Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dragen van de Christennaam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het dragen van de Christennaam

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie vandaag belijdenis des geloofs aflegt belijdt daarmee christen te zijn, de Naam van Christus te willen dragen.

Hoeveel miljoenen mensen hebben vanaf de eerste christen-gemeenten tot vandaag toe niet de naam van christen gedragen en hoeveel miljoenen dragen over de hele wereld niet vandaag die naam?

Toegegeven, het maakt een groot verschil of men naamchristen is of dat men echt de christennaam draagt. Maar dan nóg spreekt de Schrift van de schare, die niemand tellen kan, uit alle natie, geslacht, taal, volk, staande voor de troon en voor het Lam, bekleed met lange witte klederen. Er is een ontelbare schare - hoewel een kleine kudde in de wereld als we in wereldverhoudingen denken - waarvoor Christus Zich niet schaamt, dat ze Zijn Naam hebben gedragen en dragen.

Voor het eerst

Er zijn mensen geweest, die voor het eerst in de geschiedenis als christenen werden aangeduid. Dat móet ook wel als we bedenken dat de christennaam teruggaat op de Naam van Christus, die pas in de volheid van de tijd onder ons mensen kwam. De Schrift spreekt ervan in Handelingen 11. De discipelen werden voor het eerst in Antiochië christenen genaamd. Na de dood van Stefanus waren mensen verstrooid en al reizende van land tot land spraken ze het Woord van God, 'alleen tot de Joden'. Ze verkondigden de Heere Jezus. Een groot getal mensen - in Antiochië - geloofde en bekeerde zich tot God. De wonderen van genade, die in Antiochië zichtbaar werden, werden zelfs in Jeruzalem vernomen, zodat Barnabas er op uit gestuurd werd, een man vol van de Heilige Geest. We lezen dat hij verblijd was toen hij zag hoe de genade Gods werkte in Antiochië. Hij haalde er Paulus bij en een jaar lang leerden zij het volk. En tóen voor het eerst viel de christennaam!

Als we het samenvatten wat het kenmerkende geweest is van wat er in Antiochië gebeurde, dan kunnen we zeggen: Woordverkondiging, verkondiging van de Heere Jezus, geloof en bekering tot God, blijdschap over de genade die de Heere betoonde, samenkomen van de gemeente om te leren.

Het christenleven is niet gelegen in opzienbare dingen, in vertoon en demonstratie, maar in eenvoudige dingen: horen, geloven, leren. Alles geconcentreerd op de Naam, die we dragen, die van Christus. Opvallend is tussen twee haakjes overigens in dit bijbelgedeelte dat Barnabas er Paulus bij haalt. Hij was niet bang, dat hij er minder om zou worden als de grote Paulus erbij kwam. Hij had zelf best garen kunnen spinnen bij de opleving in Antiochië. Maar het ging hem om de verheerlijking van Christus. Blijdschap om de genade. Is dat niet kenmerkend voor een christen? Afzien van onszelf om Hém!

Verder is het merkwaardig dat de volgelingen van Christus voor het eerst in Antiochië christenen werden genoemd. Er waren immers ook al eerder in Jeruzalem mensen, die de Naam konden dragen? Want het Evangelie werd gepreekt 'beginnende van Jeruzalem'. Was het omdat in Antiochië Joden én heidenen samen bijeen waren dat voor het eerst in de Naam alles tot Christus werd herleid? Immers Hij was gekomen als licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Zijn volk Israël! Hoe het ook zij, de hand des Heeren was in Antiochië, een groot aantal mensen kwam tot geloof en er was kennelijk vrijmoedigheid om ervan te spreken.

