Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het geding om de kerk tussen Kuyper en Hoedemaker (6)

Bekijk het origineel

Het geding om de kerk tussen Kuyper en Hoedemaker (6)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Intussen was Hoedemakers positie aan de V.U. onhoudbaar geworden.

Intussen was Hoedemakers positie aan de V.U. onhoudbaar geworden. In een rede, gehouden op 2 maart 1886, in de Marekerk te Leiden, had hij duidelijk uitgesproken: 'Een Gereformeerd volk geeft zijne Kerk niet prijs, om daarbuiten een afdak op te slaan, waar het voor wind en weder geborgen is. Héél de kerk en héél het volk! is zijnen leus. De uitkomst laat het aan God over'. De regeneratie van het volk was voor hem dan ook het doel van de V.U. Zo bleek het tussen hem en zijn collega's vast te zitten op de theocratie. Hij diende dus nu zijn ontslag in als hoogleraar. Het antwoord was: 'Deze aanvrage kón niet uitblijven'.

Bij de overdracht van het rectoraat, waarbij Hoedemaker voor het laatst als hoogleraar aanwezig was, beperkte de scheidende rector, Lohman, zich op zijn droge manier, tot één opmerking: 'De hoogleeraar Hoedemaker heeft ontslag aangevraagd. Gelukkig niet omdat hij het niet eens is met de grondslag der Stichting'. Het verschil over de belijdenis op het stuk van de kerk en de theocratie, werd dus door Lohman af gedaan als een kleinigheid, de moeite van het weerleggen niet waard. Intussen had Lohman Hoedemaker fel en aanhoudend aangevallen in zijn blad 'De Protestantsche Noordbrabander'. Daartegen verweert Hoedemaker zich in zijn brochure 'Eene Belijdenis? ': 'Gij hebt (vandaag bij de overdracht van het rectoraat in uw rede over 'De hoogste vrijheid') de belijdenis... op één punt, in het aangezicht weersproken en geleerd...: "De invloed, dien de Christenen op de wetgeving en dientengevolge op de handelingen der Overheid uitoefenen, ziedaar de eenige gezonde verbinding tusschen Kerk en Staat", (dit) behelst voor mij... de ontkenning, dat Jezus Christus de Koning is van de koningen der aarde, (het bevat) de verloochening van de Gereformeerde belijdenis als politiek beginsel en, in beginsel, de aankondiging van den val der Vrije Universiteit. Neen, ik vergeet niet het onderscheid, dat er bestaat tusschen het Rijk van den Vader en den Zoon. Maar ik ben geen Ariaan, en geen Rationalist. In uwe oratie gaat gij niet eens zoo ver als gij op uw standpunt zoudt kunnen gaan. Gij geeft ons Staatsleven niet eens de basis van de Natuurlijke Godgeleerdheid, maar laat alles ten slotte afhangen van de stembus.

Ik heb een ander beginsel. En met dat beginsel sta ik desnoods alleen voor Christelijke en onchristelijke Overheden, niet om "als elk ander bescherming te vragen". Haar kunnen zij mij desnoods onthouden. Maar om als profeten onderwerping te eischen aan het Hoogste gezag, te eischen, dat de Overheid zich stelle in de dienst van haar Heer'.

Naar Friesland

Na zijn aftreden als hoogleraar denkt Hoedemaker er even aan om zich in het buitenland te vestigen. Maar het loopt anders. Eind 1887 wordt hij beroepen te Nijland (tussen Sneek en Bolsward). Hoedemaker neemt dit beroep aan en stelt zich tot taak, principieel op te treden waar dat mogelijk is. Velen dachten, dat hij naar Friesland was gekomen om te helpen 'breken'. Iemand uit Heeg schreef hem bijv., dat daar ter plaatse 'een wilde vermenging van ethischen, onverschilligen en modernen zich in de Silokapel tegenover de Kerke Christi had gesteld en nu door een onwettig bestuur in de gestalte ener schijnkerk te worden gebracht'. In Heeg was nl. de plaatselijke Hervormde predikant, dr. L. Wagenaar, met zijn kerkeraad uitgetreden. Zij bezaten nog het kerkgebouw, want de uitspraak van de Hoge Raad (dat, ook in geval de meerderheid van de plaatselijke gemeente uit het kerkverband getreden was, zij het gebouw dienden te verlaten) liet nog op zich wachten. Die 'wilde vermenging', die in een kapel bijeen kwam, was dus de niet-dolerende gemeente. Hoedemaker was verontwaardigd. 'Dat werd gezegd van bondelingen, gedoopte leden der Gereformeerde Kerk.' Toen hij te Heeg een vakaturebeurt in de Silokapel moest vervullen, sprak Hoedemaker hen als volgt aan.: 'Ik ken u niet als modernen of onverschilligen, maar zie in u de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerk, hetgeen betekent, dat ik de voorkeur geef aan een onopgelost vraagstuk boven een mislukte oplossing, waardoor het onoplosbaar dreigt te worden'.

