Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wereldmijding of geestelijke oefening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wereldmijding of geestelijke oefening

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geestelijke oefening - hoe nutteloos ze in de wereld ook lijken mag - zal uitstraling hebben.

Vorig jaar had ik het 'voorrecht' van een kort verblijf in een klooster - het St. George klooster in El. Chmeira in Syrië. Onwillekeurig vraagt men zich af - afgezien van allerlei vraagpunten betreffende een kerk, die er kloosters op na houdt - wat de zin is van een monnikenbestaan. In de afzondering leven, met op vaste tijden de verplichte rituelen, is een kennelijk weinig vruchtbaar en dienstbaar bestaan. Toch hebben door de tijden heen de afzonderlijke religies hun kluizenaars, monniken, hun afgezonderde gemeenschapsvormen gehad. En vanaf oude tijden zijn er óók monniken, die hun leven in de afzondering doorbrachten, binnen het christendom geweest. Het woord monachos betekent ook 'eenzame'.

Eén van de oorspronkelijke typen monniken is geweest die van de eremieten of woenstijnbewoners. Daarover las ik dezer dagen een boekje, getiteld 'Wijsheid uit de woestijn' (J. H. Gottiher, Haarlem), een boekje met uitspraken van woestijnvaders uit de vierde eeuw. Het gaat over mensen, die de afzondering zochten in de woestijnen van Egypte, Palestina, Arabic en Syrië.

In de inleiding op dit boekje, geschreven door Thomas Merton, wordt opgemerkt dat deze vlucht naar de woestijn 'noch zuiver iets negatiefs noch zuiver iets individualistisch' was. Ik citeer letterlijk:

'De vlucht naar de woestijn van deze mannen was noch zuiver iets negatiefs noch zuiver iets individualistisch. Zij waren niet in opstand tegen de maatschappij. Zeker, in een bepaalde zin waren ze "anarchisten" en het kan geen kwaad hen zo te zien. Ze waren mensen die geen vertrouwen hadden, in een zich passief laten leiden en besturen door een decadente staat, en die geloofden dat er een weg was die kon worden begonnen zonder slaafse afhankelijkheid van algemeen aanvaarde, conventionele waarden. Maar ze hadden niet de bedoeling zich boven de maatschappij te verheffen. Ze verwierpen de maatschappij niet met een trotse verachting, alsof zij beter zouden zijn dan andere mensen. Integendeel: één van de redenen waarom zij de wereld van de mensen ontvluchtten, was dat de mensen in de wereld verdeeld waren in de "geslaagden" die hun wil oplegden aan anderen, en degenen die zich gewonnen hadden gegeven en andermans wil opgelegd kregen. Eigenlijk ontvluchtten ze ook niet de omgang met de medemens - alleen het feit al dat ze elkaar in deze "uitspraken" raad gaven en probeerden te helpen, bewijst dat ze in hoge mate "maatschappelijk" waren. De samenleving die zij zochten, was er één waarin alle mensen werkelijk gelijk zouden zijn, waar het enige gezag - onder God - het charis­matische gezag zou zijn van de wijsheid, de ervaring en de liefde. Natuurlijk, ze erkenden het milde, hiërarchische gezag van hun bisschoppen; maar die bisschoppen waren ver weg en bemoeiden zich zelden met wat er gaande was in de woestijn - tot aan de grote Origenistenstrijd op het einde van de vierde eeuw. Wat de "vaders" vooral zochten, was hun eigen ware zelf - in Christus. En om dat te kunnen, moesten ze hun valse, uiterlijke zelf, gevormd onder de maatschappelijke druk in "de wereld", volledig afwerpen. Ze zochten een weg naar God die nog onverkend was en vrijwillig gekozen, niet overgenomen van anderen die hem al eerder in kaart hadden gebracht. Ze zochten een God die zij alleen konden vinden, niet een God die "gegeven" was in een bepaalde vorm en door een ander al "vastgelegd". Niet dat ze, hoe dan ook, de dogmatische uitspraken van het christelijke geloof verwierpen; ze aanvaardden die en hielden er aan vast in de meest eenvoudige en meest elementaire vorm. Maar ze voelden er weinig voor - althans in het begin, toen hun wijsheid nog ongecompliceerd was - betrokken te raken in theologische disputen.'

Kort samengevat, het ging de woestijnvaders erom - aldus de schrijver - niet in het knellende harnas van de maatschappij te moeten gaan maar zichzelf te kunnen blijven. Ze wilden - aldus de schrijver - niet leven 'in de geestelijke boeien van een wereld, die zich in het onheil stort'.

Calvijn

Calvijn besteedt in zijn Institutie uitvoerig aandacht aan het monnikenwezen en de kloosters. Hoe kan het anders, als we bedenken dat in zijn dagen de kerk van Rome de kloosterorden kende. Calvijn is over die orden, en over de kloosters überhaupt, vernietigend. De kloosterorden rukten 'de gemeenschap der kerk' uiteen, zegt hij. 'Dus zeg ik, dat zovele kloosters er tegenwoordig zijn, er even zovele vergaderplaatsen van scheurmakers zijn, die met verstoring van de orde der kerk van het wettig gezelschap der gelovigen afgesneden zijn.' En verder hekelt hij de zedeloosheid in de bestaande toenmalige kloosters. Letterlijk zegt hij 'maar toch zult ge er nauwelijks één op de tien vinden, dat niet veeleer een bordeel is dan een heiligdom der kuisheid. En wat voor eenvoud is er in de leeftocht? De varkens in de varkenskotten worden op dezelfde wijze vetgemest'.

