Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De christelijke organisatie in de tachtiger jaren (2)

Bekijk het origineel

De christelijke organisatie in de tachtiger jaren (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christelijke organisatie zijn geen luxe, maar noodwoningen. Niet om zich af te zonderen, maar om zo juist in een pluriforme samenleving die samenleving te dienen.

In het eerste artikel gingen we na door wellce motieven oprichters van christelijke organisaties geleid werden. Dat bleek in vele gevallen een combinatie van motieven te zijn die in hun uitwerking verschillend gewaardeerd moeten worden. Juist wie zich bezint op de motieven van zijn handelingen ontdekt, hoe een hoofdmotief dat zuiver is soms bedekt kan worden door allerlei bijkomende motieven, die allerminst zuiver zijn, of ook dat we onze eigenlijke drijfveren verbergen achter schoonklinkende leuzen.

Daar komt nog iets bij: Organisaties betekenen bundeling van krachten en vormen dus een machtsfactor. Nu is macht op zich geen vies woord, maar we zullen wel steeds weer van geval tot geval hebben na te gaan hoe de macht gebruikt wordt. Juist macht blijkt steeds weer open te staan voor bederf. Willen we nagaan welke taak er kan liggen voor de christelijke organisatie in deze jaren dan zullen we niet aan het verleden voorbij kunnen gaan. Niet alleen in die zin dat we de geschiedenis moeten kennen, maar ook dat we kritiek die er in de loop der jaren is uitgebracht zorgvuldig moeten toetsen. Wat is in deze kritiek terecht? En wat vloeit voort uit stellingnamen die botsen met bijbelse uitgangspunten?

Contra de antithese

Veel kritiek is er uitgebracht op de Kuyperiaanse antithese-leer. Wordt, zo vraagt men, op deze wijze het nederlandse volk niet in twee kampen verdeeld en kan men zo iets als de tegenstelling tussen geloof en ongeloof eigenlijk wel organiseren? Alleen God toetst immers de harten!

De kritiek op deze antithese-leer is luider geworden naarmate allerlei christelijke organisaties van noodwoningen bolwerken werden. Laten we niet vergeten dat wat soms uit nood geboren is later tot een vaste verworvenheid werd toen de strijd eenmaal gestreden was en levensbeschouwelijk georganiseerde verbanden van overheidswege erkend werden. Wie de ontwikkeling nagaat van de gereformeerde gezindte in de twintiger en dertiger jaren van deze eeuw moet inderdaad erkennen dat de verlegenheid meerdere malen plaats maakte voor een zekere zelfgenoegzaamheid. We hadden het als christenen of mensen van calvinistische huize dan toch maar heerlijk ver gebracht. Gods zaak en onze zaak dreigde wel eens vereenzelvigd te worden. Zelfingenomenheid en groepsegoïsme worden dan levensgrote gevaren. Het verwijt van paradechristendom is niet altijd ten onrechte geweest. Wie de literatuur uit de dertiger jaren, bv. de roman-literatuur nagaat ontdekt dat de parade der mannen-broeders bepaald ook zijn negatieve kanten had. Dankbaar voor veel wat stand is gebracht vanuit geloof en liefde moeten we eerlijk erkennen dat ook het vrome vlees zich nog wel eens heeft gemanifesteerd. Het farizeïstische roemen op vlees en op werken, dat Paulus in zijn brieven regelmatig signaleert als een gevaar voor het leven uit het heil, is een euvel waar we vaak voor bezweken zijn en altijd weer dreigen te bezwijken zodra de nood plaats maakt voor verworvenheden. Ook dreigt dan het euvel der vereenzelviging met als gevolg: Het ontzeggen van de christennaam aan wie met ons niet optrekt. Kort samengevat: Er is een antithese denken dat bv. aan het woord komt in Lucas 18 waar de Farizeeër bidt: 'Here ik dank u dat ik niet ben gelijk de anderen... of dat we tegenkomen in het nationalisme waar Amos zich tegen te weer gesteld heeft, dat ook ons christenen juist op organisatorisch terrein voortdurend bedreigd heeft en nog wel bedreigt, waar we vierkant 'neen' tegen moeten zeggen. Inderdaad, die anthithese leidt tot hoogmoed. En ook dient gezegd dat we de tegenstelling tussen licht en duister niet kunnen organiseren. Die loopt dwars door de kerken, de gezinnen, ja door het eigen hart heen. De tien bruidsmeisjes uit Matth. 25 waren allen op weg naar de bruiloft. En kaf en koren bevinden zich op dezelfde akker.

Maar daarmee is niet gezegd dat de antitheseidee op zich onbijbels is.

De doorbraak

Het verzet tegen de antithese-idee heeft namelijk ook nog andere wortels. Ik kijk weer even naar de geschiedenis. Kort na wereldoorlog II legde de idee van de doorbraak beslag op veler denken en handelen. De ervaringen van de oorlogsjaren toen christenen en socialisten, humanisten en gereformeerden samenleefden en voorzover mogelijk samenwerkten in het verzet, in de strijd tegen de bezetter, of in de kampen elkaar ontmoetten, deden velen zeggen: We moeten de oude scheidslijnen na de oorlog vergeten. Waarom niet samenwerken aan de opbouw van een herrijzend Nederland? Dat leidde er toe dat vooraanstaande personen in de kerk en de chr. organisatie 'doorbraken' naar algemene of 'neutrale' verbanden. Predikanten sloten zich aan bij de P.v.d.A. Men pleitte voor een nationale omroep, een nationale vakbond en voor ontzuiling op allerlei terrein.

