Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doleantie en schuldbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doleantie en schuldbelijdenis

1886-1986 - Samen op Weg

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De laatste jaren is, in het kader van Samen op Weg, de vraag van schuldbelijdenis inzake afscheidingen in het verleden één- en andermaal aan de orde geweest. Daarbij is nogal eens gesteld dat het niet aangaat om schuld te belijden om wat de vaderen gedaan hebben. Zij hebben, naar hun beste weten en kunnen, gehandeld in de tijd waarin zij leefden. Het past ons niet om daarover schuld te belijden. Me dunkt dat dit een misvatting is, een gedachte die we levend bij de Schrift niet vol kunnen houden. In de Schrift treffen we, zeker bij de profeten in het Oude Testament, herhaaldelijk de gedachte aan dat 'wij en onze vaderen' gezondigd hebben. Wie de notie van het Verbond ernstig neemt, weet zich geplaatst in de lijn der geslachten en staat derhalve niet buiten de schuld der vaderen. Wat de vaderen deden had consequenties voor het nageslacht. Wat wij vandaag doen heeft consequenties voor hen die na ons komen. Ook in de schuldvraag zijn de geslachten verbonden.

Nu kan een schuldbelijdenis algemeen en dan abstract zijn. Het menselijke leven is nu eenmaal door de zonde aangetast, is derhalve onvolkomen. We zijn ook als kerk feilbaar en falen dus steeds. We moeten met schaamte voor het Aangezicht des Heeren erkennen, dat we als kerk vaak niet op de hoogte van het Woord staan, niet kerkelijk leven en handelen naar de reinheid van het heiligdom. Er is alle reden om te bidden: ga uit van ons, we zijn onreine mensen. Spreken we echter over de situatie in de vorige eeuw, met de scheidingen die zich voltrokken, dan kunnen we niet met een vage, algemene belijdenis van schuld volstaan maar dan moet het over concrete dingen gaan. We zullen dan allereerst moeten zeggen dat de Hervormde Kerk, de kerk der vaderen, grote schuld heeft aan de gebeurtenissen in de vorige eeuw met name doordat leringen opgeld deden, die niet overeenkomstig de Schriften waren, dwalingen waren ingeslopen, die het geloof van de kerk der eeuwen ondermijnden; concreet gezegd: een vrijzinnigheid zich breed maakte, waarin de meest centrale waarheden van de Schriften werden geloochend of ontkracht. Hoe is niet, in het modernisme van de vorige eeuw, het werk van Christus in Kruis en Opstanding geloochend, hoe zijn de heilsfeiten in het algemeen niet met voeten getreden. En hoe machteloos en tuchteloos was de kerk.

Hier past diepe verootmoediging, schuldbelijdenis voor het Aangezicht des Heeren. Anderzijds kon en mocht het Woord Gods gepredikt worden; de volle Raad Gods mocht ook van vele kansels worden gehoord. Ik wil nu geen beoordehng geven van de Afscheiding van 1834 en de motieven daartoe. Daarin hebben ongetwijfeld kleinmenselijke factoren meegespeeld, daarin zaten ook uitdagende tendenzen naar de kerkelijke organen van die tijd. Maar niet kan worden ontkend, dat het de Afgescheidenen te doen was om een terugkeer naar een kerkelijk leven in de lijn der Reformatie en dat men zich verbonden wist met de leer en de vroomheid van het gereformeerde voorgeslacht. En ook als we dan als gereformeerden in de Hervormde Kerk de Afscheiding afwijzen en oprecht menen dat niet genoeg geduld geoefend is met de zwakheden en gebreken der kerk, dan nog hebben we met schaamte te erkennen dat de Hervormde Kerk grote schuld draagt aan de Afscheiding. Impliciet doordat in bepaalde delen der kerk de leer der vaderen was prijsgegeven, maar ook expliciet gezien datgene wat de Afgescheidenen is aangedaan. Kerk en staat spanden samen tegen de Afgescheidenen in gevoerde processen, in ten achter stelling van de afgescheidenen als burgers van dit land, in inkwartieringen en allerlei maatregelen die verder werden genomen. Kort en goed, wie voor het aangezicht des Heeren, bij het licht der Schriften, nadenkt over de Afscheiding zal tot de conclusie moeten komen dat er alle reden is tot verootmoediging, tot schuldbelijdenis, niet in het minst ook van de zijde van de Hervormde Kerk.

