Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Was de Reformatie een afscheiding, de Afscheiding een reformatie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Was de Reformatie een afscheiding, de Afscheiding een reformatie?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Re-formatie, her-vorming is geen nieuwbouw, maar zij houdt het geheel dat reeds bestaat zo veel haar mogelijk is vast, teneinde dat geheel te reformeren, nadat de-formatie was ingetreden.

Het zal voor het antwoord op deze tweeledige vraag van belang zijn, dat wij eerst tot enige afbakening komen inzake de begrippen reformatie en afscheiding.

Re-formatie, her-vorming is geen nieuwbouw, maar zij houdt het geheel dat reeds bestaat zo veel haar mogelijk is vast, teneinde dat geheel te reformeren, nadat de-formatie was ingetreden.

Afscheiding daarentegen betekent: het bestaande wordt losgelaten, men begint opnieuw; de bestaande boom wordt uitgerukt, een heel nieuwe geplant.

Scheurmakers?

De reformatoren werden ervan beticht scheurmakers te zijn. 'De... zwaarste lastering die men ons aandoet, is, dat wij ons van de Kerk afgescheiden hebben. Er was geen oorzaak, dus bijt men ons toe, om de Kerk te scheuren', aldus Calvijn in zijn 'Verzoekschrift aan keizer Karel V' (ed. Van de Munnik/Sietsma, Amsterdam, 1937, 228). Scheiding en scheuring zijn hier dus heel verwante begrippen. Maar Calvijn verweert zich tegen deze beschuldiging en stelt, dat de Reformatie noch van de Kerk gescheiden noch van haar gemeenschap vervreemd is. Immers de Kerk van Christus kan niet van Christus die haar Hoofd is gescheiden worden. 'Als ik Christus noem, dan versta ik daaronder: Christus, verenigd met de leer van zijn Evangelie, dat Hij met Zijn bloed bezegeld heeft' (id. 230 v). In het pausdom evenwel is Christus uit hetgeen kerk heet verdreven en zijn evangelie is er verbannen. De enige beschuldiging die van kracht zou kunnen zijn, is, 'dat wij Christus liever aanhangen dan hen. Want wien zullen zij toch kunnen diets maken, dat allen, die zich niet van Christus en Zijn Waarheid willen laten afbrengen, om zich in de macht der mensen over te geve, scheurmakers zouden zijn, vluchtende uit de gemeenschap der Kerk? ' (id. 232 v).

'Ik ontken, dat hij stedehouder van Christus is, die tegen het Evangelie woedt en daardoor bewijst, de Antichrist te zijn. Ik ontken, dat hij een opvolger van Petrus is, die zich met alle kracht beijvert, om neer te werpen, wat Paulus heeft opgebouwd. Ik ontken, dat hij het hoofd der Kerk is, die door zijn overheersing de Kerk van Christus - het werkelijke en enige Hoofd - verbreekt en verscheurt' (id. 236).

Calvijn keert dus de beschuldiging om en stelt, dat de paus met de zijnen zich van Christus en diens Evangelie heeft afgescheiden en de eigenlijke scheurmaker is.

In dit geschrift uit 1543 treffen wij ongeveer dezelfde gedachten aan als in zijn brief aan Sadoleto, enkele jaren tevoren (1539). Daarin schrijft Calvijn, dat de paus met de ganse schare valse bisschoppen er op uit is, als een troep wilde wolven het rijk van Christus te verscheuren en te vernielen, totdat het een ruïne is geworden (id. 48). Vanwege de scheiding van Woord en Geest ziet Calvijn zowel de kerk van Rome als de wederdopers als secten! En hij reikt daarentegen de irenische kardinaal-bisschop van .Carpentras, die met zoet gefluit Geneve weer terug wilde lokken in de kooi van het pausdom als definitie van de kerk deze formulering aan: de kerk is 'de gemeenschap aller heihgen, die, over de ganse aardbodem en over alle eeuwen verspreid, doch door de leer van Christus en door de énen Geest verbonden, geloofseenheid en broederlijke eendracht koesteren en nastreven. Met deze Kerk hebben wij geen meningsverschil; gelijk wij haar als moeder eren, zullen wij ook in haar schoot blijven ' (id. 32). De Reformatie zoekt niet anders dan de leer, de orde, de sacramenten en de ceremoniën van de kerk te herstellen uit het verval waarin zij geraakt zijn.

