Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Godsregering in discrediet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Godsregering in discrediet

Een gedachtenwisseling

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Emmeloord, augustus 1986

Waarde broeder en collega Maasland,

Op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond hoorde ik uw lezing over 'De Godsregering in de crisis'.

Ik wil beginnen met te zeggen dat ik mij, zeker na het geheel nogmaals te hebben gelezen, geloofsmatig volledig in het door u geschrevene kan vinden. Ik ervaar uw worsteling met het denken en de ontreddering van veel van onze tijdgenoten, die niet (meer) geloven in God, de Vader, Die leeft en regeert. Uw pogen u in te leven in de vertwijfeling of bitterheid van velen in ons tijdsgewricht, spreekt mij aan.

De wijze waarop u de intentie van de klassiek-gereformeerde voorzienigheidsleer verwoordt en vandaaruit veler kritiek op die voorzienigheidsleer ontmaskert als kritiek op een karikatuur ervan, vind ik overtuigend. Verschillende passages in uw lezing vanuit de bijbelse gegevens aangaande de Godsregering, zijn 'naar het hart van Jeruzalem'.

Toch heb ik een aantal vragen, al horende en lezende, die naar mijn mening belangrijk genoeg zijn om elkaar te stellen.

Dit doe ik tegelijk omdat ik denk dat het onder ons niet alleen mijn vragen zijn. Daarom zouden we elkaar en anderen wellicht een dienst bewijzen, wanneer we deze vragen elkaar openlijk voorleggen. Naar ik hoop en verwacht, zal de redactie van de Waarheidsvriend hiermee wellicht instemmen.

Kennis van de Godsregering is geloofskennis

Het valt mij op hoe u de nadruk legt op het gebrokene van ons verstaan van de Godsregering. Ons verstaan van de wegen Gods is ten dele. Wij wandelen door geloof en niet in aanschouwen. De belijdenis van Gods Voorzienigheid is zaak van geloof en vertrouwen, welke geboren worden in de omgang met de God van Israël, de Vader van Jezus Christus.

Terecht schrijft u: 'De belijdenis van Gods Voorzienigheid kan nimmer een belijdenis zijn van algemene aard'. Evenzeer terecht stelt u dat in de belijdenisgeschriften en formulieren van de Reformatie een christen aan het woord is die God kent in het aangezicht van Jezus Christus.

Dat is allemaal waar, maar toch is mijn vraag:

— Is het niet zo dat er een verschil is of althans dat wij een discrepantie ervaren tussen de door u geciteerde zinsneden uit het Doopformulier dat God onze Vader 'van alle goeds ons verzorgen en alle kwaad van ons weren of te onzen beste keren wil' en de formuleringen in N.G.B, artikel 13?

Het Doopformulier spreekt belijdend, getuigend, binnen het Verbond der genade, in het nochtans. Laten we zeggen: in het Doopformulier zijn we 'in het bijzondere'. Maar dan N.G.B. art. 13? Natuurlijk spreekt ook daar de christen. Maar de formulering is algemener, dat valt niet te ontkennen. 

Hier heb ik mijn eerste concrete vraag.

Moet je niet zeggen dat wat voor Guido de Brès wellicht een onbekende problematiek zou zijn, voor ons wèl geldt, nl. dat de Voorzienigheidsleer, los van de kennis Gods in Jezus Christus, tot wereldverklaring kon (ver-)worden.

Om het anders te formuleren: uw hele betoog wil terecht benadrukken dat de kennis van Gods Voorzienigheid bijzondere Godskennis is, d.w.z. vanuit Christus door de Geest. Alleen: kunt u dat waarmaken bij de formuleringen bij Calvijn en in de N.G.B.? Moeten we dan niet op z'n minst rekening houden met allerlei filosofische invloeden die in de reflectie — en belijden is naast betuigen ook reflectie, na-denken — het spreken over God erg verstarden? Laat ik het wat voorzichtiger zeggen: moeten we niet eerlijk zeggen dat de Wirkungsgeschichte (de uitwerking in de verdere geschiedenis) van de klassieke Voorzienigheidsleer in elk geval geleid heeft tot een algemene Godskennis? De Voorzienigheidsleer als wereldverklaring, de suggestie dat ook de natuurlijke mens wel kan verstaan dat God de wereld regeert. En is daar niet alle ellende begonnen van vertwijfeling, van rationele twijfel, van het conflict geloof-wetenschap, enz.?

