Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet 'verkouden in vroom en heilig leven'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet 'verkouden in vroom en heilig leven'

Genade en liefde

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vorige week gehouden conferentie van het Contact Orgaan voor de Gereformeerde Gezindte (C.O.G.G.) refereerde dr. H. B. Weijland over het onderwerp 'De Gereformeerde Gezindte en de katholiciteit van de kerk'. De samenvattende stellingen bij dit referaat staan bijgaand afgedrukt. Eén van de wezenlijke noties, die prof. Weijland in verband met kerkelijke eenheid in het algemeen en in de Gereformeerde Gezindte in het bijzonder aan de orde stelde was de liefde ofwel het vaak ontbreken daarvan.

Hij stelde dat we de genade niet kunnen belijden met de rug naar elkaar; wat evenwel maar al te vaak geschiedt. We leven binnen de kerken vaak alleen met hen, die het met ons eens zijn en hanteren naar elkaar toe soms (vaak) scherpe taal; en bij scherpe taal horen scherpe bijbelteksten. Prof. Weijland herinnerde daarbij aan een woord - met daarachter een héle visie op de kerk - van Augustinus, die gezegd heeft: 'de kerk is samengebundelde liefde'. De scheuringen en splitsingen zijn er intussen een bewijs van dat de liefde ontbreekt. We hebben de liefdeband naar elkaar toe als christenen vaak veruitwendigd door alleen nog maar te spreken over liefde tot (onze) de kerk.

Me dunkt dat het bovenstaande maar al te waar is. In naam der waarheid en soms ook uit liefde tot de waarheid is de onderlinge liefde vaak verduisterd in de kerkgeschiedenis. Waar ligt dat aan? Dat brengt me namelijk op een opmerking van prof. Weijland over de confessie, de belijdenis. Hij stelde dat het opmerkelijk is, dat in de belijdenisgeschriften het woord liefde (en tolerantie) niet voorkomt als wezenlijke notie of kenmerk voor de kerk, zelfs in de Heidelbergse Catechismus niet.

Op zich is dat zo, maar is dat een reden voor het ontbreken van liefde in of tussen denominaties van gereformeerd belijden? Niet dat prof. Weijland dat zo stelde, maar de suggestie kan erin opgesloten liggen.

Liefde in de belijdenis

Welnu, de stelling van prof. Weijland is op zich toch twijfelachtig. Hij heeft natuurlijk zeker niet bedoeld dat het woord liefde niet in de belijdenis voorkomt in de zin van liefde van Christus tot de Zijnen en van de zijnen tot Christus. Want déze notie is allerwegen in de belijdenis voorhanden.

Maar ook de liefde tot elkaar wordt letterlijk in de belijdenis genoemd.

In zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus - de zondag over de bekering - wordt gezegd dat de opstanding van de nieuwe mens een hartelijke vreugde is in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven (waar de liefde tot de naaste ook bij hoort).

In zondag 40 wordt gesproken over het liefhebben van de naaste als onszelf.

In art. 24 van de Nederlandse Geloofs Belijdenis, waarin gehandeld wordt over de heiliging van het leven, wordt gezegd dat het 'verre van daar' is dat het rechtvaardigend geloof, zeg het leven uit de genade, de mensen zou doen 'verkouden in een vroom en heilig leven'. Het gaat om geloof dat door de liefde werkt (Gal. 5 : 6), en dat de mens ertoe brengt goede werken te doen. En om ook nog de Dordtse Leerregels te noemen, daarin wordt Joh. 10 : 15 aangehaald: 'Dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb' (II, 7). Zouden deze noties uit de belijdenis los kunnen staan van ons bezig zijn in de kerk en van de relatie tussen kerken? De belijdenis wijst kennelijk verstening in vroom en heilig maar desalniettemin liefdeloos en geïsoleerd kerkelijk leven af.

Maar ik denk dat er een belangrijker motief is in te brengen tegen wat prof. Weijland zei over het ontbreken van de liefde in de belijdenis. En dat heeft te maken met het ook door hem genoemde begrip religie van de belijdenis. Deze uitdrukking is van prof. dr. J. Severijn. Hij gebruikte deze in de discussies over de invoering van de nieuwe kerkorde in 1951 in de Nederlandse Her­vormde Kerk. Deze wilde daar echter niet mee zeggen - zoals op de conferentie ten onrechte gesuggereerd werd - dat het inzake de belijdenis gaat om zoiets als 'geest en hoofdzaak', om zaken die onopgeefbaar zijn en zaken die ook ter discussie mogen staan. Die consequentie is uit de uitdrukking religie van de belijdenis in de jaren rondom 1951 wél getrokken. Nee, prof. Severijn bedoelde de totaal-inhoud van de belijdenis, maar dan wel zó gehanteerd dat de religie van de belijdenis erin door zou stralen. De belijdenis heeft namelijk ook een binnenkant, een plaats in het hart. 'Wij geloven met het hart en belijden met de mond', zegt met name de Nederlandse Geloofs Belijdenis telkens. De belijdenis is geen dood document, geen statuut, geen vlag of vaandel, maar accoord van Belijden, van het waarachtige geloof. Wat we belijden beleven we en wat we beleven belijden we. Belijden, waar het hart niet in ligt, waarin de bevinding van het geloof ontbreekt kan dor, formalistisch, wettisch, koud en zo ook liefdeloos worden.