De vraag is nu hoe het ligt met belijdenis van schuld in de kwestie van de Doleantie. Er is alle reden om bij die vraag stil te staan, gezien het feit dat het dit jaar honderd jaar geleden is dat de Doleantie plaatst vond en dit jaar gepoogd wordt om in beide kerken te komen tot een intentieverklaring, waarin beide kerken — de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken — uitspreken in staat van hereniging te zijn.

De tijd voorafgaande aan de Doleantie

Om die vraag op de juiste merites te beoordelen moeten we de achtergrond van de Doleantie in het oog vatten. De Doleantie was geen tweede Afscheiding, geen herhaling van wat in 1834 was gebeurd. De Afscheiding vond plaats in een sociaal gelaagde, gestapelde maatschappij, in een maatschappij van regenten en bevoogden, we kunnen ook zeggen in een standenmaatschappij. Van de Afgescheidenen geldt met recht dat ze de kleine luyden waren, al waren onder hen ook wel een aantal welgestelden. Maar de Doleantie was van een andere geaardheid. Die vond plaats in een tijd dat de samenleving van standenmaatschappij klassenmaatschappij werd. Het jaar 1870 wordt wel als een jaar van kentering aangegeven. Na de industriële revolutie kwam in feite de emancipatie van de lagere standen op gang. Het besef brak baan, dat men niet levenslang behoefde te blijven in de stand, waarin men geboren was. De arbeiders begonnen zich aaneen te sluiten in verenigingen, die later het karakter van vakbonden kregen. De eerste impulsen kwamen uit socialistische hoek, gestimuleerd vanuit de vrijdenkersbeweging De Dageraad. De sociale kwestie kwam in het brandpunt van de belangstelling. Het socialisme maakte zich sterk voor de klassenstrijd.

Het is op dit punt dat Abraham Kuyper op het toneel verschijnt. In 1871 wordt hij door Groen van Prinsterer aangewezen als één der drie candidaten voor de anti-revolutionaire fractie in de Tweede Kamer en als zijn opvolger als leider van de fractie. Dan begint Kuypers actieve bemoeienis met politiek en maatschappij. Hij ging, op grond van zijn gereformeerde levensbeschouwing — later beter getypeerd als neo-gereformeerd — een nieuwe maatschappijleer ontwikkelen, die van grote betekenis werd voor dat gereformeerde volksdeel, dat in hem de leider ging zien, én voor de emancipatie van dat volksdeel.

Kuyper achtte het bijvoorbeeld geoorloofd dat arbeiders zich te weer stelden tegen de overmacht van het kapitaal en daartoe ook verenigingen oprichtten. Zo werd opgericht het Nederlandsch Werkhedenverbond Patrimonium, wel geen vakvereniging maar toch wel een 'standenorganisatie', opgericht vanuit de overtuiging — ik citeer nu letterlijk Kuyper — dat 'Gods Woord en de traditiën onzes volks de betrouwbare grondslagen eener Christelijke maatschappij' uitmaken.

In 1879 vond vervolgens de oprichting van de Anti Revolutionaire Partij plaats door Kuyper, waarvoor hij het program, 'ons Program' geheten, heeft uitgewerkt. In de wordingsgeschiedenis van deze Anti Revolutionaire Partij — de antirevolutionaire fractie in de Tweede Kamer bestond al — vond intussen een breuk plaats met de conservatieven van die dagen en met de ethischirenischen in de Hervormde Kerk. We kunnen dan ook zeggen dat de sociale en politieke emancipatie een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in het conflict rondom de Doleantie. De sociale kwestie ging aan de kerkelijke kwestie vooraf. Wanneer dan ook later de aanhang van Kuyper met 'kleine luyden' wordt aangeduid dan moet wel worden beseft dat het gaat om zich emanciperende kleine luyden, mensen die zich vrij maken uit de standenstructuur van die tijd. Het gaat om kleine luyden, die in die tijd sociaal-progressief waren.

