangspunten en methoden der toenmaals krachtig bloeiende godsdienstpsychologie. Last not least wil ik in herinnering roepen, dat Schilder vroegtijdig (zie het vorig artikel) , ondubbelzinnig en zeer gedocumenteerd waarschuwde tegen het fascisme, evenals Barth, waarbij beide de consequenties van hun moedige oppposide aanvaardden: Barth verliet Duitsland en Schilder ging de gevangenis in.

Toen ik mij van al deze parallellen rekenschap gaf, stond ik zelf verbaasd. Toch meen ik dat ik de feitelijke stand van zaken zuiver heb weergegeven en ik waag dan ook de stelling, dat Schilder ondanks zijn heftige verzet tegen Barth - een verzet; waarin hij theologisch volkomen serieus genomen wil en moet worden - van diezelfde Barth verschillende duidelijke impulsen heeft ontvangen. Ik zou deze stelling nog nader willen preciseren op deze wijze, dat Schilder, waar hij van Kuyper afwijkt, niet alleen (denk aan de invloed van de afscheidingstheologie op hem) maar wel mede de invloed van Karl Barth verraadt. Verbaasd ben ik, omdat Schilder zelf blijkbaar nooit van deze overeenstemming met Barth voor zichzelf en anderen rekenschap aflegde. Wat zijn verhouding tot Barth betreft moet trouwens worden opgemerkt, dat hij wezenlijk gefixeerd bleef op de Barth van de jaren twintig en dertig. Hiermee is niet ontkend, dat Schilder bij verschillende gelegenheden op de latere Barth inging maar wordt alleen vastgesteld, dat zijn fundamentele kijk op Barth geen verandering meer heeft ondergaan, dit in onderscheiding van Berkhouwer, die het niet bij de aanvankelijke afwijzing liet maar met Barth bleef meewandelen op de weg en gaande op die weg zijn oordeel modificeerde.

Wat Barth aangaat: zo groot de rol was die hij in het denken van Schilder speelde, zo klein was de rol die Schilder in het zijne vervulde. Barth las geen Nederlands, al zocht hij wel eens in een Nederlands boek citaten na (bv. in Bavinck's Dogmatiek) en Schilder's dissertade is klaarblijkelijk niet binnen zijn horizon gekomen. Bekend is Barth's gramschap over de wijze, waarop Schilder in zijn commentaar op de Catechismus diens liefde tot Mozart hekelde - iets waarvan hij stellig door zijn vrienden in Nederland op de hoogte was gesteld. Hij gaf daaraan uitdrukking in zijn "Kirchliche Dogmatiek". Maar overigens bleef Schilder voor hem een verre figuur. Omdat Schilder mijn eerste en Karl Barth mijn laatste dogmatische leermeester was, heb ik Barth eens gevraagd naar zijn visie op Schilder. 'Er hat mich nicht sehr lieb gehabt'' was het antwoord, dat ik alleen maar bevestigen kon. Ik voegde er aan toe: '' Aber sie waren beide einig im Kampf gegen den Nazismus". "Ja ja, das ist wahr", beaamde Barth.

Het onderwerp zou een bredere uitwerking moeten krijgen. Dan pas kan blijken of bv. het krisis-motief door beiden op dezelfde wijze is uitgewerkt en of de visie op het Oude Testament toch ook niet grote verschillen vertoont. De kerkstrijd die leidde tot de vrijmaking in 1944 is nauw verbonden met de naam van Schilder. Deze gebeurtenissen midden in de bange jaren van bezetting geven aan Schilder's leven ook iets tragisch. Veenhof zegt van deze breuk:

'De tragiek was, dat met de lastige polemicus ook de spirituele denker en de onverschrokken getuige voor de kerken verloren ging samen met de duizenden, die door zijn woord getroffen waren. En het is uiteraard een illusie te menen, dat een confessionele gemeenschap na het vertrek van zovele beginselvaste en belijnde christenen op dezelfde voet kan doorgaan als voorheen. De grote paradox is inderdaad, dat Schilder door zijn leven en door zijn lot enorm bijdroeg tot de ontmanteling van de Kuyperiaanse veste, wier vesterking lange jaren ook zijn doel was geweest.'

In de gereformeerde theologie heeft Klaas Schilder zijn plaats ingenomen naast anderen. Wie nu na zoveel jaren zijn publicaties ter hand neemt wordt geboeid door de diepte van gedachtengang, de rijkdom aan beelden, de wijde vergezichten. Het trof me onlangs nog toen ik nog weer eens een paar gedeelten las uit zijn boek De Openbaring van Johannes en het sociale leven. In hoeverre zijn denken van blijvende betekenis is voor de ontwikkeling van de gereformeerde theologie is een vraag die niet eenvoedig te beantwoorden is. Zet je hem naast Bavinck dan heb ik toch de indruk dat de invloed van Bavinck veel verder reikt en veel dieper gaat. Is de geniale denker die Schilder was toch teveel op één bepaalde weg doorgegaan? Een persoverzicht is niet de plaats om breed op die vragen in te gaan. Ook Veenhof roert die vraag niet aan. Maar wij mogen hem dankbaar zijn dat hij opnieuw aandacht gevraagd heeft voor deze grote theoloog uit dertiger en veertiger jaren.