Van invloed op deze gedachtengang is geweest de theologie van Karl Barth, met name diens denken over de reikwijdte van de verzoening die allen geldt omdat in Christus in principe de beslissing voor elk mens gevallen is wat de gemeente weet en de wereld nog niet weet. De consequentie is dat men niet denkt vanuit de antithese-idee - immers die is ten diepste weggevallen - maar veel meer vanuit de solidariteit die gefundeerd wordt in het feit dat de wereld door God begenadigd is. Samen verkeren christenen en niet-christenen ónder het oordeel, samen zijn zij voorwerp van Gods genade. Wat dit als consequentie heeft voor de visie op de christelijke organisatie of vereniging blijkt bv. uit de opmerkingen van dr. J. v. d. Werf in zijn proefschrift uit 1960 over Kerk en christelijke vereniging. Hij formuleert als bezwaren onder meer dat de afzonderlijke christelijke organisatie christenen in een isolement brengt en de gedachte oproept dat het Evangelie alleen bestemd zou zijn voor het christelijk volksdeel. Maar, zo zegt hij, dan gaat het besef verloren dat Christus heerschappij opeist over de gehele samenleving. Verder schrijft hij: 'De afzonderlijke christelijke organisatie wekt de indruk dat er twee soorten mensen zijn, christenen en heidenen, wat zou betekenen, dat men te weinig rekening houdt met het feit dat in de verzoening de gehele wereld, ook de christenheid geoordeeld is en de gehele wereld, ook de christen­heid, in Christus gerechtvaardigd' (blz. 208-209).

In de zestiger jaren is de nadruk op de solidariteit nog weer naar voren gebracht vanuit de idee van de bevrijding: Christenen moeten in navolging van Jezus als partijganger der armen solidair zijn met de massa in de strijd om bevrijding uit verslavende machten en onderdrukkende structuren.

Geloof en ongeloof

Een en ander moet ons er toe dringen ons voortdurend af te vragen: Wat drijft ons? Machtsbegeerte, groepsvorming, de hang naar het isolement, hoogmoed, opsluiting van het Evangelie in een kleine kring zijn zoals prof. dr. W. H. Velema in zijn studie Solidariteit en antithese (blz. 24-25) aangeeft inderdaad ongeestelijke motieven.

Maar daarmee kan men niet de antithese als zodanig afdoen. Er is een tegenstelling die door de mensheid heenloopt, tussen geloof en ongeloof, vijandschap tegen Gods genade en leven uit die genade. Gen. 3 : 15, 1 Cor. 1 : 18, Jac. 4, 4 laten dat zien. Zeer sterk spreekt de schrift over de noodzaak van geloof, bekering en wedergeboorte om te delen in het heil. In de moderne theologie wordt aan deze noodzaak vaak tekort gedaan als men er vanuitgaat dat de gehele wereld ten principale gered is. Er is een duidelijke tegenstelling tussen gelovigen en niet-gelovigen, tussen gemeente en wereld, tussen hen die binnenzijn en hen die buiten zijn. Die kun je niet organiseren. Dat maant elke organisatie tot ootmoed en zelfonderzoek. En die tegenstelling mag niet leiden tot farizeïsme en groepsdenken.

Juist de gelovigen zijn immers geplaatst in de wereld. Waar het voor allen geldende Evangelie gepredikt wordt, roept dat een antithese op door de reakties op dit Evangelie. Dat verbreekt niet de gemeenschap tussen de mensen. Wij blijven ons verantwoordelijk weten voor deze wereld die Gods wereld is. Wij weten ons één met de wereld in de gezamenlijke schuld die wij voor Gods aangezicht hebben te belijden. Maar de gehoorzaamheid aan het Evangelie kan wel betekenen dat we tot vorming van christelijke organisaties overgaan, terwille van de heiliging van het leven. Met het oog ook op de roeping om heel het volksleven te confronteren met Gods geboden en beloften. Is dit motief niet het meest wezenlijk geweest ook voor Kuyper? Wellicht hebben zijn nazaten dat wat uit het oog verloren en is de antithese bij hen apart komen te staan als organisatieprincipe. Maar laten we niet vergeten dat daar in het verleden ook steeds tegen is gewaarschuwd.

De kern van de bijbelse antithese is dat Gods Rijk haaks staat op alle menselijke rijken waar ongerechtigheid en zelfbepaling hoogtij vieren. Het gaat om de heerschappij van Christus over het totale leven. Die kunnen wij niet realiseren door onze organisaties. We zijn wel geroepen tot dienst aan die heerschappij. En de strijd van het geloof heeft niet alleen individuele kanten, maar raakt ook samenlevingsverbanden. Daarom kan het vanwege de gebrokenheid, vanwege de vijandschap tegen het Evangelie geboden zijn zich apart te organiseren. Sterker nog: Ik meen dat dat ook in deze tijd een noodzaak is, omdat men de levensbeschouwing niet kan wegsnijden uit allerlei vormen van werk op terrein van onderwijs, vorming, welzijn, politiek, gezondheidszorg. Wie het Evangelie daar tot uitgangspunt maakt en doelstelling en werkwijze daardoor bepaald ziet, zal in de huidige samenleving vaak genoodzaakt zijn zich afzonderlijk te organiseren samen met al diegenen die uit datzelfde beginsel begeren te leven.

Dat is de verlegenheid waarin we vandaag verkeren. Christelijke organisatie zijn geen luxe, maar noodwoningen. Niet om zich af te zonderen, maar om zo juist in een pluriforme samenleving die samenleving te dienen. Maar blijven we dan toch niet zitten met de kritische verwijten van machtsvorming en isolement? Daarover een derde artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De christelijke organisatie in de tachtiger jaren (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's