Op 1 april 1872 verscheen Kuyper verder met een eigen dagblad, de Standaard, waarmee hij grote invloed uitoefende binnen het gereformeerde volksdeel. Toen verder in 1876 de wet op het Hoger Onderwijs de stichting van bijzondere universiteiten formeel mogelijk maakte kwam spoedig daarna de actie voor het stichten van een vereniging voor hoger onderwijs op gereformeerde grondslag, waaruit op 20 oktober 1880 de Vrije Universiteit voortkwam. Kuyper ontwikkelde stap voor stap zijn politieke en maatschappelijke denkbeelden voor een bepaalde bevolkingsgroep, en werd zo de 'klokkenist der kleine luyden'.

Belangrijk facet bij dit alles is de visie, die Kuyper neerlegde in zijn oratie in 1880 over de 'Souvereiniteit in eigen kring'. Er zijn, zo stelde hij, onderscheiden kringen, zoals de persoonlijke, de huiselijke, de maatschappelijke en de kerkelijke, die elk aan een eigen levenswet gehoorzamen, waar de staatssouvereiniteit niet geldt maar waar van eigen souvereiniteit sprake is, buiten de staat om door God verleend. Deze filosofie van de souvereiniteit in eigen kring heeft in niet onbelangrijke mate bijgedragen tot de vele en velerlei organisaties, die later vanuit gereformeerde kring op maatschappelijk terrein in het leven werden geroepen.

Het kerkelijk geding rondom de Doleantie

Ik wil in dit verband nu uitdrukkelijk onderstrepen hoe in de visie van Kuyper de kerk ook een eigen wetskring vormt. Vandaaruit had Kuyper namelijk geen enkele moeite met wat genoemd wordt de pluriformiteit van de kerk. Naar zijn mening diende de volkskerk in zoveel groepen of kringen te worden gesplitst als er ook beginselen bestonden. Dan zou elk die kring kunnen mijden, die hem niet zinde, en zich aan kunnen sluiten bij de kring, die hem paste. Zo had Kuyper ook al in 1873 een nieuwe kerkconceptie ontworpen in zijn publicatie Confidentie. Elke poging tot het stichten van een vrije kerk, zo stelde hij toen, zou schipbreuk leiden zolang het 'massale lichaam der hervormde Kerk' zou blijven bestaan. En toen hij dominee in de hervormde gemeente van Amsterdam werd benadrukte hij in zijn intreepreek de vrije kerk: 'vrij van de staat, vrij van de geldband, vrij van de druk van het ambt'. Het zal duidelijk zijn dat bij dit alles meespeelde het overigens wettige verlangen om de kerk vrij te maken van de Regelementenbundel van Koning Willem I, haar in 1816 opgelegd. Maar anderzijds introduceerde Kuyper toch een neo-gereformeerd kerkbegrip, waarin de gedachte aan de kerk als vrije kring en als zodanig de mogelijkheid van meerdere kerken in één gemeente, onder de dekmantel van pluriformiteit, uitdrukkelijk werd gesteld.

Kuyper rekent dan ook duidelijk af met de gedachte van de 'vaderlandse kerk', waarin de band der historie een rol speelt. Hij wenst wél een kerk, die in haar belijdenis aansluit bij de kerk der Reformatie, maar die door haar geschiedenis niet gebonden is. Hij heeft géén boodschap aan de geschiedenis der vaderlandse kerk.