Niet geheel afgeschreven

Calvijn schreef het geheel van de kerk onder Rome dan ook niet af. Hij erkende, dat daarin vestigia (sporen) of reliquiae (overblijfselen) zijn. Of ook wel dat daar nog de 'forma ecclesiae' (de vorm van een kerk) is. Er is b.v. nog de doop, het teken van Gods verbond (cf. W. Nijenhuis, Calvinus Oecumenicus, 's-Gravenhage 1959, 236). Aan het godsdienstgesprek te Regensburg, dat de eenheid tussen de reformatie en Rome zocht te herstellen, nam Calvijn in 1541 deel, hoewel hij er weinig verwachtingen van had. Hij was 20 jaren later niet in de gelegenheid om het godsdienstgesprek te Poissy bij Parijs bij te wonen, maar met Beza, die daar wel was leefde hij getuige hun correspondentie, hartelijk mee. Ook dit colloquium mislukte, hetgeen Calvijn niet verbaasde, maar hij stond niet negatief tegenover het doel dat nagestreefd werd. Bij alle felle kritiek op de kerk van Rome, stelde hij haar niet gelijk met de 'Joden, Turken en Saracenen' (Nijenhuis, 236). Er was immers nog Gods verbond, met als teken daarvan de doop!

Het is in deze zelfde lijn, als hij in zijn Institutie (ed. 1559, IV, ii, 2, vert. Sizoo) schrijft, nadat hij heeft vastgesteld, dat de kerk noodzakelijk moet instorten, wanneer de hoofdsom der religie wegvalt: 'En daar de zaak zo staat onder het pausdom, kan men begrijpen, wat voor kerk daar nog over is. In plaats van de bediening des Woords regeert daar een verkeerd en uit leugens saamgesmeed bewind, dat het zuivere licht deels uitblust, deels verstikt. In plaats van het Avondmaal des Heeren is daar een zeer schadelijke heiligschennis gekomen. De dienst van God is door een veelsoortige en ondragelijke menigte van superstitiën misvormd. De leer, zonder welke het Christendom niet bestaat, is geheel begraven en verdreven. De openbare samenkomsten zijn scholen van afgoderij en goddeloosheid. Daarom is er geen gevaar, dat wij, door af te wijken van het verderfelijke deelhebben aan zoveel schanddaden, van de kerk van Christus zouden afgescheurd worden. De gemeenschap der kerk is niet ingesteld met die bepaling, dat ze een band zou zijn, waardoor we in afgoderij, goddeloosheid en onwetendheid aangaande God en andere soorten van boosheden zouden verstrikt worden, maar veeleer opdat we daardoor in de vreze Gods en de gehoorzaamheid aan de waarheid zouden gehouden worden.' En daarna verwerpt Calvijn de beschuldiging als zouden scheurmakers zijn zij die zich aan zulk een ontaarde kerk onttrekken.

Op grond van deze en dergelijke uitspraken kan men gevoeglijk stellen, dat de Reformatie zichzelf wél heeft verstaan als een afscheiding van de pauselijke stoel en van hetgeen in naam nog kerk was, maar niet als een afscheiding van de kerk alszodanig. Of, om het met A. A. van Ruler te zeggen: '(De Reformatie van de zestiende eeuw) was geen verhuizing, maar slechts een grote schoonmaak. Er werd niet een nieuwe kerk gesticht, maar de kerk die er was, de ene katholieke kerk van Christus... werd gezuiverd, gereinigd. Het was inderdaad een gróte schoonmaak. Zij raakte de leer, de liturgie, de kerkorde, het leven, de verhouding tot de staat, de totale werkelijkheid, dus de religie. Maar zij was slechts schoonmaak. Er werd niet een nieuw gebouw ingericht, men trok niet uit het oude huis om een nieuw huis te gaan bewonen' (Reformatische opmerkingen in de ontmoeting met Rome, Hilversum/Antwerpen 1965, 16).