Calvijn merkt op, dat het 'een sieraad' voor Antiochië was dat daar voor het eerst de christennaam werd gegeven. Maar anderzijds stelt hij de vraag wat er later van overgebleven is. Barnabas vermaande niet voor niets om 'met een voornemen des harten bij de Heere te blijven'

Wie vandaag belijdenis des geloofs aflegt belijdt daarmee christen te zijn, de Naam van Christus te willen dragen. Het blijven bij die Naam was voor Antiochië niet vanzelfsprekend. Het is het vandaag voor de individuele belijder ook niet. Het is het ook voor gemeenten niet. De vermaning om én als gemeente én persoonlijk bij de Heere te blijven wordt in Handelingen 11 niet voor niets gegeven. Het is ook vandaag tot lering.

Bijna

De benaming 'christen' komt in het Nieuwe Testament slechts driemaal voor. De tweede keer is het in Handelingen 26. Daar gaat het over iemand, die er bijna toe komt christen te worden, namelijk Agrippa. Paulus vertelt hem van zijn leven, van zijn bekering op de weg van Damascus, toen hij 'het hemelse gezicht' niet ongehoorzaam kom zijn. Hij zegt te spreken in de lijn van Mozes en de profeten, als hij van het lijden en de opstanding van Christus getuigt. Gelooft u de profeten, koning Agrippa? En dan zegt deze: 'gij beweegt mij bijna een christen te worden'.

Hier kruisen wegen van een oprecht christen (Paulus), die die Naam gekregen heeft doordat de Geest hem leerde verstaan wie Christus was (die hij voordien vervolgde) en van een bijna-christen. Kennelijk onder de indruk van het overtuigende van Paulus' getuigenis aangaande Christus, waarvan de profeten al gesproken hadden, wordt hij het bijna. Hij is nauwelijks in staat weerstand te bieden. En wat het Woord bijna nu ook betekenen moge - het scheelt niet veel of enigszins of weldra - hij werd het niet. Zijn verstand en zijn hart werden niet overgebogen. Het menselijk verstand is hardnekkig, zolang het niet door de Geest wordt overtuigd.

De levensweg van mensen wordt niet zelden gekruisd door waarachtige getuigen van Christus en derhalve door Christus Zelf. Zodat ze bijna bewogen worden. Maar ze komen niet tot de oprechte keuze, niet tot een keuze van het hart. Het gaat misschien rakelings langs hun hart, maar niet dóór hun hart heen.

Wie vandaag belijdenis van het geloof aflegt weet in ieder geval van de kruising van zijn levensweg met het getuigenis aangaande Christus, de Gekruisigde en Opgestane. Van hem is gehoord in de verkondiging, van Hem is geleerd door de catechese, door de lering van de kerk. Beslissend is echter of iemand er bijna een christen door werd of een christen. Wie het werd kan nooit meer weggaan. Wilt gij ook niet weggaan? , vroeg Jezus aan Zijn discipelen. 'Tot Wie zullen we heengaan, gij hebt de woorden van het eeuwige leven', zei Petrus.

De bijna-christen kan ooit met Demas de tegenwoordige wereld lief krijgen. Indringend van het Evangelie gehoord en het tóch niet verstaan. Hoewel het ook voorkomt dat mensen, die het bijna werden, tot inkeer komen. Augustinus zei altijd maar: morgen. Tot de Heilige Geest zei: vandaag.

Geen schaamte

De derde keer, dat de Schrift over een christen spreekt is bij monde van Petrus (1 Petrus 4 : 16). Als mensen lijden, zegt hij, als doodslager, dief, of omdat zij op anderen manier de gevolgen dragen van eigen verkeerde daden, dan is er reden tot schaamte. Maar wie als Christen lijdt behoeft zich niet te schamen, het is tot verheerlijking van God. Christen zijn, ook in deze tijd, mag betekenen miskenning, smaad, tegenkanting, verachting, en in uiterste gevallen zelfs vervolging, maar hier geldt dat de discipel niet meer is dan zijn Meester. Paulus mag zeggen dat hij zich het Evangelie van Christus niet schaamt, want het is een. kracht Gods voor ieder die gelooft, voor Jood en Griek (Rom. 1 : 16). Maar wie zich het Evangelie niet schaamt behoeft zich ook niet te schamen voor de smaad omwille van het Evangelie. Wie zich voor Christus en Zijn woorden wel schaamt, voor die zal de Zoon des mensen Zich ook schamen als.Hij in de heerlijkheid van Zijn Vader is (Lucas 9 : 26). Maar dan geldt ook het omgekeerde. Dat is de machtige belofte.