In 1885 schrijft Kuyper een artikel in de Standaard, getiteld 'De Halven en de Heelen'. Hij bepleit daarin absolute scheiding (van de gereformeerden) op alle terrein des levens, ook op kerkelijk terrein. De titel is veelzeggend. Als de halven roepen —aldus Kuyper — 'nu gaat ge te ver', getuigen de heelen: 'met uw welmeenen: we beginnen pas.' En dan wordt goed duidelijk hoe Kuypers strijd langzaam maar zeker verlegd is. In felle polemieken heeft hij het voortaan meer aan de stok met de halven, onder de orthodoxie in de Hervormde Kerk, die zijn gedachten niet delen, dan met de modernen. Er ontstaan scherpe scheidslijnen en onherstelbare breuken binnen de orthodoxie in de Hervormde Kerk. De Doleantie kreeg door Kuypers optreden, in polemie­ken en redevoeringen, in Standaardartikelen en in zijn bijdragen in de Heraut, een jarenlange systematische voorbereiding. De tweedeling van weleer — namelijk tussen de orthodoxie en het modernisme — wordt een driedeling: het modernisme, de 'hele' orthodoxen en de in Kuypers ogen 'halve' orthodoxen. Kuyper ziet de tweedeling binnen de gereformeerde orthodoxie, dus tussen wie hij de halven en de helen noemt, intussen ook als een sociale tweedeling. 'De irenische groep — zo zegt hij — is groot bij de meer aanzienlijken en ontwikkelden, terwijl omgekeerd de gereformeerde belijdenis voor het merendeel gedragen wordt door de geringere en minder ontwikkelde standen.' Dat zal - zo voeg ik hier nogmaals aan toe — voor Kuypers tijd gegolden hebben, maar Kuyper zelf was de strateeg van de emancipatie, die het gereformeerde volksdeel naar een hogere stand voerde, de kleine luyden tot progressie, tot vooruitgang bracht.

Strategisch

Hoe strategisch overigens Kuyper juist ook in de voorbereiding van de Doleantie te werk is gegaan blijkt uit een brief, die hij in 1872, toen hij reeds predikant te Amsterdam was, aan Groen van Prinsterer schreef. Hij zegt daarin: 'Onze positie wordt met den dag gewichtiger. Zie ik het wel, dan is er een besliste meerderheid om tegen de 'Synode in verzet te komen. Mijn plan is de breuk te vertragen, tot alles in gereedheid is. Dan zal het op autonomisering onzer gemeente — op zelfstandigwording dus, v. d. G. — en daaruit volgende splitsing in 3 groepen uitlopen'. En hij schreef ook: 'thans moet ik eerst (nog) onze kerken en fondsen in veiligheid brengen'. Wat het laatste betreft bleek het overigens voor Kuyper nog niet zó eenvoudig te zijn om door een wijziging van de beheersregeling de kerkelijke goederen veilig te stellen. Aan Groen schreef hij: 'onze kerkelijke positie hier blijft gunstig, maar ter bemachtigingyan de kerkelijke góéderen, moet ik temporiseren, om een proces bij weigering van overdracht te voorkomen.'

Inmiddels had Kuyper de gereformeerden in de kerkeraad te Amsterdam al wel bijeen gebracht in een aparte 'fractie'. Beraad geheten. Dat deze fractie uiteindelijk een kerkelijke procedure kreeg aangespannen en uiteindelijk geschorst werd wordt wel als aanleiding tot de Doleantie aangemerkt. Maar het is zonneklaar, dat de strategie van Kuyper er jarenlang op gericht is geweest tot een kerkelijke losmaking te komen, waarbij het in bezit nemen van de kerkelijke goederen bewust onderdeel van de strategie uitmaakte. In 1883 hield Kuyper bijvoorbeeld een serie lezingen onder de titel 'Tractaat van de Reformatie der Kerken'. De reformatie der kerken, liever de breuk met de Hervormde Kerk, stond, wat de uitvoering betreft, daarin zwart op wit. Het plan lag klaar. De uitvoering wachtte nog.