Weldra ontpopten zich de kerkeraadsleden, die zijn beroep in Nijland bewerkt hadden, als degenen die wilden 'breken'. Maar Hoedemaker maakt hen duidelijk, dat zij zich in hem vergist hebben en Nijland blijft Hervormd.

In Oosthem, waar Hoedemaker consulent is, doet zich hetzelfde voor. In 1888 richt Hoedemaker met dr. Ph. S. van Ronkel, ds. J. W. Felix, ds. J. Nierstrasz het weekblad op 'De Gereformeerde Kerk' (later trad ook prof. H. G. Kleyn tot de redactie toe). In dit weekblad wil Hoedemaker de Gereformeerde beginselen toepassen op de kerk, de staat, de school en het gezin. Ook in 1888 schrijft hij 'De Roeping der Gereformeerden in de Hervormde Kerk', waarin hij de rechtzinnigen, die niet goed weten waarom zij Hervormd gebleven zijn, beginselvastheid wil bijbrengen. Hij schrijft: 'Men heeft voorgoed te breken met alle partijschap, partijbelang en partijbeleid.

Het baat den Gereformeerden niet, op den ouden weg voort te gaan. Hunne kracht als partij is om licht te bevroeden redenen voorgoed gebroken. Wij betreuren dit op zichzelf beschouwd niet...Een broeder verzocht mij niet lang geleden "de Gereformeerden" saam te roepen. Ik schreef terug, dat ik ze zou oproepen indien hij ze aanwees, of mij verzekeren kon, dat zij, die het beweerden te zijn, het werkelijk waren.. . Wat hebben wij met deze schifting te maken? Het lichaam is krank, krank zijn de leden, veel kranker dan zij zelf wel weten. Maar de kracht Gods is er om te genezen ... Niets belet ons te getuigen... Wij zijn geroepen te prediken, te getuigen, te arbeiden, te protesteren tegen de dwaling in iedere vorm. Maar wat wij zoeken te hebben is de zuivere toepassing van het Gereformeerde beginsel, recht afgaande op ons doel, zonder ons zelven tijd te gunnen voor nieuwe partij formatie. Wat mij betreft, ik behoor en wensch te behooren tot eene Gereformeerde Kerk; tot eene Gereformeerde partij tot geen prijs!'

In een andere brochure, 'Ter Classicale Vergadering! Waarom en waartoe', wekte hij op om de Classicale Vergaderingen weer te bezoeken, aan stemmingen deel te nemen om de bestuursmacht uit verkeerde handen te houden, maar niet deel te nemen aan de behandeling der Synodale wetsvoorstellen. Men moest liever een motie aannemen, waarin de Synode verzocht werd een commissie te benoemen, die tot taak krijgt 'een zoodanig plan tot Reorganisatie te ontwerpen, dat het Presbyteriaal karakter onzer Kerk daarin tot zijn recht kome'.