De Afscheiding geen verhuizing?

Wenden wij ons nu tot de Afscheiding van 1834. Is zij ook te beschouwen als een schoonmaak en niet als een verhuizing?

Om te beginnen: het was met de Nederlandse Hervormde Kerk in het begin van de 19e eeuw treurig gesteld. Direct denken wij dan aan de rampzalige bundel Reglementen, in 1816 ingevoerd. Toch dienen wij te bedenken, dat het eigenlijke kwaad al veel eerder, nog onder de vigeur van de Dordtse Kerkorde was binnengeslopen. Rationalistische leringen waren al in de 18e eeuw rijkelijk voorhanden in de kerk. Velen waren ontzonken aan de belijdenis. De Heilige Schrift werd 'redelijk' en bedaard uitgelegd. Al werd nog geen enkel stuk der leer regelrecht ontkend, prediking en gemeentelijk leven waren doorgaans dor en levenloos. Het kruis van Christus werd verijdeld door breedsprakige, brave beschouwingen van een rationele godsdienst, die gaarne sprak over deugd en onsterfelijkheid. In dit klimaat kon de bundel Evangelische Gezangen worden samengesteld, om in 1807, dus nog steeds terwijl de kerkorde van Dordt van kracht was (!) te worden ingevoerd, welke bundel wel weinig bruikbaars bevatte voor een waarlijk gereformeerd christenmens. Maar toen brak het jaar 1816 aan, dat een nameloze ellende over onze kerk bracht. Op zondag (!) 7 januari zette koning Willem I zijn handtekening onder het Koninklijk Besluit, dat een totaal nieuwe wijze van bestuur voor de Nederlandse Hervormde Kerk regelde. Sprak ik zoëven van 'invoering' van de bundel Reglementen, dan dienen wij wel goed te beseffen, dat de kerk zélf hier niet aan te pas was gekomen. Bij Koninklijk Besluit werden de Reglementen, waaraan onafscheidelijk de naam van J. D. Janssen, onzaliger nagedachtenis, verbonden is de kerk opgelegd. Tegen deze brute daad van de 'verlichte' koning Willem I, die de kerk in een vorstelijk dwangbuis sloot, werd wel geprotesteerd. De classes van Amsterdan, Tiel, Haarlem, Utrecht, Delft en Delfland, Tielerwaard en Gorinchem, alsmede de Waalse Kerk van Dordrecht verzetten zich. Maar het was vruchteloos. Het kwaad ging door. De meerderheid in de kerk legde zich neer bij deze revolutionaire daad die voor de kerk een bijna twee maal 70-jarige ballingschap zou gaan betekenen. En velen juichten zelfs de nieuwe orde toe, te meer omdat de koning op alle posten verdraagzame en verlichte predikanten en ouderlingen benoemde.

Geen Gereformeerd leven meer?

Was er dan helemaal geen gereformeerd kerkelijk en gemeentelijk leven meer? En geen gereformeerd geloofsleven? Zeker wel. De protesten van de classes bewijzen het. Maar niet zelden dook dit nu onder in conventikels, waaraan vooral het noorden des lands tamelijk rijk geweest moet zijn. Overigens droeg deze vroomheid doorgaans meer het stempel van de Nadere Reformatie dan dat van de Reformatie. Schortinghuis en Verschuir hebben diepe sporen getrokken. J. C. Rullmann (De Afscheiding in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XlXe eeuw. Kampen 1930, 87) stelt, dat het feitelijk op verschillende plaatsen reeds vóór 1834 tot een afscheiding gekomen was, waar eenvoudige oefenaars in conventikels optraden. En H. Algra schrijft: het grote aantal afgescheiden gemeenten al tegen het einde van 1835 'is alleen verklaarbaar, wanneer wij er van uitgaan, dat in tal van plaatsen voor een aantal kerkleden de banden met de plaatselijke Hervormde Kerk prak­ tisch al héél los waren geworden. Dat zij reeds het gevoel hadden: daar is eigenlijk voor ons geen plaats meer' (Het wonder van de 19e eeuw, Franeker 1970, 121).