Een voorzienigheidsleer buiten het leven in het genadeverbond wordt een wereldverklaring vanuit een Opperwezen. En dat roept uiteindelijk meer misverstanden op dan er worden weggenomen.

U zegt: 'Een schrijver als Maarten 't Hart verloor helaas dit geloof (bedoelt u het geloof van H.C. zondag 1? ) en leest vervolgens in zondag 10 een leer van één of andere algemene voorzienigheid'.

Ik weet niet of het zo is gegaan.

Liever zeg ik het andersom: waar een mens God in Jezus Christus kent, levend in de gemeenschap met Hem, daar zou het bij alle aanvechting niet tot zo'n protest komen.

Maar tegelijk: gaven en geven de formuleringen van de klassieke voorzienigheidsleer die via de ouderlingen, de catechese, de prediking, de denkwijzen in het orthodoxe gereformeerde milieu sfeerbepalend waren en zijn-— niet onnodig alle aanleiding tot misverstanden bij hen die (nog) geen geloofsrelatie tot God in Jezus Christus kennen? Bij hen die intussen wel nadachten, studeerden en in conflicten kwamen? !

Is dat niet de Wirkungsgeschichte van de klassieke voorzienigheidsgedachte?

Dezelfde dingen anders zeggen

Het zal u duidelijk zijn welke kant ik op wil. Klassiek gereformeerd is om de Godsregering te belijden en te verklaren vanuit het eerste artikel: 'Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige Schepper des hemels en der aarde'.

Worden de dingen niet zuiverder gezegd wanneer we over de Godsregering spreken vanuit het genadeverbond; dus vanuit het tweede artikel 'Ik geloof in Jezus Christus'...etc. en het derde artikel 'Ik geloof in de Heilige Geest...' etc. naar het eerste?

De pastorale praktijk rond lijden en verdriet bewijst het. Hoe meer mensen spreken vanuit Jezus Christus — verbond, doop, de psalmen — des te belijdender wordt hun spreken over Gods Weg met hun leven. Vgl. uw citaat uit Woelderinks preek. Mijn theologische vraag is deze:

— Geestelijk, geloofsmatig en pastoraal spreekt u helemaal vanuit de bijzondere Godskennis in het aangezicht van Jezus Christus, over de Godsregering en kennelijk voelt u aan en wijst u aan dat de veralgemenisering van de klassieke Voorzienigheidsleer verwoestend heeft gewerkt en — dagelijks! — barrières opwerpt in onze apostolaire situatie.

Waarom trekt u theologisch niet de konsekwentie dat wij vanuit Schrift en Belijdenis deze dingen niet meer zo kunnen zeggen als Calvijn doet?

Ik hoop dat u mij goed verstaan wilt: wij moeten dezelfde dingen zeggen, maar moeten wij ze nu niet anders zeggen?

Gunning, Woelderink en anderen

— Ik denk dat dat de diepste intentie was bij prof. Gunning. Vanuit de Persoon van de Middelaar Gods en der mensen, Jezus Christus, dezelfde dingen opnieuw zeggen, want de stukken van de leer worden alleen levend vanuit het heiligdom, van onder het verzoendeksel.

— Dat is de eigenlijke drijfveer geweest bij de door u geciteerde dr. Woelderink. Deze zomer las ik weer eens, na jaren, enkele van zijn boeken. Het werd mij heel duidelijk: hij konstateerde in de gemeenten, in de prediking, in de theologie hoezeer over God, over de verkiezing, over de zonde, over de wedergeboorte en de bekering, gesproken werd, maar niet vanuit het heihgdom, niet vanuit Christus. Met alle dodelijke gevolgen vandien.