Dat uiteindelijk de Doleantie toch niet in Amsterdam maar in Kootwijk en Voorthuizen begon had ook weer z'n eigen redenen. De Doleantie werd in Amsterdam alleen maar voorbereid. De Vrije Universiteit nam daarbij een belangrijke plaats in. Toen de eerste candidaten afkwamen van de Vrije Universiteit moest er een plek voor hen gevonden worden. Kuyper had in 1882 reeds gezegd dat 'de kerken, die de waarheid zoeken, en de predikers, die de waar­heid brengen..., eens door de Heere zelf zullen worden gehuwd.' De synode van de Hervormde Kerk schiep namelijk geen ruimte voor de candidaten in de theologie, die aan de VU afstudeerden. In de zomer van 1885 hield daarom Kuyper bij de bidstond voor de Vrije Universiteit een rede, waarin hij zei: 'het ijzer en leem moeten van elkaar gescheiden worden, ook in de kerk, waar de kerkelijke autoriteiten zich schuldig maken aan muiterij tegen Koning Jezus'. Dat stelt 'de getrouwe en loyale onderdanen van Koning Jezus' voor de vraag 'of scheiding van en breuke met zoo muitzieke organisatie niet door hun eed van trouw aan hun eenig wettigen Koning wordt geboden'. De kerkeraad van Kootwijk, geadviseerd door de Voorthuizense kuyperiaanse predikant mr. dr. W. van den Bergh, beriep toen op 8 januari 1886 candidaat Houtzagers. De Doleantie was daarmee een feit. De één na de andere gemeente volgde: Reitsum, Leiderdorp, Kollum, Gerkesklooster, Anjum. En vandaag zijn er ongeveer 900 gemeenten, behorende tot de Gereformeerde Kerken in Nederland, deels afkomstig uit de Doleantie, deels uit de Afscheiding. Direct na de Doleantie werden contactpersonen en correspondenten aangetrokken om de Doleantie landelijk ingang te doen vinden. Organisatorisch werd de zaak stevig aangepakt. Toen in Amsterdam de gereformeerde kerkeraadsleden werden geschorst institueerden zij zich direct tot kerkeraad van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende) te Amsterdam. Het doleren, het klagen sloeg overigens op het feit dat men 'om de overmacht van de tegenstand' voorshands afzag van de rechten op de kerkelijke goederen, hoewel men aanspraak op de kerkelijke goederen van de oude gemeente, waarvan men de wettige voortzetting wilde vormen, niet prijs gaf. Het feit echter dat bestuur en beheer in de Hervormde Kerk gescheiden waren, dus niet beide in handen van de ene kerkeraad lagen, maakte het onmogelijk dat de kerkelijke goederen in dolerende handen kwamen. Allerwegen stelden de Dolerenden in dat opzicht dat men de voortzetting vormde van de Hervormde Kerk, van de oorspronkelijke hervormde gemeente. Maar zonder resultaat. Men ziet, de kwestie van bestuur en beheer is nu moeilijk, maar was het ook toen. Het bleek niet zo eenvoudig, zeg gerust onmogelijk te zijn, voor de dolerenden om de Hervormde Kerk voort te zetten, met derhalve een recht op de kerkelijke goederen.

De kwestie van de schuldbelijdenis

Uit wat ik tot heden uit de geschiedenis voor en rondom de Doleantie naar voren heb gehaald moge genoegzaam blijken hoezeer de Doleantie, veel meer dan de Afscheiding, is voorbereid geweest. De strategie werd lang van te voren uitgezet. De strateeg was Kuyper. Ik aarzel niet de Doleantie veel minder geestelijk te noemen dan de Afscheiding. Bij de Afgescheidenen was altijd nog sprake — althans bij de beste vertegenwoordigers van hen en zeker bij de kruisgezinden — van het wenen om de geslagen breuk, en van heimwee naar de kerk der vaderen, althans van de gedachte aan wederkeer, wanneer de kerk der hervorming tot haar oorspronkelijke gestalte zou zijn weergekeerd. De Doleantie was veel meer berekend. Om het scherp te zeggen: de Doleantie is met het oog op de Vrije Universi­teit in het leven geroepen. En het treuren vond plaats vanwege de derving der kerkelijke goederen.