Maar waar belijden een zaak van het hart is daar kan het niet anders of er is de verwondering over de genade, de mededeelzaamheid (zeg de gunning) aan anderen, het besef dat genade-voor-mij wel moét inhouden dat er duizenden zijn, die zeker eerder, méér genade hebben ontvangen dan ik. Of, om het nog een keer met de Nederlandse Geloofs Belijdenis te zeggen: het is er verre vandaan dat het rechtvaardigend geloof de mensen zou doen verkouden in een heilig en vroom leven. Dus dat de vrucht niet liefde zou zijn.

Appèl

Intussen is de zaak die prof. Weijland aan de orde stelde wel van het allergrootste gewicht. Want wat idealiter zo is, is het nog niet in de praktijk. Liefde is eigen aan het belijden, het is er een onlosmakelijk deel van, een integrerend bestanddeel. De liefde doet de belijdenis pas goed tot haar recht komen. Maar de, praktijk van de kerkelijke verdeeldheid leert vaak anders. Ook daar, waar de belijdenis met de mond wordt geprezen, is de kerkelijke verdeeldheid groot en onderlinge aanvaarding en verdraagzaamheid vaak ver te zoeken. Zeker, de waarheid der Schriften dient gepredikt, ontrouw aan de waarheid dient afgewezen te worden; en de Schrift gebruikt scherpe woorden als het gaat om terechtwijzing van dwalenden. Maar terechtwijzing heeft altijd terechtbrenging tot doel. Terecht wijzen is niet hetzelfde als afschrijven. En moeten we niet zeggen dat de belijdenis soms ook louter formeel-juridisch is gehanteerd zonder dat de liefde doorstraalde? Om er nog maar over te zwijgen dat bij veel kerkscheuringen het helemaal niet om vitale onderdelen van de belijdenis ging, of om zaken die echt de Waarheid Gods betroffen, maar om puur menselijke onenigheden.

Halven en helen

In het boek, dat dr. W. Balke recent het licht deed zien, 'Gunning en Hoedemaker, samen op weg' komt uiteraard ook aan de orde het befaamde artikel, dat Abraham Kuyper in 'de Standaard' schreef onder de titel 'De Heelen en de Halven'. Kuyper onderscheidt daarin gereformeerden en ethischen als helen en halven, als 'volk des Heeren en anti-christenen'. Kuyper stelt dus het zo scherp dat het onderscheid terug te brengen is tot geloof en ongeloof. Gunning acht die uitspraak een 'zware en verschrikkelijke zonde voor God'. 'Alleen wanneer het tot het alleruiterste is gekomen, mag men verklaren, dat iemand niet tot Gods volk mede met ons behoort en nooit "met ons op eenzelfde wortel gebloeid" heeft.' Kuyper licht dan later toe dat hij niet bedoeld heeft Gunning en de zijnen als antichristenen te tekenen. Hij bedoelde niet over het persoonlijk leven te oordelen, maar over de volksbeweging, die door Groen van Prinsterer op gang was gebracht maar waaraan Gunning en de zijnen zich onttrokken. Zij sloten niet aan bij dat 'zichtbaar als volk optredend geheel'.

Welnu, is het zo in de recente kerkgeschiedenis in ons land, met name binnen de Gereformeerde Gezindte, niet vaak gegaan? Wie zich niet aansloot bij een bepaald 'zichtbaar als volk optredend geheel', dat wil zeggen bij die of die kerk (en na elke scheiding werd dat actueel) werd tot de halven gerekend. En in de ergste gevallen werden ze van het volk Gods uitgesloten. Maar de onderscheiding van halven en helen bleek dan intussen wel relatief te zijn, want wie zélf het begrip halven voor een ander hanteert wordt door wéér een ander zélf als zodanig aangeduid.

We hebben de liefde vaak geïnstitutionaliseerd, gereserveerd voor eigen kerk of groep en naar buiten mag alles, heerst de liefdeloosheid. O nee, generaliseren mag niet. Maar er is hier sprake van een chroni­sche kwaal in de Gereformeerde Gezindte, die voorlopig nog niet genezen schijnt. Gunning zegt in het genoemde geding met Kuyper: 'de waarheid kan wel miskend, doch niet vernietigd worden. Belijdt haar onverschrokken, en put uw goede verwachting voor de toekomst niet uit partijoverleg maar uit de volmaakte liefde die... de vrees buitendrijft'.

Groten in het koninkrijk Gods hebben over essentiële zaken verschil van inzicht gehad. Luther en Calvijn verschilden op het punt van het avondmaal. Spurgeon en Bunyan verwierpen de kinderdoop. Zouden we niet mogen geloven dat ze allen tot het volk Gods behoren? En dan gaat het nog om zaken die het hart raken. Maar als het gaat om de zichtbare gestalte van de kerk dan kan er toch zeker geen sprake zijn van gelijkstelling van een 'zichtbaar verband', van een bepaalde kerk dus, met het volk Gods!

Liefde tot de kerk is ook een zaak van het hart. Liefde tot eigen kerk is, gezien de kerkelijke gescheidenheid, geboden om in de gemeente ook de liefde te doen functioneren. Liefde tot het volk Gods van alle tijden, plaatsen en kerken overstijgt echter genoemde liefde.

Het kan niet anders of de liefde Gods in Christus, die bezit neemt van een mens, die op genade aangewezen is, doet diezelfde mens in liefde tot anderen uitgaan. Het is naar binnen en naar buiten een aanklacht als de liefde juist daar ontbreekt, waar de genade wordt gepredikt. Genade en liefde horen in de kerk onlosmakelijk bijeen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Niet 'verkouden in vroom en heilig leven'

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's