De Friese periode liep snel ten einde, oktober 1889 wordt Hoedemaker weer naar Amsterdam beroepen. Hij nam dit aan en de tekst van zijn intrede was Joh. 12 : 25: 'Die zijn leven liefheeft, zal het verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld zal het bewaren tot het eeuwige leven'. Titel van de uitgegeven preek was: 'Door den dood tot het Leven'. Aan het einde zegt hij: ... dat de keuze op mij kon vallen is niet zonder betekenis. Het toont aan, dat het Gereformeerde element in de Hervormde Kerk niet ten onder is gebracht. Het doet ons zien hoe dwaas en volstrekt ijdel de poging is, eene kerk te ontvolken van de belijders, zoolang de belijdenis blijft, waardoor zij telkens opnieuw worden geteeld, d.i. zoolang het Woord Gods niet gebonden is; ...'. Het was maar op het kantje af, of het beroep was niet doorgegaan, want de begeerte naar zijn beginselen was in Amsterdam niet groot. De Confessionelen waren meest op een andere wijze confessioneel dan Hoedemaker. Met dr. G. J. Vos Az. heeft Hoedemaker bijv. in deze jaren voortdurend gediscussieerd over het al of niet schriftuurlijke karakter van de huidige organisatie. Het boek van Hoedemaker 'De Kerk en het Moderne Staatsrecht' is voor een groot gedeelte een beantwoording van het referaat dat Vos in 1890 op de Utrechtse Predikantenvergadering had gehouden over de vraag: 'Is de tegenwoordige organisatie van de Ned. Herv. Kerk in strijd met Gods Woord?' Vos achtte de bestuursinrichting niet in strijd met de bijbelse gegevens omtrent de inrichting van de kerk. Hij meende, dat in de Heilige Schrift heenwijzingen waren te vinden naar hogere en lagere ambten. Hoedemaker kwam daar tegen op. Christus alléén heeft het in Zijn Kerk voor het zeggen en Hij regeert in Zijn Kerk door de ambtsdragers, die Hij daartoe heeft gegeven en die Hij aan het Woord heeft gebonden. En waarom is Christus het het Hoofd der Kerk? Niet omdat Hij haar inrichting heeft ontworpen, maar omdat Hij de bron van alle leven en de bezitter van alle macht in die Kerk is.

Confessionele Vereniging

Langzamerhand kreeg Hoedemaker meer kontakt met de Confessionele Vereniging. Tot nu toe had deze organisatie op het standpunt gestaan, dat van de bestuursorganisat geëist moest worden, artikel 11 van het Algemeen Reglement in praktijk te brengen, waarin gesproken werd over de 'handhaving van de leer' der Hervormde Kerk. Hoedemaker zag evenwel in, dat men hiermee iets van de besturen eiste, waartoe zij niet bij machte waren. Op de jaarvergadering van 1891 kreeg hij de gelegenheid

aan te dringen op een presbyteriale kerkorde, waarbij de Kerk 'Vrij' (zal zijn) om te belijden. Onder de Besturen heeft zij eene vastgestelde leer met vrijheid voor de individu hiervan af te wijken. Eene levende belijdenis erlangt zij weder, zoodra zij in hare vergaderingen saamkomt om bezwaren tegen de belijdenis aan Gods Woord te toetsen, maar hiermede ook het recht verkrijgt te eischen dat de enkelen zich óf aan het oordeel der Kerk onderwerpen óf haar verlaten'.

Op de jaarvergadering van 1892 komt hij opnieuw een statutenwijziging in deze zin bepleiten. Hij spreekt dan over de stelling: 'De Confessioneele Vereeniging acht, krachtens haren grondslag, niet de reglementaire, maar wel de vaderlijke of geestelijke tucht in de Kerk geoorloofd en onmisbaar...'.

Pas in 1893 werd de voorgestelde wijziging officieel aangenomen. Hoedemaker verwachtte er veel van en schreef na de aanneming, dat er nu voorgoed gebroken was met het Remonstrantisme en het willekeurige in de strijd voor kerkherstel. De kolommen van 'De Gereformeerde Kerk' werden nu opengesteld voor de Confessionele Vereniging, en vanaf 1896 werd dit haar officiële orgaan. In 1897 legt Hoedemaker evenwel zijn hoofdredacteurschap neer en stapt hij uit de Confessionele Vereniging. Eén van de oorzaken is de activiteit van de groep die zich onder leiding van dr. H. Visscher en dr. J. D. de Lind van Wijngaarden binnen de Confessionele Vereniging had gevormd.

Zij bleek het voorstel te steunen m.b.t. de 'kerkelijke verenigingen', dat door de Synode van 1896 voorlopig was aangenomen. Dit voorstel verzekerde het recht der minderheden. Hoedemaker was daar fel op tegen. Eerder had hij geschreven: 'Wij kennen geen recht der minderheid, evenmin als wij een recht der meerderheid kennen. Er bestaat voor ons alleen een recht der meerderheid aan de ambten verbonden, een recht van Christus om door Zijn Woord te heerschen'. Volgens Hoedemaker wilde de groep-Visscher van het recht der minderheden gebruik maken ten bate van eigen beginsel. In dit verband noemt Hoedemaker hen 'eene nuance der Gereformeerden, die, aan kerkherstel wanhopende, en meer dan zijzelf weten, onder den invloed staande der doleantie, of liever van dr. Kuyper, zeer gaarne tot eene partijformatie binnen het uitwendige kerkverband zouden komen'.

