Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welbehagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welbehagen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Zijn Zoon in mij te openbaren... (Gal. 1 : 15 en 16a)

Paulus moet zich verdedigen. Zijn apostelambt wordt ondergraven. Hij zou geen echte apostel zijn. Het was met Paulus maar zo zo. Dwaalgeesten drongen de gemeenten binnen en beweerden dat zij eerst het echte en rechte Evangelie verkondigden. Nu is het niet zozeer de goede naam en faam van Paulus zelf, als wel de zaak van het Evangelie, die Paulus naar de pen doet grijpen en zijn apostelschap doet verdedigen. Het Evangelie van de genade alléén is in het geding. Het Evangelie dat Paulus niet van een mens heeft ontvangen, noch van een mens heeft geleerd. De openbaring van Jezus Christus. Daardoor heeft hij het ontvangen. God Zelf had het hem bekend gemaakt. God Zelf had ingegrepen in zijn leven. God Zelf moest er aan te pas komen. God Zelf had hem gearresteerd en genade bewezen. Dat was een grote verandering geweest. Het stond er waarlijk niet best voor. Hij vervolgde immers uitnemend zeer de gemeente Gods. Als een verscheurend dier. Verwoestend was het spoor dat hij trok. Hij was er heilig van overtuigd dat hij degenen die de Naam Jezus beleden letterlijk te lijf moest gaan. Het was hem bittere ernst. Heftiger vervolger van de gemeente was er niet. Hij streed fel en meedogenloos, menend zo de Heere te behagen. Intussen strijdend tegen het Evangelie. Hoe meer hij toenam, hoe hartstochtelijker hij streed. Totdat de Heere hem tegenkwam. Hem uit het zadel lichtte. Op de weg naar Damaskus. Er werd ingegrepen. Van hogerhand, Tot hier toe en niet verder. Paulus werd stilgezet. Krachtdadig. Toen deze vervolger op het toppunt van zijn woeden was gekomen. Wat vervolgt gij Mij? Gebeurde daar het onmogelijke. Althans naar menselijke maatstaven gemeten. Maar wat onmogelijk is bij mensen is mogelijk bij God. Toen en nu. Dat mensen, zondaren, geneigd tot letterlijk alle kwaad, van vijand vriend worden. Dat mensen in hun eigengerechtigheid een beslissende knak krijgen. En geworpen worden op het Evangelie van de Heere Jezus Christus. En rekent u maar dat dat een omkeer is. Een bekering. Wan­neer het Woord blijft haken, door de Geest. Het Woord door me heenslaat. Me verootmoedigt en het heil doet zoeken in Christus. Dan zeg ik het Paulus na: maar! Maar wanneer het Gode behaagd heeft. Het is puur welbehagen geweest in Paulus' leven. Onuitsprekelijke genade. Wanneer de Heere aan vijanden, zondaren, vervolgers Zijn Zoon openbaart, dan is dat welbehagen. Niemand werkt zichzelf er toe op. Niemand heeft er de capaciteiten voor. Niemand heeft zichzelf lust en liefde tot God en Zijn Christus. Tot Zijn Woord en dienst. Alleen het goddelijk welbehagen. Vrijmachtig. Souverein. De lieflijke verschijning van 's Heeren genadige verkiezing. Gods reddend en heilbrengend ingrijpen. Dat geheimenis wat voor de wijzen en verstandigen verborgen is. Maar aan de kinderen wordt geopenbaard. In de Heere Jezus, de Zoon in Wie God al Zijn welbehagen heeft en naar Wie we hebben te horen. De diepste oorsprong van onze zaligheid ligt in die genade, waarmee God ons, voordat wij geboren waren, tot kinderen verkoren heeft (Calvijn). In Christus openbaart God Zijn welbehagen. Vol en breed. Diep en rijk. Paulus kan het niet op. Daar zingt hij van. Van die goddelijke ontferming en barmhartigheid. Ik heb U lief met een eeuwige liefde. Daarom getrokken. Wist ik het maar. Wie er werkelijk mee zit, zegge veelvuldig het gebed uit: Heere het behage U, ook mij te redden. Ik beroep me op Uw ontferming en goedheid. Uw liefde en barmhartigheid. En laat het u dan gezegd zijn, dat de Heere behaagt. Gods welbehagen. Dat was het. En dat is het. De levende kerk roemt immers in vrije gunst alleen? En zo wist Paulus het ook dat die Heere en God hem van zijner moeders lijf aan afgezonderd heeft. Eer Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd. Ik heb u de volken tot een profeet gesteld. Zo luidde het Woord des Heeren tot Jeremia. Zo ook is Paulus afgezonderd voor de dienst des Heeren. Het leven zag hij nu in het licht van de goddelijke leiding. Hij was een uitverkoren vat. Hij ging in verblinding en zelfhandhaving zijn weg. Hij behaagde meer de mensen dan God. Toch is hij geroepen. Door Gods genade. Wakker geroepen uit zijn doodsslaap, zijn verblinding. Uit het rijk van satan en het diensthuis van wetticisme. Overge­ zet in het koninkrijk van genade, ontferming en welbehagen. Werd hij bekleed met het kleed van de goddelijke gerechtigheid. Dat werd hem geschonken. Toegerekend. Om niet. Hemelse, eeuwige gerechtigheid, die alleen maar voor God geldt. Tegen al de zonden van heel zijn leven. Hoe groot en hoe veel die zonden ook waren. Die gerechtigheid, aangebracht door Jezus Christus. Toegeëigend door Zijn Geest. Die het levend geloof werkt. De band aan Christus, Die Zichzelf heeft overgegeven voor onze zonden. Paulus kende Hem niet. Wie zijt Gij Heere? Nu kent hij Hem wel. Zijn oog werd verlicht en de nevels klaarden op. Paulus kreeg oog en hart voor de Christus. Overstelpend en overweldigend is die openbaring. Diezelfde Jezus, Die hij vervolgde, maakte Zich bekend. Paulus had er vervolgens niet veel tijd voor nodig om Christus te verkondigen. Terstond! Hij had nooit geweten dat Zijn dienst zo'n zalige dienst was. Ieder, aan wie de Zoon is geopenbaard, zal het toestemmen. Wellicht hebt u er al veel van gehoord. Misschien een leven doorgebracht in de kerk. Maar nooit persoonlijk geraakt. Niet de openbaring van de Zoon. Laat u overweldigen. Nu de Christus in het gewaad van het Woord tot u komt. Kus de Zoon. Met de kus van de ootmoed. Nu ziet U mijn oog. In Uw liefde en trouw en gadeloze ontferming. Mijn Heere en mijn God. Het schaamrood stijgt me naar de kaken, als ik denk aan dat eertijds. Droefheid vervult mijn hart. Maar het is droefheid naar God. Ongehuicheld. Oprecht. Over mijn (schuldige) onwetendheid en mijn (schuldige) verblinding. Over mijn (schuldige) liefdeloosheid en mijn (schuldige) verharding. Nochtans dank ik God. Voor de gave van Zijn Zoon. Voor de openbaring van Zijn Zoon. Dat Zijn oog mij in liefde gadesloeg. En Hij mij heil bereidde. Dat zijn opstandingskracht mijn taaie ongeloof brak. En breekt. Een levenslange les. Toch: tot Zijn lof en dienst bereid. De boodschap van heil en genade, van de vreemde vrijspraak, veroorzaakte en veroorzaakt hemelse muziek in al de kamers van mijn ziel. Geloofd zij God, Die Zijn genade aan mij heeft groot gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Welbehagen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's