De predestinatie werd tot lotsbestemming.

De vrijmacht Gods werd tot onbewogenheid van het Opperwezen, niet meer tot oorzaak van eeuwige verwondering.

De onveranderlijkheid Gods in Zijn trouw werd tot ongenaakbaarheid in zijn besluiten. Zo kunnen we bij hem doorlezen. Daarom wilde Woelderink dezelfde dingen herformuleren. Herijken bij het licht van de Schrift. En dat betekende dat hij veelal 'gewoon' terugkwam bij Calvijn, bij de belijdenisgeschriften. Maar soms moest hij de dingen anders zeggen dan zij, omdat de latere ontwikkeling had laten zien dat er aanleiding was tot kapitale misverstanden.

— Het is mij duidelijk geworden dat Woelderink daarom Karl Barth nogal eens citeert. Hem een barthiaan te noemen is een vergissing, want daarvoor waren hun beider fronten te verschillend en Woelderink had veel meer oog voor het particuliere van de genade dan Barth. Maar het herkenningspunt voor Woelderink was de christologische herinterpreatie van de gereformeerde theologie bij Barth. Woelderink herinterpreteerde vanuit het genadeverbond.

Wanneer we de preek van Woelderink bij de begrafenis van zijn kinderen lezen, kunnen we alleen maar stil worden bij zo'n genadegave van de Heilige Geest. Maar er hoeft geen misverstand over te zijn dat dit getuigenis van Woelderink op dat moment alles te maken heeft met zijn geloven en denken vanuit het genadeverbond, ook als het over de Godsregering gaat. Alleen wie Gods Weg gezien heeft via kruis en opstanding van Christus, kan zo spreken.

De klassieke Voorzienigheidsleer

Dezelfde dingen anders zeggen: daar gaat het om.

Maar wat zijn 'dezelfde dingen'? Wat is de eigenlijke intentie van de gereformeerde voorzienigheidsleer?

— Als ik het goed zie, gaat het om de belijdenis van de volstrekte souvereiniteit Gods. Dat God God is!

— En spiritueel gaat het om onze erkenning van de Vrijmacht Gods, nl. dat God uiteindelijk ons geen rekenschap verschuldigd is. God is God en wij zijn mensen, zondige, beperkte mensen. Hoe zouden wij de Allerhoogste ter verantwoording roepen?

Met instemming las ik daarom wat u schrijft over het vermenselijkte Godsbeeld. Ik denk, met u, dat mede daar de wortels liggen van misverstand en karikatuur van de Voorzienigheidsleer. In veel 'modern-theologische' Godsbeelden is God Gód niet meer.

Hiertegenover poneert u met kracht de klassieke Godsleer.

Mijn vraag is: Is de prijs die u daarvoor betaalt niet te hoog, nl. het risico van een volstrekt misverstaan van Wie God is?

een bedenkelijk risico in de apostolaire situatie van het heden, waarin het algemene, religieuze Godsbesef zo onbijbels is.

Maar is het ook niet een onbijbels riciso? Want onwillekeurig verlaat u uw spreken vanuit het bijzondere, het Verbond der genade, wanneer u zich nu weer aansluit bij de formuleringen van Calvijn in Institutie, boek I. Immers wat toen zo gezegd werd, wordt nu gehoord met andere oren en al te gauw misverstaan.

Moet het daarom niet anders worden gezegd?

Is het om niet dat Job God vreest?

Denken vanuit het tweede en derde artikel aangaande het geloof in Jezus Christus en de Heilige Geest, over het eerste, God de schepper, óók als het gaat om de Godsregering. Dat is de vraag. Maar vraag is dan ook: blijven dan de eigenlijke intenties van Calvijn en de N.G.B, overeind? Ik stel het vragenderwijze:

— Wanneer een mens God kent in het aangezicht van Jezus Christus, heeft hij weet van volstrekte genade, verzoening, d.w.z. Gods vrijmachtig welbehagen. Hij was en is ons niets verplicht. Dan komt er plaats voor het dienen van God om niet.