Het merkwaardige is intussen dat Calvijn dan een tegenstelling aanbrengt tussen die door hem zozeer gehekelde kloosterorden en het oude monnikenwezen (de genoemde woestijnvaders dus). De monniken van zijn dagen verschillen - aldus Calvijn - van die oude monniken niet minder 'dan apen van mensen'. Voor de wijze waarop zij hun leven in afzondering beoefenden toont hij kennelijk veel meer respect. En toch zegt hij, dat er ook in die oude vorm (die Augustinus weliswaar aanprijst) iets is dat hem niet behaagt.

'Ik geef toe, dat ze in de uiterlijke oefeningen van hun strenge tucht niet superstitieus (bijgelovig, v. d. G.) geweest zijn, maar ik zeg, dat het hun niet ontbroken heeft aan onmatige gezochtheid en verkeerde navolging. Het was schoon, om, na afstand gedaan te hebben van zijn goederen, vrij te zijn van alle aardse bekommerdheid, maar de zorg om een huisgezin vromelijk te regeren wordt door God hoger geacht, wanneer een heilig huisvader, los en vrij van alle hebzucht, eerzucht en andere begeerten des vleeses, zich dit als voornemen gesteld heeft, dat hij in een bepaalde roeping God dient. Het is schoon in de afzondering, ver van de omgang der mensen, te philosopheren, maar het is geen blijk van christelijke zachtmoedigheid, wanneer men, als uit haat jegens het menselijk geslacht, naar een eenzame woestijn de toevlucht neemt, en tevens de plichten verlaat, welke de Heere in de eerste plaats geboden heeft. Ook al zouden we toegeven, dat er in het monnikenwezen geen ander kwaad geweest is, dan was dit in ieder geval geen gering kwaad, dat een onnuttig en gevaarlijk voorbeeld in de kerk ingevoerd heeft.' (Inst. IV, XIII, 15, 16.)

Géén mijding, wel oefening

Het is duidelijk dat Calvijn geen wereldmijding beoogt. Het gaat hem om het dienen van God in onze dagelijkse roeping (arbeid, gezin). Maar intussen betekent dit niet dat geestelijke oefening niet eveneens voluit tot het christelijke leven, tot de christelijke roeping behoort. Het christelijke leven kan niet zonder meditatie, gebed, devotie. En dan moet gezegd dat onze tijd, onze samenleving het ons zo uiterst moeilijk maken om tot geconcentreerde geestelijke oefening te komen. En toch is zulke geconcentreerde geestelijke oefening een peiler voor de maatschappij.

Hoe zouden we onze roeping in kerk, staat, maatschappij, gezin naar behoren vervullen als er niet van tijd tot tijd de afzondering is, de overdenking van dit en het toekomende leven, het ingeleefde 'verzaken van de wereld' , waarover het doopformulier spreekt. Dan is devotie geen doel op zichzelf, geen steriele zaak maar dienstbaar aan kerk en wereld. Vroeger zei men wel dat de godvruchtigen de kurk van de maatschappij vormen. Ze zijn dat niet in zichzelf, maar wel in wat ze beoefenen, in de afzondering, in de binnenkamer, in het ingekeerde leven. Het ingekeerde leven vormt een krachtbron voor het naar buiten gekeerde leven.

***

In een boekje uit dezelfde serie als bovengenoemde, getiteld 'Wijsheid uit Engeland', las ik uit een van de brieven van William Law:

'Mag iemand afzien van wereldse arbeid alleen maar omwille van zijn devotie, en zich helemaal toeleggen op geestelijke oefeningen? Hij mag zeer zeker afzien van wat we meestal wereldse zaken, handel en zo noemen, om meer tijd te hebben voor devoties en dergelijke. Daarvoor kan hij dan een of andere zaak of post opgeven. Maar als iemand een nederig, liefdadig of moeizaam werk opgeeft om vooruitgang te maken in de devotie, dan lijkt me zo iemand niet goed te begrijpen waar het om gaat. Hij ziet af van datgene wat de beste bescherming biedt voor zijn devotie.'

In onze gejaagde tijd, met de stress van de welvaarts- en prestatiemaatschappij hebben we méér dan ooit behoefte aan geestelijke concentratie.

In de joodse literatuur is sprake van 'de 36 vrome mensen', de Lamed Wawnikim. Er wordt van gezegd: 'in elke generatie zijn er 36 verheven vromen, wegens wier verdienste de wereld bestaat. Ze leven in de dagelijkse aanschouwing van God'.

En de moraal ervan is: 'heb eerbied voor iedere eenvoudige handwerksman, of hij nu schoenlapper, kleermaker of straatveger is, want je weet maar nooit, misschien is hij een Lamed Wawnik'.

Hopelijk zijn er in onze tijd méér dan 36 echte vromen in de christelijke zin van het woord. Toegegeven, er zijn mensen die ook vandaag het ingekeerde leven geconcentreerder mogen beoefenen dan anderen, die in de hitte van de alledaagse strijd (om het bestaan) staan. Maar een christendom dat het ingekeerde leven, het schouwen van God niet meer kent, zal door de banden van de moderne samenleving worden vastgesnoerd en heeft geen verweer meer tegen de aanvallen van de vorst der duisternis in de concrete verbanden van een ontkerstende en aan God ontzonken cultuur.

Géén devotie zonder het verstaan van de roeping in de wereld, ieder op het hem toebedeelde plekje. Want dat wordt steriele dromerij. Maar ook geen participatie aan de wereld zonder devotie, zonder ingekeerd leven, zonder geconcentreerde geestelijke oefening. Want dat leidt tot werelds activisme.

Geestelijke oefening - hoe nutteloos ze in de wereld ook lijken mag - zal uitstraling hebben. Niet in een kloosterleven maar in een leven midden op de plaats waar God ons vandaag roept.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Wereldmijding of geestelijke oefening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's