***

De Heilige Geest en onze ervaringen

In het nummer van 28 mei van 'De Wekker' gaat prof. dr. W. v. 't Spijker in op een bepaald aspect van Pinksteren, nl. het werk van de Geest en onze ervaringen. Het thema van de ervaringen blijkt velen aan te spreken.

'De kwestie van de ervaring is zeer modern. In allerlei opzicht. De hele mensheid doet ervaringen op die uniek zijn. Wij staan, althans in het Westen, bewust in een tijdsgewricht dat uniek is in de geschiedenis. Onbekende werelden gingen vroeger voor de mensheid open. Het is onvoorstelbaar wat de ontdekking van nieuwe continenten heeft betekend voor de mens die de nieuwe geschiedenis inging. Zo rond 1500 waarde ook in Europa de gedachte rond van apokalyptische tijden, die men beleefde. Toen ging het nog om continenten. Vandaag gaat het om andere planeten, om andere werelden.

En de gehele problematiek, die daarmee gegeven is, is algemeen menselijk geworden. Ieder krijgt er op zijn niveau mee te maken, of eigenlijk krijgt ieder er mee te maken op een manier, die de indruk wekt, dat het nét precies ons niveau te boven gaat. Vandaar de onzekerheid, het zoeken naar een levenshouding, die bij de grootscheepse veranderingen past. De wereld leeft bij ons in de huiskamer. De problemen van politici zijn onze problemen. Die van de wetenschappers gaan ons evenzeer aan. En al met al voelen we ons zo diep onmachtig. Binnen dit geheel komt het zoeken naar echte ervaringen te staan. Een prvaring geeft een vorm van kennis. En kennis door ervaring geeft een vorm van zekerheid. In het zoeken naar nieuwe ervaringen is een schreeuw naar zekerheid, die wij bij al onze nieuwe kennis missen.

Immers alles te weten maakt niet gelukkig. Wat wij wéten maakt ons onzeker, omdat we de consequenties van onze kennis niet kunnen overzien. Slechts de ervaring zou ons wijs kunnen maken en zekerheid kunnen geven. Zo past in het denken en beleven van onze tijd op zichzelf reeds het zoeken van de ervaring.

Daarin is weer iets zeer moderns. De tijd is voorbij, dat men in de theologie de vragen van de ervaring liet liggen. Karl Barth heeft met een fors gebaar de hele kwestie van de ervaring van de tafel geveegd. Het heil komt van de andere kant. En hef blijft ook van de andere kant. In het laatst van zijn leven heeft Karl Barth de noodzaak ingezien om in de theologie toch aandacht te schenken aan de plaats en betekenis van de ervaring, aan de plaats en betekenis van het werk van de Geest.

In deze theologische en profane ervaringsbehoefte speelt nu de charismatische beweging op een geweldige manier in. Zij belooft iets te bieden, wat in de kerk niet te vinden zou zijn en wat in de theologie niet aan de orde komt: een authentieke ervaring van het heil.

De theologie heeft in charismatische kringen nooit een hoog cijfer gehad. En de kerk stond evenmin hoog genoteerd. De theologie werd dikwijls afgedaan als intellectualistisch wetenschapsbedrijf. En de kerk kreeg de schuld van veel vervlakking. Deze beide visies werken door in kringen die onder druk staan van de charismatische beweging en van het groepsdenken, zo bijvoorbeeld bij de EO, die méér dan een omroep wil zijn. Zij wil plaatsvervangend theologiseren en pastoraal ook de taak van de kerk overnemen.

De markt ligt voor dit alles open. Inderdaad vertoont het kerkelijke leven schromelijke gebreken en het bouwwerk van de gereformeerde theologie zoals deze in Nederland met veel kennis van zaken werd beoefend is geheel ingestort.

In deze situatie vraagt men om ervaring, om echte beleving van het heil. En die vraag krijgt door alle factoren er omheen een geheel eigen klank, een heel moderne klank. En de vraag is of de gereformeerde theologie op déze vraag nü kan komen met het oude antwoord. Wat is het moderne van de vraag om ervaring? Het is in de eerste plaats het mondiale aspect, dat er aan vastzit. Wij beleven de dingen op groter schaal. Deze schaalvergroting trekt de eenvoudige ervaringen die wij kenden geheel uit de voegen. Kan men vandaag nog spreken over de voorzienigheid Gods, zoals dit vroeger gebeurde? Is de wereld, waarin die voorzienigheid alle dingen regeert niet totaal anders geworden?

In de tweede plaats is er in de moderne vraag om ervaring een zoeken van de gemeenschap.Nooit zijn er meer eenzame mensen geweest dan vandaag, terwijl ook het karakter van de eenzaamheid op zichzelf totaal veranderd is. Er is iets onbegrijpelijk beangstigends in de eenzaamheid van velen, iets demonisch, zou men haast zeggen. En juist nu ligt de kerk uiteen, verscheurd en bloedend uit vele wonden. Juist nu blijken velen diep teleurgesteld in de kerk.