En dat is toch het geding in het boek Job, het boek over lijden en God?

Is het om niet dat Job God dient?

Inderdaad: Wie God de Schepper en Onderhouder kent in het aangezicht van Jezus Christus, die heeft het afgeleerd om God ter verantwoording te roepen! God hoeft Zich tegenover ons niet te rechtvaardigen. Integendeel, dan rechtvaardig ik God Die Zich zo genadig openbaart.

'De Heer is recht in al Zijn weg en werk', zingt Israël vanuit de kennis van het genadeverbond. Daarom kon Miskotte na de smartelijke dood van zijn vrouw en dochter op één en dezelfde dag, op de rouwbrief zetten: 'Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn' (Klaagl. 3 : 22).

— Geeft de klassieke voorzienigheidsleer niet nog veel te veel ruimte aan de natuurlijke mens om God voor de rechtbank van ons verstand of van onze wil of van ons gevoel te dagen? De mens met zijn vermeende rechten voor wie God Zich moet rechtvaardigen? !

Brengt niet de kennis van God in Christus tot de enige rechte kennis vaii God als Schepper en Onderhouder, waardoor de mens Gods alleen maar verwonderd God kan dienen om niet, omdat Hij zo'n God is Die ons niet doet naar onze zonden en deze wereld nochtans niet loslaat. Ik kan Hem alleen maar rechtvaardigen in Zijn werken.

— Deze zgn. omkering van het Ie en 2e artikel van de geloofsbelijdenis is altijd een omstreden punt geweest in de waardering van de theologie van Karl Barth c.s. Gods heiligheid en de schuld van de mens zouden niet meer in hun ernst gekend worden. Mijn vraag is dus: is het niet juist omgekeerd?

De kennis van de Verzoening op Golgotha openbaart ons Gods vrijmachtig Welbehagen. En wie de rechtvaardiging van de goddeloze verstaat, rechtvaardigt God en dient Hem om niet.

Dan daag ik Hem niet meer uit, maar geef mij volstrekt over. 'Ik zal Hem nog loven'! Dan is er opening naar voren toe, naar Gods Toekomst.

Regeren is vooruitzien

U sprak over de Godsregering. Nu is 'regeren: vooruitzien', zegt een staande uitdrukking. Opvallend vind ik dat van dat 'vooruitzien' in uw lezing zo weinig sprake is. Daar zit mijn meest kritische punt. Ik zeg het vragenderwijze:

—Kenmerkend voor de critici óp de klassieke voorzienigheidsleer is dat zij altijd achterom kijken: Wat is Gods Raad? Welke zijn Zijn besluiten? Waarom gaat alles zo? Zo moet God Zich verantwoorden. Mij valt op dat u feitelijk u laat verleiden op dezelfde wijze te denken over de Godsregering. Hoe zit dat met Gods Raad; is alles wat gebeurt, de uitvoering van Zijn Besluiten?

Mijn vraag is: helpen wij de critici en twijfelaars en onszelf niet veel meer door vanuit de toekomst des Heeren te leren denken en spreken. God regeert, d.w.z. het gaat om (de komst van) het Koninkrijk.

— Mijn vraag is: moeten wij zelf niet leren en moet de gemeente niet leren bij de Godsregering te denken vanuit Gods Openbaring in Christus Die de dood overwon, de Opgestane, Die leeft. Die regeert. Die komt? Zijn Rijk komt en er zijn de tekenen, positieve en negatieve!

Het zijn tekenen, d.w.z. fragmentarisch, maar kennelijk, want een levende gemeente (her-)kent ze, put er moed uit, leert hopen, geloven, verwachten en strijden.

God regeert: bevrijdende en kritische wetenschap

Feitelijk is uw lezing mij niet bevrijdend en kritisch genoeg.

— Wanneer ik vanuit de Opstanding en de komst van Gods Koninkrijk denk over de Godsregering, dan bevrijdt dat mij uit vele vragen en vertwijfeling.

