Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Vaticaan en het Jodendom

Op 24 juni 1985 gaf het Vaticaan een verklaring uit over het Jodendom, getiteld 'Verklaring van de commissie voor religieuze betrekkingen met het jodendom over de juiste presentatie van de joden en het jodendom in prediking en catechese binnen de Rooms-Katholieke Kerk'. In het blad Ter Herkenning trof ik twee reakties, een van joodse en een van rooms-katholieke zijde, aan op deze verklaring. Deken Keet reageerde op deze verklaring namens de Katholieke Raad voor Israël. Hij signaleert een verheugend nieuw geluid in vergelijking met wat door Rome in het verleden over de Joden gezegd is. Er is de wil objectief over het Jodendom te spreken, met name ten aanzien van de plaats van Jezus binnen het toenmalige farizeïsche Jodendom en de kwestie van de verantwoordelijkheid voor de dood van Jezus. Keet acht dat voor catecheseprojekten met name van betekenis. Toch heeft hij ook zijn vragen en bezwaren.

Hoewel het benadrukken van objectieve informatie door mij wordt toegejuichd, maak ik niettemin een kanttekening. De commissie heeft namelijk op geen enkele wijze het belang onderstreept van de bestudering van het joodse traditiegoed. Pas de bestudering daarvan zal ons kunnen leren 'door welke essendële kenmerken de joden zichzelf definiëren in het licht van hun eigen godsdienstige ervaring' (1.4). Juist deze zelfdefinitie is essentieel voor het verstaan van de context waarin Jezus van Nazareth heeft geleefd (en is bovendien essentieel voor iedere dialoog met joden!).

Opmerkelijk in de verklaring is de nadruk op de wezenlijke betekenis van het jodendom voor de Kerk. Dit is theologisch van groot belang. Ik bedoel dan uitspraken als: 'Vanwege de unieke relaties die tussen christendom en jodendom bestaan... behoren de joden en het jodendom geen incidentele en marginale plaats in te nemen in de catechese: hun aanwezigheid daar is essentieel en moet organisch opgenomen worden in de catechese' (I.2), en '...het volk Gods van het Oude Verbond, dat nooit herroepen is...' (I.3). Terecht wijst de commissie in dit verband op het eigen karakter en de moeilijkheid van de christelijke leer over joden en jodendom die hierin zijn gelegen 'dat het de juiste balans moet vinden tussen een aantal woordparen die de verhouding uitdrukken tussen de twee stelsels van het Oude en Nieuwe Verbond (een overigens merkwaardige typering van wie unieke relaties met elkaar hebben). Daarop ingaande verwoordt de commissie m.i. echter niet veel meer dan de bekende opvatting, waarin het jodendom slechts belofte is en het Oude Testament typologisch wordt gelezen 'als voorbereiding en in zekere opzichten als schets en voorafschaduwing van het Nieuwe' (II.5). Dat kan ook eigenlijk niet anders, zolang men vasthoudt aan de Kerk als enige weg tot heil zoals door de commissie uitdrukkelijk wordt gesteld (I.7). De ruimte die dan nog aan het jodendom wordt gegeven kan niet anders dan met een verwijzing naar 'het meest stricte respect voor de godsdienstvrijheid' (I.7) op algemene beginselen worden gefundeerd. Maar waar is dan de unieke relatie gebleven en hoe kan het jodendom dan nog organisch in de catechese worden opgenomen? Het komt mij voor dat de in de verklaring verwoorde nieuwe inzichten betreffende de relatie tussen christendom en jodendom botsen met een klassieke dogmatiek. Deze indruk wordt nog versterkt door de tegenstelling tussen de door Christus voltrokken redding en bevrijding, welke 'geleidelijk door de sacramenten in de Kerk worden gerealiseerd' (II.9) en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van christenen en joden voor de voorbereiding van de wereld voor de komst van de Messias. Deze voorbereiding dienen wij volgens de commissie ter hand te nemen 'door samen te werken voor sociale rechtvaardigheid, respect voor de rechten van personen en volken, en voor sociale en internationale verzoening' (II.11). Dit alles is gebaseerd op een gemeenschappelijke verwachting van het Koninkrijk Gods en de grote erfenis van de profeten. Zo hinkt de verklaring theologisch op twee benen: een modern dat in de wereld staat en daar vanuit een met de joden gemeenschappelijke inspiratie zijn verantwoordelijkheid neemt, en een klassiek dat het heil gerealiseerd ziet worden in een sacramentele Kerk.

Hebben bovenstaande opmerkingen ten aanzien van de verklaring een meer algemeen karakter, tenslotte meen ik twee actuele, zeer belangrijke en met elkaar samenhangende gebeurtenissen te moeten onderstrepen. Dat zijn de holocaust en de stichting van de staat Israël. Béide worden weliswaar door de commissie genoemd, maar slechts zijdelings en niet in hun onderlinge samenhang. Ten aanzien van de holocaust dient daarbij de schuld van christenen niet te worden verzwegen en met betrekking tot Israël zou moeten worden aangegeven dat dit land mede deel uitmaakt van de joodse identiteit.