In de derde plaats is er in het zoeken naar ervaring vandaag een tasten naar de betekenis van het heil, persoonlijk zowel als bovenpersoonlijk: wat is heil, wat is bevrijding en verlossing? Hoe verhoudt zich het persoonlijke tot het algemene? Wat heeft genade met politiek te maken? '

Van 't Spijker is van oordeel dat we de problemen die in de huidige roep om ervaring naar voren komen, niet van de tafel kunnen vegen. De echtheid van de vragen van vandaag valt niet te ontkennen. In dit verband wijst hij op de betekenis van het werk van de Geest zoals Paulus die beschrijft in Romeinen 8 : 26-27. Wordt onze ervaring niet verwoord in het: Wij weten niet...':

'We zeggen het met betrekking tot de problemen waarin de ganse schepping zucht. Merkwaardig is het, dat de Schrift ons reeds voor is in het aanduiden van het "mondiaal" aspect van onze moderne ervaring. In Rom. 8 spreekt de apostel reeds over de problematiek van de ganse schepping. Dat reikt wijd. De gehele schepping in haar totaliteit zucht. Het lijkt alles zinloos en ijdel. Maar bij dit schepselmatig zuchten voegt zich het zuchten vail de kinderen Gods. En daarbij komt dan nog eens het zuchten van de Geest. Wanneer wij zeggen met betrekking tot zo vele zaken: wij weten niet..., en wanneer wij aldus onze onkunde en onervarenheid aanduiden, is er tegelijk de geloofservaring van de Geest, die mede zucht. Eigenlijk staat er, die op zijn beurt mede de schouders zet onder de last. Inderdaad is daarmee de zaak aangeduid. De Geest, die op het Pinksterfeest is uitgestort is de Geest die ook de Schepper is. En Hij bidt voor zijn eigen werk, voor het scheppingswerk, wanneer Hij zegt: Kom Here Jezus, ja kom haastig. Daarom mag een christen nimmer zeggen, dat zijn ervaringsbehoefte in alle moderniteit niet meer toe kan met het oude pinksterevangelie. Er is geen moderne vraag, of de Geest heeft haar reeds doordacht. Hij die de diepte Gods doorzoekt, weet niet alleen wat er in die diepten is, maar Hij staat deswege ook boven alle diepten die in de schepping zijn. Hij staat er boven. En wie door déze Geest geleid wordt zal in géén toekomst dwalen, welke die ook mag zijn.

We zeggen hetzelfde met betrekking tot de vragen van de moderne eenzame mens.

De moderne eenzaamheid heeft iets afgrondelijks, zo zeiden we. Zij is beangstigend. Zij heeft bij tijden iets demonisch. Zij grijpt ons naar de keel. Eenzaam te staan in een wereld van mensen, allen met hun eigen problemen: die eenzaamheid is nog nimmer zo massaal én zo fataal geweest. Vandaar de vlucht in de vergetelheid en in de ontrukking van zichzelf aan de werkelijkheid.

Maar hier helpt de Geest ons: Waar zou ik uw Geest ontvluchten, zo vraagt reeds de oude psalm. Overal zijt Gij. En de eenzame mens, die door deze Geest gezocht en gevonden wordt is niet meer alleen. Hij heeft sterkte in de Heere, zijn God.

Hij weet van de gemeenschap met de Heere zelf. Geen eenzaamheid, ook niet de meest moderne, is zo diep, of de Geest kan haar opheffen.En ook onze verlegenheid met het heil dat persoonlijk is en dat boven alle persoonlijkheid uit wil doortrekken in een nieuwe wereld, met nieuwe structuren, ook dat heil ligt in de handen van de Geest, die de Geest van Christus is.

Daarom zeggen we dat heel de moderne ervaringsbehoefte vervuld kan worden met het oude pinkstrevangelie: zij werden allen vervuld met de Heilige Geest. Vol van God zelf.

Gelukkig de mens, die op de goede plaats heeft leren zeggen en belijden: Wij weten niet... De Geest die Christus als de levendmakende Geest verwierf, kan ons dan in onze zwakheden te hulp komen als de Trooster, de Andere, die ons met Christus troost en blijdschap schenkt. Ook in onze tijd.

Duidelijk blijkt uit dit artikel hoe rijk de perspectieven zijn die er ook ten aanzien van de geloofsbeleving liggen in het werk van de Geest die in alle waarheid leidt. De vraag naar de ervaring en beleving van het heil is legitiem. Het enig wettige antwoord op die vraag vindt men niet als men voorbijgaat aan het oude Pinksterevangelie. De Geest is gegeven aan de gemeente. Daarom blijft het voor de gemeente anno 1982 een aangelegen zaak het oude Pinkstergebed: Veni, Creator Spiritus: Kom, Schepper Geest!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1982

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1982

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's