Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Drieërlei klagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Drieërlei klagen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden. (Klaagliederen 3 : 39)

1. Klagen zonder de Heere

Danken ligt ons niet. Wij klagen liever. Over het weer. Over de regering. Over de kerk. En we doen er allemaal aan mee. Het kan ook nog godsdienstig: ach, we zullen maar niet klagen, maar dragen. Wat goddeloos!! We kunnen niet tegen God op, maar inwendig ballen we de vuist. Wij zijn van die klagers. Die leraar, die baas. Die vader van mij. En kerk en wereld liggen op één hoop. Klagen over alles en nog wat. En ook klagen over de Heere. Hoe kan God dit nu toelaten? Waarom moet mij dat nu overkomen? Begrijpt mij goed: er zijn zorgen, er is verdriet. Je zal maar een slecht huwelijk hebben en je zal maar een ongeneeslijke ziekte hebben. Je zal maar de geestelijke worsteling kennen om de Heere te leren kennen. Maar hier hebben wij het over het klagen zonder de Heere. Eén klaagzang. Zelfbeklag. En klagers zijn wij van huis uit. Hoe komt het, Adam, dat je van die boom hebt gegeten? De vrouw die Gij mij gegeven hebt. En Adam klaagt over zijn vrouw. Eva, waarom heb jij gegeten? De slang heeft mij bedrogen. En Eva klaagt over de slang. Zo klagen wij van huis uit over de tegenspoeden; over de straf op de zonden, maar niet over de zonden zelf! En in dat klagen zonder de Heere wil ik mijzelf verschonen: Heere, zo'n behandeling heb ik niet verdiend! En in plaats dat ik mijzelf aanklaag, klaag ik de Heere aan, de ander aan. Eén klaagzang. Zo was het ook toen Jeremia zijn klaagliederen schreef. Jeruzalem is verwoest. Israël in ballingschap. En het volk maar klagen. Maar Jeremia komt er vlijmscherp tussen: 'wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden'. Waarom klagen jullie? Denken jullie dat de Heere dit alles ontgaat? Gaat niet uit de mond des Allerhoogsten het kwade en het goede? (vers 38). Nou houdt dan uw mond! Wilt u klagen? Klaag uzelf aan. Men klage God niet aan. Houdt alstublieft op met dat zelfbeklag. Waarom? Omdat er maar Eén is die reden tot klagen heeft en dat is de Heere!

2. Klagen van de Heere

Dat klagen van ons wordt overstemd door het klagen van de Heere. De Heere gaat niet zielig doen. Dat klagen van de Heere is een aanklagen van u en van mij. Hoort de Heere klagen: Ben Ik een Vader, waar is Mijn eer? De ganse dag heb Ik Mijn armen wijd uitgebreid. En waar blijft u? Gemeente, de grote schat van het Woord Gods hebben we in huis. Bron van leven en troost. Elke zondag wordt de Zone Gods aan de voeten van de gemeente neergelegd en we willen Hem niet. En de Heere klaagt: waarom houdt u uw hart verre van Mij? Wat moet de Heere klagen over de gemeente: hoe weinig is het: ziet, hoe lief ze elkander hebben. Hoe weinig is het: mijn hart o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid. Hoe weinig zoeken we in onze jonge jaren de Heere. Vaders, wat weinig het priesterlijke dienen. Moeders, wat weinig die tere Godsvreze die kinderen leidt tot Jezus. Hoe moet de Heere klagen over onze gezinnen, waar de praktijk der godzaligheid zo goed als verdwenen is. Hoe weinig op onze oude dag. het 'geplant zijn in de voorhoven des Heeren'. En waar is in onze 'tegenheên' dat hartelijke buigen onder de handen des Heeren?

Dat heb ik niet in mijn binnenzak, zegt u. Dat zal waar zijn, maar de Heere vraagt er wel naar. De Heere zoekt Zijn eer in ons leven. En omdat die eer er niet is, klaagt die trouwe Ontfermer.

En zwijgen we? Welnee. 'Hij ontfermt zich toch, diens Hij wil, en Hij verhardt, dien Hij wil? Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?' En met onze antwoorden vegen we Gods klachten van tafel. Maar het wordt inniger. We horen de Borg klagen: Ik heb u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend. Jeruzalem, Jeruzalem... De klagende Borg gaat voor goddeloze klagers het klaaghuis in. Hoe word ik geperst! Vader, laat deze drinkbeker aan Mij voorbij gaan. Hoort Hem klagen op Golgotha! En terwijl de ganse hel zich samentrekt rondom de Borg, klaagt Hij brullend in de angsten die Hij lijdt. En het is alleen vanuit deze klagende Borg dat al onze goddeloze klachten verstommen. Als de Heere mij gaat aanklagen door Woord en Geest dan wordt mijn klachtenstroom gestuit. Dan ga ik niet meer klagen over de Heere, over de ander; dan ga ik mijzelf aanklagen. Kijk, dat is nou genade. Dus toch klagen? Ja nou! Alleen het is een

3. Klagen in de Heere

Je mag wel klagen! Wis en waarachtig. De vraag is alleen: Hoe? Niet mijn klachten inbrengen tegen de Heere, wel mijn klachten voor de Heere uitstorten. Net als David: Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn Aangezicht' (Ps. 142 : 3). Daartoe nu roept Jeremia op.