De verklaring van de commissie voor religieuze betrekkingen met het jodendom verdient m.i. alle aandacht, maar levert tevens voor theologen en catecheten het nodige huiswerk op.

Dat de reaktie van joodse zijde, met name op de laatstgenoemde aspecten (de holocaust en de staat Israël) veel scherper nog zijn, laat zich verklaren. Een persoverzicht biedt geen gelegenheid diep op dit artikel in te gaan. Dan zou uitvoerig de rooms-katholieke leer aangaande de kerk naar voren gebracht moeten worden, alsmede relatie van Woord Gods en Kerk. Het is duidelijk dat de hierboven vermelde reaktie moeite heeft met de traditionele rooms-katholieke visie op de sacramentele kerk. Terecht wordt hier een struikelblok aangewezen inzake een bijbelse visie op Israël. Wie de Kerk een dergelijke heilsfunctie toekent verspert zich het zicht op de blijvende betekenis van Gods verbond en beloften voor Israël. Anderzijds roepen de beschouwingen van Keet evenzeer vragen op. Het geheel van zijn beschouwingen wordt gedragen door de tegenstelling: denken vanuit de wereld of denken vanuit een sacramentele kerk die het heil realiseert. Keet valt over de uitdrukking: de kerk als enige weg tot het heil. Schriftuurlijker lijkt het me om uit te gaan van de belijdenis dat Christus de enige weg tot het heil is, voor Joden en niet-Joden. Het blijft in deze reaktie wat in het vage of Keet dit uitgangspunt deelt, of dat hij uitgaat van een twee-wegen leer. We kunnen m.i. de vragen rondom de relatie van Israël en de kerk pas goed in het vizier krijgen als we in de lijn van Rom. 9-11 uit­ gaan van het unieke en het exclusieve van het heil in Jezus Christus, de Messias van Israël en de Heiland der wereld. De verwachting die Paulus daar uitspreekt ten aanzien van zijn volk en de belijdenis van Gods blijvende trouw ten aanzien van Israël üggen verankerd in.het heilswerk van Hem die goddelozen rechtvaardigt om niet door het geloof in Christus Jezus.

Profeet en politiek

In Evangelisch Commentaar van 6 dec. gaat prof. dr. A. S. v. d. Woude in op een passage uit het nieuwe boek van Kuitert over het politieke spreken van de kerk. Kuitert is van mening dat Israels profeten spraken in een theocratische situatie waarin volk en kerk samenvielen. Wij leven niet in een theocratie en daarom kunnen kerk en kerkleiders geen profetische aanwijzingen geven over de poütiek. Van der Woude, die het in hoofdlijnen met de strekking van het betoog van Kuitert inzake de relatie van kerk en politiek eens is, plaatst bij Kuitert's opmerkingen inzake profetie en politiek toch kritische notities:

'Israël heeft profeten van verschillende soort gekend. Ze hebben doorgaans ook aan politiek gedaan, maarniet steeds op dezelfde wijze. Die profeten die van 's konings tafel aten en door ons voor het gemak als cultusprofeten worden betiteld, hebben als regel de politiek van de staat met de godsdienst gedekt. Een treffend voorbeeld zijn de vierhonderd profeten waarvan 1 Koningen 22 melding maakt: zij legitimeerden met goddelijk gezag een krijgstocht die koning Achab dacht te ondernemen. Hetzelfde hoofdstuk verhaalt ons echter ook hoe Micha ben Jimla een geheel ander geluid liet horen. Zijn naamgenoot, Micha van Moreset-Gat, is ervan overtuigd dat als men aan de maatschappelijke en economische status van deze cultusprofeten raakt, zij onvoorzien een staat in de staat kunnen worden (Micha 3:5). In het noordelijke rijk hebben profeten een en ander maal een revolte bevorderd (vgl. 1 Koningen 14 en 15 : 29; 2 Kon. 9 : 1 vv.). Dat volk en godsvolk elkaar, politiek gesproken, in Oud-Israël steeds gedekt hebben, blijkt alreeds uit deze gegevens slechts ten dele waar te zijn. In het bijzonder kunnen wij in het geval van de Schriftprofeten, wier woorden ons in het Oude Testament in afzonderlijke geschriften bewaard gebleven zijn, niet volhouden dat zij zich tot politieke uitspraken gelegitimeerd achten omdat zij in een theocratie leefden. Zij zijn er in de tijd vóór de babylonische ballingschap van overtuigd geweest dat de staat moest ondergaan, omdat zijn bewoners Gods wil en geboden niet onderhielden. Tegen bewapening als zodanig hebben zij bij mijn weten nooit geprotesteerd, al hebben sommigen onder hen het eschatologisch perspectief van een wereld zonder bewapening gezien (vgl. Jes. 2:4). Wel hebben zij met kracht bestreden dat verbond en verkiezing van Israël garanties vormden voor politieke onaantastbaarheid en dat het komende oordeel van God over de zonde van het volk zou kunnen worden afgewend door bewapening en coalitievorming. Als in Jes. 31 : 1 door de profeet het wee wordt uitgeroepen over hen die op paarden en wagens vertrouwen, maar die de blik niet richten op de Heilige Israels en naar de Heer niet vragen, dan staan deze woorden in het kader van een prediking die voorzegt dat God zijn oordeel over Sion en Jeruzalem zal brengen (Jes. 31 : 2 vv.). De tegenstelling kan daarom niet worden omschreven met moderne bewapening - God, maar met vertrouwen op moderne bewapening-onontkoombaar oordeel. Op soortgelijke wijze zullen wij Jeremia's advies aan koning Sedekia moeten verklaren: omdat het oordeel van God over zijn volk onafwendbaar is, doet de koning er wijs aan zich aan de vorst van Babel te onderwerpen om erger te voorkomen (Jer. 21 : 1-10). De enige denkbare weg om aan het oordeel te ontkomen, is een radicale bekering tot God en zijn wil. Een actueel voorbeeld van deze profetische kritiek lijkt mij het politieke spreken van dr. Beyers Naudé te zijn. Hij heeft bij herhaling verkondigd dat de zonde van de apartheid moet leiden tot onheil en dat politieke en militaire machtsmiddelen dat niet kunnen afwenden, maar enkel een radicale bekering tot God en zijn gebod. De Schriftprofeten van Israël ontleenden hun volmacht tot profetisch politiek spreken derhalve niet aan een theocratisch staatsbestel (dat stond hun spreken eerder in de weg), maar aan de overtuiging dat 'wie afvalt van de hoge God, moet vallen'. Ongeacht de staatsvorm waarin zij verkeert, mag en moet de kerk zich aansluiten bij dit profetische spreken.'