'Heel de Kerk en heel het volk'

Maar er was nog een andere oorzaak. Daarvan legt Hoedemaker rekenschap af in april 1897 in zijn bekende brochure 'Heel de kerk en heel het volk!', opgedragen aan Lohman, met als ondertitel: 'Een protest tegen het optreden der Gereformeerden als partij , en een woord van afscheid aan de Confessioneele Vereniging'. Daarin zegt hij: 'Het is mij al lang duidelijk geworden, dat de Heere God niet medewrocht. Dat is in allerlei te zien geweest... Ik moet er tusschen uit. Om des beginsels wil. Geen nieuwe wijn in oude lederen zakken! Daarom onttrek ik mij aan de groep, om bij de waarheid te blijven, die God mij heeft doen zien... Ik wensch niet ten tweeden male Voorzienigheid te spelen (hij bedoelt hier zijn actie voor de V.U. als middel tot kerkherstel) en mij voortaan te houden aan den plicht, dien Hij voor mijne voeten heeft gelegd (bedoeld is: de bediening van het Woord). Anders zou ik zonder het te willen, een soort leider zijn van hen, die toch, eigenlijk, uit een geheel ander beginsel leven'.

Hoedemaker voelde, dat hij teveel als leider van de confessionelen had willen optreden. In de Gereformeerde Kerk had hij de kerkelijke kwestie steeds meer geplaatst in het kader van de staatkundige toestand. Zodoende was hij bijna gedwongen tegenover de Anti-Revolutionaire partij een nieuwe christelijke partij op te richten, waarin Hervormden een onderdak konden vinden, die niet voor de dolerende kar gespannen wilde worden.

Even is dit een verleiding geweest. Maar dit zou zijn: voortgaan op de oude paden, verbrokkeling van het volk in partijen, i.p.v. de waarheid onder de ogen te zien, dat de grondslag van de staat en de staatsinstellingen zélf weer christelijk moesten worden.

'Nu ik dit heb ingezien', schrijft hij, 'heb ik ook u (Lohman dus) en Kuyper teruggevonden in eene gemeenschappelijke schuld, in een gemeenschappelijk streven, om ons volk, op den weg, die ons voorkomt het best tot dit doel te leiden, tot God terug te brengen, in eene gemeenschappelijke ervaring, dat men langs dien weg de schuld en de ellende nog dagelijks groter maakt. En nu valt ook alles weg wat nog scheiding tusschen ons behoeft te maken. Doleerenden en Hervormden, Liberalen en Orthodoxen, Gereformeerden en Ethischen. Anti-revolutio­nairen en mannen van de Chr. Historische richting, "allen zijn wij afgeweken, te zamen zijn wij onnut geworden".' Een echte breuk werd het overigens niet. Hoedemaker bleef voor de confessionelen schrijven en optreden. Maar hij voelde zich beter thuis in een profetische rol tegenover de partijen.

Kort daarna wendde hij zich opnieuw tot Lohman met een brochure onder de titel 'Nationaal - niet Clericaal'. Het gaat niet om de organisatie van de leden van de verschillende kerkgenootschappen in een Christelijke partij, waar Lohman zich zo druk over maakte, maar we moeten nationaal gaan denken. Het gaat nl. om reformatie van de staat zelf, waardoor het goddelijk gezag der Overheid, het publiek recht der Kerk, het christelijk karakter der staatsinstellingen en de historische eenheid van het volksleven wordt gehandhaafd. Dit tegenover de praktijk der revolutie, welke de Overheid verlaagt tot knecht van de volkswil, de Kerk in een aantal genootschappen oplost, de staatsinstellingen van de religie losscheurt en het volksleven ontbindt in elkaar bekampende partijen, welke door de werking der politieke splijtzwam aldoor verder verbrokkelen en met terzijdestelling van beginselen in gecoaliseerde volksdelen samenspannen in de strijd om de meerderheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het geding om de kerk tussen Kuyper en Hoedemaker (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's