1834

Het jaartal werd al genoemd: 1834. Ik ben dan geneigd van een rampjaar te spreken, voor anderen evenwel heeft get een bijna feestelijke klank, omdat het voor hen het jaar van een bevrijding, een Reformatie is. De naam werd nog niet genoemd, de naam van de man die hiermee zo nauw verbonden is, Hendrik de Cock, sinds 1829 predikant te Ulrum. Aanvankelijk geheel in de geest van zijn tijd van supranaturalistische overtuiging vond er in zijn leven een grote wending plaats. Hij ontdekte Calvijn en de Dordtse Leerregels. Hij kreeg de gereformeerde leer lief en ging dienovereenkomstig preken. Dat bleef niet onopgemerkt. Van alle kanten stroomden de kerkgangers toe, zodat het kerkgebouw te klein werd. De kerkelijke autoriteiten zagen dat alles met argusogen aan. Hij vroeg wel om moeilijkheden, toen hij enkele felle brochures ging schrijven en kinderen uit andere gemeenten dopen. Het kwam tot schorsing. De Cock legde zich er niet bij neer. Hij ging in beroep. Het kwam tot afzetting. Schandelijk is geweest de houding van de besturen. Maar onbegrijpelijk is het, dat de sympathieke en vrome De Cock in zijn publicaties zó onbehouwen kon zijn. Hoe kan dat toch, dat iemand die zelf nog maar net tot het licht is gekomen en de genade van God heeft mogen smaken collega's kwalificeert als 'huurlingen; farizeeën; huichelaars; dieven; moordenaars; meinedigen en wolven'? En dat nog voordat enig kerkelijk proces hem was aangedaan. Had de 3-jarige predikant, die vanuit dezelfde ongereformeerde beginselen als de beide mannen die hij zo bestreed zijn eerste gemeente Eppenhuizen en zijn tweede gemeente Noordlaren had gediend, niet iets meer bescheidenheid en ootmoed aan de dag dienen te leggen?

En, zo verzucht ik, was pal na De Cocks afzetting ds. H. P. Scholte maar niet naar Ulrum gekomen. Scholte, nog maar 1 1/2 jaar predikant in zijn eerste gemeente Genderen en Doeveren, van huis uit hersteld-evangelisch-luters, was een lastige en rusteloze Amsterdammer, onder invloed van A. J. Twent van Roosenburg gekomen tot de gedachte van een vrije kerk, naar het model van Geneve van die dagn. Scholte had geen liefde voor de Hervormde Kerk, was op vele punten eigenlijk niet eens gereformeerd (hij zou in de U. S. A. als independentistisch predikant met nogal wat darbistische beïnvloeding eindigen).

Acte van Afscheiding

Direct na het vertrek van Scholte uit Ulrum vergaderde de kerkeraad van Ulrum. Dat was op maandag 13 oktober 1834. De Cock deelde mee zijn besluit zich af te scheiden van het bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk en tegenover dat bestuur met de uitoefening van zijn bediening voort te gaan. Het werd een historische vergadering. Want toen is opgesteld en door de volledige kerkeraad (2 ouderlingen en 3 diakenen) ondertekend de 'Acte van Afscheiding of Wederkeering'. Daarin wordt verklaard, dat de Hervormde Kerk niet de ware, maar de valse is, 'weshalve de ondergeteekenden met dezen verklaren: dat zij overeenkomstig het ambt aller geloovigen, art. 28, zich afscheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlandsche Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren; en verklaren tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde ledematen, en zi(^ te willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, aan wat plaatse God dezelve ook vereenigd heeft...'.