Er blijkt aan de uitspraak: 'de kerk moet profetisch spreken', nogal het een en ander vast te zitten. Het gevaar dat mensen zichzelf de profetenmantel omhangen is niet denkbeeldig. Ook is er steeds de schaduw van de valse profetie. Toch kunnen we er niet omheen. Ook vanuit het blijvende van het profetische ambt van Christus Die als de verhoogde Koning de verkondiging der kerk door de eeuwen heeh draagt, zoals ik eens ergens las, is er reden om te blijven spreken over de noodzaak van een profetische getuigenis. Waarbij we het profetische en het priesterlijke niet tegen elkaar mogen uitspelen. Wat betekent zo'n profetisch getuigenis vandaag? Niet dat de kerk allerlei politieke uitspraken gaat doen die in parlement of partij thuishoren. Daarin zijn Van der Woude en Kuitert het eens. Van der Woude omschrijft de profetische verkondiging als volgt:

'Inhoudelijk zal haar politieke spreken met dat van de profeten moeten sporen. Dat zou in onze tijd kunnen betekenen dat zij primair de afval van onze westerse beschaving van de God van Israël en van Jezus Christus in het licht stelt en in dat kader het oordeel over de westerse samenleving verkondigt, die enkel heil mag verwachten van een radicale bekering, maar die niet door politieke en militaire machtsmiddelen gered zal worden. Een dergelijke prediking biedt Jezus Christus als het enige alternatief voor enkeling en gemeenschap aan. Is het niet opvallend dat zo'n stijl van prediking doorgaans gevonden wordt in kringen waar men zeer terughoudend is met politieke uitspraken, en in sterke mate ontbreekt waar deze bij wijze van spreken aan de orde van de dag zijn? In ieder geval vraagt het politieke spreken van de kerken om een hernieuwde bijbels-theologische bezinning.'

Je krijgt wel eens het gevoel dat de discussies rondom het kerkelijk spreken inzake bewapening bijv. binnen de kerken volstrekt vastgelopen zijn. Over en weer verbergt men zich in de bunkers van eigen meningen. Wellicht zouden we wat meer helderheid krijgen als we ons inderdaad zouden bezinnen op de vraag: wat is profetisch spreken? Tenslotte: Israels profeten ontleenden, zegt Van der Woude, hun volmacht niet aan een theocratisch staatsbestel. Maar was de inhoud van hun spreken in die zin niet theocratisch, dat zij getuigden van de allesomvattende heerschappij van de God van Israël? En in nieuwtestamentisch licht gezien zouden we kunnen zeggen: het profetisch getuigenis van de christelijke gemeente kan toch geen andere inhoud hebben dan dat aan de gekruisigde en opgestane Christus alle macht gegeven is in hemel en op aarde. In schrijf deze regels betrekkelijk kort voor het Kerstfeest. Op dit feest mogen we horen van het Kind in de kribbe van Wie in Lucas 1 gezegd wordt: God de Heere zal Hem de troon van zijn Vader David geven en zijn Koninkrijk zal geen einde zijn. En hoe wordt juist rondom Bethlehem duidelijk dat de belijdenis, dat alles zich voor Hem moet buigen, tweeërlei reaktie oproept: Overgave of verzet. Moge het getuigenis van de kerken deze belijdenis tot inhoud hebben. Dan zal het spreken van de kerk waarlijk profetische kracht hebben.

Ede

A. N.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's