Jeremia, kijk naar jezelf. Je bent zelf een klager. Dat is waar. Maar waarom klaagt Jeremia? Wat Jeremia gezegd had was uitgekomen: Jeruzalem verwoest, Israël in ballingschap. Het klagen van Jeremia is geen leedvermaak. Het is een klagen, omdat het volk niet naar de Heere wilde luisteren. Hij gaat met zijn klachten naar boven, naar de Heere. Jeremia gaat klagen in de Heere. Jeremia gaat klagen over de zonde. Waarom? Omdat de zonde de oorzaak van alle verwoesting, van alle ellende is. Daarom: een ieder klage vanwege zijn zonden. Van dat klagen houden wij niet. Dit soort klaagzangen moeten we niet. De Heere wel. Dit klagen is de Heere aangenaam . Het rechte klagen is een zichzelf aanklagen bij de Heere: ik ben Uw gramschap dubbel waardig. En in dat klagen zit droefheid... Een droefheid tot de Heere, die bekering werkt. Droefheid over de zonde. Dan blijft er niets van je over. Dan wordt het: U bent rechtvaardig.

Dit klagen is onmisbaar om zalig te worden. Hoe leer ik dit klagen? Klagen in de Heere leer ik op Golgotha; aan de voeten van die 'Grote Klager' Jezus Christus! Want dit klagen is vrucht van Zijn kruisverdienste.

En in de innerlijke geloofsvereniging met Hem ga ik zwijgen in mijn zelfbeklag en ik ga tegelijk klagen. Over mijzelf. Want ik ga leven het leven van Jezus Christus. En ik ga enigermate beseffen de rechtvaardigheid Gods. Ik ga zien dat de zonde aanranding van Gods heiligheid is. Ik heb gezondigd tegen een goeddoend God. En dat verbreekt het hart. Ik ga zwijgen. Ik ga klagen. Klagen over mijzelf, wenen over mijzelf. Wenen vanuit een 'wenende' Christus. Klagen vanuit een 'klagende' Christus. Ik word overtuigd van zonde en schuld. Ik ga de schuld 'mijnen'. Ik ga de zonde belijden tegenover de Heere. Tegenover mijn vrouw, tegenover mijn kind. Ik ga de Borg missen en ik ga worstelen aan de troon der genade: Heere, doe mij u kennen, m.a.w. ik word onbekeerd in eigen oog.

Dus klagen in de Heere is niet: Mocht de Heere het nog eens zus of zo doen. Klagen is niet: Ja, maar een mens zal toch eerst... Dat is geen klagen, dat is kietelen. Jezelf kietelen in je godsdienst. En... ik blijf bij Jezus vandaan. Moet de Heere er dan niet aan te pas komen? Nou en of. Ik moet van dood levend gemaakt worden. Daarin zijn wij lijdelijk. Maar u mag daar niet lijdelijk tegenover staan! Naar boven met al u klachten! Heere, ik kan niet klagen; Leer Gij mij klagen. Zo roept Jeremia het ons toe: en ieder klage vanwege zijn zonden. Nou begrijp ik Salomo: Het hart der wijzen is in het klaaghuis, maar het hart der zotten in het huis der vreugde' (Pred. 7 : 4). Inder­daad, het is beter te gaan in het klaaghuis. Want die getrouwe Heere hoort mijn klagen.

En nu een vraag: Wat voor klager bent u? Een klager zonder de Heere of een klager in de Heere? Is het nog klagen zonder de Heere? Dan zegt Jeremia: 'Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken en laat ons wederkeren tot de Heere' (vers 40). Blijft niet voor de klaagmuur staan, maar springt er in Christus overheen.

Of zijn we door hartvernieuwende genade een klager in de Heere geworden? Dan is er het klagen, het zuchten vanuit Hem, Die gezucht heeft op Golgotha: al Uw golven, al Uw baren... Dan hangen we geen klaagzangen op. Gods kinderen hebben wel een wenend leven. Wat ken ik er nog weinig van. Dan wordt ook wat meegedragen in de stilte. 'Maar wat klaag ik Heere. Mijn begeren is voor U niet verborgen in al mijn leed. Daar Gij alles ziet en weet'. En door alles heen wordt dan al iets geproefd van de hemelse vreugde. Ik lig voor Zijn rekening. En ziende op de klagende Borg trekt Sion voort door de woestijn van dit leven. En waar ik Christus ben ingelijfd wordt het gezongen: zo ik niet had geloofd dat in dit leven, mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou; ik was vergaan. Zo komt Sion aan in het hemelse Jeruzalem. Dan is het eeuwig: Gij hebt mijn weeklacht en geschrei veranderd in een blijden rei.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1984

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Drieërlei klagen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1984

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's