Vrijwel de hele gemeente te Ulrum volgde de kerkeraad in zijn beslissing. De Afscheiding was een feit. Ds. Scholte met een deel van zijn gemeente was de volgende. Na ruim een jaar waren er bijna 80 afgescheiden gemeenten, met ongeveer 4000 leden.

Zowel de daad van de afscheiding als de vrij grote omvang heeft de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten zeer geschokt. Op alle mogelijke en onmogelijke manieren zocht men deze beweging te onderdrukken. Diepe schaamte mag elk hervormd mens wel vervullen wanneer wij vernemen, dat veelal op instigatie van de kerkelijke besturen en kerkelijke leiders de overheid werd ingeschakeld om de afgescheidenen het leven zuur te maken: inkwartiering (ds. De Cock kreeg b.v. 12 soldaten ingekwartierd), geldboeten, gevangenisstraf (ds. De Cock kreeg 3 maanden), het uiteenjagen van samenkomsten met meer dan 20 bezoekers op grond van een volkomen verouderde wet. Wat hebben de afgescheiden broeders en zusters veel smaadheid moeten dragen. Hoe werden zij als 'fijnen' geplaagd en gesard. Het deed een man als J. A. Wormser besluiten zich bij de afgescheidenen te voegen, daar hij liever tot de vervolgde dan tot de vervolgende partij wenste te behoren. Totdat hij na jaren weer tot de Hervormde Kerk terugkeerde.

Een rustig kerkelijk bestaan was evenwel voor de gemeenten der Afscheiding niet weggelegd. Zij werden geteisterd door velerlei tegenstellingen, niet in het minst ook door die van ds. De Cock en die van ds. H. P. Scholte. Er rezen kwesties over de eventuele aanvraag om erkend te worden en in verband hiermee over de naam van het kerkverband; over vragen betreffende de leer (visie op de kerk, het verbond, de verkiezing, de doop); over de kerkorde; de ambtskleding. Zo kon het gebeuren, dat in 13 jaren tij ds 6 ruziënde en elkaar verketterende groepen gevonden werden!

Een reformatie?

Wanneer ik nu nog de vraag bezie, of de Afscheiding een reformatie kan worden genoemd, kan ik, met alle sympathie voor ds. De Cock en vele andere broeders en zusters der Afscheiding en met alle respect voor hun bereidheid om voor de zaak des Heeren te willen lijden, toch niet anders dan deze ; vraag ontkennend beantwoorden en wel om de volgende redenen: De Afscheiding:

1. bevatte te veel tegenstrijdige elementen dan dat zij een helder zicht kon hebben op hetgeen gereformeerd is; vooral het ongereformeerde kerkbegrip van Scholte heeft zeer belemmerend gewerkt om te komen tot een voluit gereformeerde visie op kerk en ambt;

2. zij zocht al heel spoedig niet meer het bestaande te reformeren, maar was meer een nieuwbouw; men verheugde zich over de uitleiding uit het Hervormd genootschap en beschouwde deze zelf wel als een Reformatie, maar - hoewel er bij De Cock en vooral later bij Helenius de Cock veel zuiverder klanken zijn te beluisteren - men liet de Hervormde Kerk geheel los en vergaderde op labadistische wijze gemeenten van gelijkgezinden, zonder oog te hebben voor Gods verbond;

3. zij is niet de weg gegaan van geduld en gebed, maar heeft haastig eèn wel begrijpelijke maar schadelijke beslissing geforceerd, waarbij het opvalt, dat geen van de vaders der Afscheiding om de prediking is geschorst; zeker, hun prediking zinde de kerkelijke besturen niet, maar zij brachten zichzelf door onbesuisde dingen, die het gereformeerde kerkvolk ten onrechte verstond als moed en trouw aan het gereformeerd beginsel, in moeilijkheden;