Uit dit alles ontleen ik de vrijmoedigheid om te zeggen dat er weinig aanleiding voor de Hervormde Kerk is om ten aanzien van het gebeuren, dat Doleantie heet, nu, honderd jaar na datum schuld te belijden. Ik herhaal wél wat ik eerder zei, namelijk dat er alle reden is tot verootmoediging als we bezien tot welk een diepte de Hervormde Kerk in belijdend opzicht in de vorige eeuw gezonken was. En ook realiseer ik me zeer wel dat in de Gereformeerde Kerken van thans zich nazaten van 1886 zowel als van 1834 bevinden. Bovendien was er bij de Dolerenden zeker sprake van verlangen naar een gereformeerd kerkelijk leven. Er was een Schriftgetrouwheid, belijdenis, trouw, godsvrucht. Maar schuldbelijdenis over de Doleantie als zodanig kan dunkt me van de Hervormde Kerk niet gevraagd worden. Kuyper heeft de gedachte van de vaderlandse kerk prijs gegeven, voelde zich namelijk niet gebonden aan haar geschiedenis. Zo trad een wezenlijke, zeer fundamentele breuk op, waarna hij meer en sterker polemiseerde met de achtergebleven orthodoxie in de brede zin van het woord, zeg met 'hen die bleven' dan met de modernen, die de elementaire feiten uit de Schrift loochenden en het bloed van Jezus Christus onrein achtten. Hij gaf in feite geen bijdrage tot het herstel van de Gereformeerde Kerk hier te lande. Op dit punt vond hij in dr. Ph. J. Hoedemaker een krachtig bestrijder. De achterblijvende orthodoxie in de Hervormde Kerk had dan ook de diepe overtuiging dat Kuyper alle schuld had aan de geslagen breuk. Gunning zegt in 1885 reeds, als de echte breuk dus nog komen moet: 'Deze breuke... is niet te heelen. Want daar de "gereformeerde" partij zoo min als éénige andere schuld belijden kan... zoo is voortaan de klove tussen de "gereformeerden" en hen die zij "de ethischen" noemen, ondempbaar'.

Er is dus veel te zeggen voor de gedachte, dat de Gereformeerden slechts langs de weg van schuldbelijdenis inzake de Doleantie en dan óók met verootmoeding van de Hervormde Kerk om haar deplorabele gestalte in de vorige eeuw, zich weer in de stroom van de vaderlandse kerk kunnen en mogen invoegen. Ook in deze zullen we historisch besef moeten hebben en de schuld in de geschiedenis gemaakt, concreet gemaakt, ernstig hebben te nemen. De commissie, die de raadpleging inzake Samen op Weg uit de gemeenten heeft geëvalueerd, vindt dat deze gedachte ook heel serieus genomen moet worden.

Leren van de geschiedenis

Het is duidelijk dat Kuyper door zijn optreden in kerk en maatschappij van een nieuwe, een neo-gereformeerde beschouwing op kerk en samenleving uitging, dat hij daardoor een nieuwe cultuur voor gereformeerden schiep, en dat hij in feite de kaders schiep voor een nieuwe en andere mentahteit binnen de kerk, die zich afscheidde. Een mentahteit, die zeker ook gekenmerkt is door drang tot emancipatie. Geëmancipeerd om telkens geëmancipeerd te worden, om het te zeggen met een variant op 'gereformeerd om telkens gereformeerd te worden'.

Deze dingen werken tot vandaag door. Ze doen hun invloed gelden in het huidige proces van Samen op Weg. Ze openbaren zichi in een verschil in kerkelijk besef, ook in wat dr. Mooi ooit omschreef met kerkgevoel. De vraag is of de vaderlandse kerk zal voortbestaan. Of er sprake zal zijn van voortzetting van de Hervormde Kerk, als kerk der Reformatie. Dat vraagt bezinning op uitspraken en wegen in de geschiedenis. In dit verband is de kwestie van het beheer van de kerkelijke goederen meer dan een stoffelijke aangelegenheid. Waar zal de voortzet­ting van de vaderlandse kerk, met recht op de kerkelijke goederen vandaag plaats vinden?

Te hopen is dat Kuypers ideaal, namelijk van de breking van de, wat hij noemde massale Hervormde Kerk, niet alsnog een feit wordt nu deze kerk zozeer gesmaldeeld is. De vraag is of een gereformeerd-hervormde of een kuyperiaans-(neo)gereformeerde kerk zal ontstaan. Hoe zal het nageslacht oordelen over een hereniging, die thans beoogd wordt? Het zou niet onmogelijk zijn dat over zulk een hereniging ook ooit schuld moet worden beleden. Omdat we de band met het verleden hebben verbroken, in confessioneel en ecclesiologisch opzicht. Hereniging zou dan in feite een afscheiding van de historische, vaderlandse kerk kunnen betekenen, op dezelfde wijze als Kuyper tot doleren kwam. Dan beter nu ten halve gekeerd. 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Doleantie en schuldbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's