Wie vandaag belijdenis doet, oprecht, van harte, zal aan de smaad omwille van het Evangelie niet ontkomen. Maar aan de wolk van de smaad zit de lichtende rand van de belofte.

Gebed

Ook de Heidelbergse Catechismus is spaarzamelijk met het woord christen. Is het omdat het ook zo gemakkelijk kan worden: wij, christenen! Met iets van triomfantelijkheid? De Catechismus gebruikt de benaming christen in ieder geval niet in verband met triomfantelijkheid maar in verband met afhankelijkheid. 'Waarom is het gebed de christenen van node? ' (zondag 45). Wel, omdat het het voornaamste stuk van de dankbaarheid is, en omdat God Zijn genade en Geest alleen geeft aan mensen, 'die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarvoor bidden en daarvoor danken'.

Het leven van genade is bidden (zuchten zelfs) en danken. En bidden is: God aanroepen, zoals Hij Zich in Zijn Woord openbaart; eigen nood en ellende kennen; zich verootmoedigen voor Gods Aangezicht; en zeker weten dat God ons, hoewel we dat niet waard zijn, 'om des Heeren Christus' wil zeker wil verhoren' (antw. 117).

Wie vandaag belijdenis doet, doet het misschien met vrees en met beven. Houd ik het vol? Is het wel echt? Zal het belijden van nu tegen de tijd, tegen de tand des tijds, bestand zijn? Zal het de tegenstand, de tegenslag, verduren? Het blijvende gebed is nodig. 'Ik zet mijn treden in uw spoor, opdat mijn voet niet uit zal glijden.' In het gebed geeft de mens zichzelf prijs. Op zichzelf geeft hij alles uit handen.

Bidden is belijden en belijden is bidden. Zit er dan kracht in het spreken met Hem, die we niet zien? 'Die gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt', zegt Petrus (1 Petrus 1 : 8).

Christus zegt het Zelf: 'Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude'. In Zijn gebed ligt de vaste grond voor óns gebed. Hij geeft zelfs 'Zijn christenen' het gebed in het hart. Ook in het hart van hen, die vandaag Zijn Naam belijden. In het gebed zijn we zwak, machteloos, weerloos naar de omgeving toe. Maar als we zwak zijn, zijn we machtig. Als Paulus dan ook de geestelijke wapenrusting van Efeze 6 opgenoemd heeft, loopt het uit op het gebed: met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in de Geest. Wie niet (meer) bidden kan, kan niet (meer) van harte belijden. Maar wie van harte belijdt, belijdt al biddende. Kom Schepper, Geest!

Waarom een christenmaal de Heidelbergse Catechismus.

'Waarom wordt gij een christen genaamd? ' (zondag 12).

Het antwoord is kort maar krachtig: Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben;

Opdat ik Zijn naam belijde; Opdat ik mezelf Hem tot een dankoffer opoffere;

Opdat ik met goed geweten tegen zonde en duivel strijde;

Opdat ik eeuwig met Hem regere over alle schepselen.

Christen-zijn is: geloven, belijden, offeren, strijden en uiteindelijk mee-regeren over al het geschapene. De vergezichten voor de christen zijn wijd!

Het kan nog korter worden samengevat. 'Wat is een christen nodig te geloven? ' (vraag 22 H. C).

'Al wat ons in het evangelie beloofd wordt'! Niet meer en niet minder. Daarom is verdieping in het evangelie nodig, de moeite meer dan waard. Vanwege de belofte!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1983

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het dragen van de Christennaam

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1983

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's