4. zij werd te veel bepaald door zaken, die ten tijde van de Reformatie als 'middelmatig' golden of gegolden zouden hebben; daardoor zijn vele jaren na 1834 besteed aan ondgling gekissebis en zou het jaren duren eer men allerlei persoonlijke tegenstellingen te boven kwam en aandacht kon geven aan zaken buiten de eigen besloten kring; 5. zij schreef haastig af wat God nog niet had afgeschreven; zij had te weinig deernis met de kerk, zij had geen oog voor het feit, dat de vaderlandse kerk eigenlijk bezet gebied was, bezet door de van koningswege opgelegde bundel Reglementen, die vrij spel bood aan ongeestelijke besturen en de belijdenis buiten spel zette;

6. zeker was, terecht, het belijdende karakter van de kerk in het geding en was de Hervormde Kerk zeer aan haar belijdenis ontzonken, maar dat daar nu volkomen leervrijheid heerste was in 1834 nog niet gebleken en het broep op en pleidooi voor de Dordtse Leerregels door de Afscheiding (verg. A. G. Honig, Van Comrie tot De Cock, of het 'credo' der Afscheiding, Kampen 1934 en K. Schilder, De dogmatische beteekenis der Afscheiding, Kampen 1934) werd dunkt me te weinig in samenhang met de Ned. Geloofsbelijdenis en de Heid. Catechismus gezien; en is in dit verband het verwijt van K. H. Miskotte terecht, dat het in de Afscheiding niet daarover ging of God te denken, te belijden en te loven is als de God der verkiezing, maar hierover: wie als de ware uitverkorenen zijn te beschouwen in de werkelijkheid (Korte nabetrachting over de Afscheiding van 1834, Amsterdam 1934, 75)

Alleen negatief?

Het zijn o.m. deze overwegingen, die mij doen zeggen: de Afscheiding van 1834 is niet een reformatie te noemen zoals de Reformatie van de 16e eeuw dat was.

Is zij dan alleen maar negatief te waarderen? In zijn brief aan A. Brummelkamp oordeelde H. F. Kohlbrugge ongehoord scherp (Amsterdamsch Zondagsblad, jg. VII (1894) 261 vv.). En het zal hem toegegeven moeten worden, dat er in heel de beweging der Afscheiding veel eigenwilligs, veel vleselijks was. Toch zal niet ontkend kunnen worden, dat mensen onder de bediening van Woord en sacrament in de afgescheiden gemeenten gezegend zijn geworden, noch ook dat de afgescheiden gemeenten langzamerhand gekomen zijn tot een geordend kerkelijk leven.

Maar de schaduwzijde hieraan is wel, dat veel gereformeerd bloed uit de vaderlandse kerk was weggestroomd, waardoor het kerkelijk vraagstuk onzer vaderlandse kerk des te moeilijker oplosbaar werd en de groep van de kerk op het volk en volksleven is verslapt.

Wederkeer

Het zou bijna I 1/2 eeuw duren eer de Hervormde Kerk de kracht had de Reglementen van zich af te schudden. Keerde zij hiermede weder 'tot de waarachtige dienst des Heeren', zoals in de Acte van afscheiding of wederkeer was geformuleerd?

Al te goed weten wij, dat er nog heel veel te reformeren is overgebleven in de Hervormde Kerk.

Maar kan het beeld van de kerk der Afscheiding ons als Hervormden bekoren, waar de scheiding als een repeterende breuk zich voortzet tot in onze dagen? De kleinere kerken van de gereformeerde gezindte kunnen zich niet ontworstelen aan het labadistisch kerkbegrip en daarom moet in die kringen het scheiden en scheuren wel doorgaan, met het verbijten van elkaar.

De Afscheiding had weinig van een Reformatie, zij was meer een verhuizing dan een schoonmaak.

Samen ziek

Na 150 jaar Afscheiding zeg ik tot het nageslacht van hen die bleven en van hen die gingen: amen zijn wij ziek, dodelijk ziek, samen hebben wij overtreden, laten wij samen wederkeren tot de Heere; Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden (Hosea 6:1).

Zo zouden wij ervaren, dat God alleen de machtige is zijn kerk te reformeren en dat zij alleen leeft van zijn genade, die de goddeloze rechtvaardigt om niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1984

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Was de Reformatie een afscheiding, de Afscheiding een reformatie?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1984

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's