Gods gericht dat komt, waarin de Heere alles recht zal zetten in de voleinding, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarheen de Heere deze wereld onweerstaanbaar leidt — die vaste beloften, verankerd in Goede Vrijdag en Pasen, geven licht over het leven vol duisternis en vol verwarring in de geschiedenis van de wereld of van mij persoonlijk.

Zo lees ik de Psalmen, vol eschatologische, gespannen verwachting. Dat is toch het geheim van de slotzinnen uit Woelderink's preek. Om de schoonheid van de Koning der Koningen Die komt, kan ik nochtans in het verschrikkelijke heden voortgaan, zelfs midden in immens verdriet, vrolijk.

God regeert, Zijn Koninkrijk staat vast: bevrijdend nieuws voor de mens in werkelijke nood!

Maar ook kritisch, in velerlei zin!

Kritisch t.a.v. de mens die God ter verantwoording roept. Mijns inziens geeft de klassieke voorzienigheidsleer aan de natuurlijke mens nog te veel ruimte om bij de reflectie te blijven staan en zo te blijven die hij is, hetzij in opstandigheid — het minst erg — hetzij in valse berusting en onverschilligheid.

De Godsregering, verstaan vanuit het verbond, vanuit Christus en Zijn (Weder-)komst, laat mij niet zoals ik ben, maar roept mij uit het heden, vraagt gehoorzaamheid, navolging.

U zult het met mij herkennen hoevelen in en buiten de gemeente op allerlei wijzen bezig zijn met de Godsregering, maar op de wijze van de reflectie, zonder het besef dat God in Christus allereerst die God is Die — genadiglijk — roept tot gehoorzaamheid. U spreekt — terecht — over de Godsregering in de krisis.

Ondanks veel wat ik beaam, heb ik in uw lezing gemist, dat de boodschap van Gods regering in en door Christus, de komende Koning, ons juist in de crisis brengt met al onze reflektie en onze vermeende rechten. Dat brengt mij tot een ander punt.

God regeert: Verbond tegen het lot

Die notie miste ik node in uw lezing: wat naar ik meen ds. H. C. Touw destijds noemde 'het verbond tegen het lot'.

De Godsregering is het evangelie dat God regeert op weg naar Zijn Rijk van vrede, recht, verzadiging van al wat leeft. Dat evangelie roept ons juist op tot verzet tegen armoede, droogte, ziekte, honger, oorlog, natuurrampen, etc. Dat mis ik in uw lezing. Heb ik gelijk wanneer ik denk dat dit toch te maken heeft met een theologisch denken, meer vanuit Schepping — Voorzienigheid — Algemene Genade, dan vanuit het eschaton — het Koninkrijk — Christus, de Opgestane Heere, triomfator over de machten van zonde en dood?

Als ik het verkeerd zie, hoor ik het graag! Maar bent u het met mij eens dat — historisch gezien — de klassieke Voorzienigheidsleer en het denken vanuit Schepping — Onderhouding — Algemene Genade (met daarmee verbonden een visie op de Wet, los van het verbond, als algemeen ordenend principe) bijna onvermijdelijk heeft geleid tot een handhaving van de status quo? De aanzetten tot de grote maatschappelijke, sociale veranderingen na de eerste eeuw na de Reformatorie kwamen toch vaak van elders? Ik denk aan de afschaffing van de slavernij, de afschaffing van de feodale visies op de maatschappelijke verhoudingen, de verbetering van de arbeidsomstandigheden, de erkenning van de volwaardige plaats van de vrouw.

Uiteraard is dit ongenuanceerd gezegd. Er zijn vele gouden figuren geweest die met voorbeeldige inzet maatschappelijk bezig waren vanuit het Evangelie. Ik denk aan mensen uit het Reveil. Maar juist ook bij hen, bijvoorbeeld Da Costa, werd een aartsconservatieve maatschappijvisie gelukkig gecorrigeerd door zijn sterk eschatologische verwachting.

Maar bent u het met mij eens dat de kennelijke grote moeite die wij ten onzent hadden en hebben om maatschappelijk en sociaal vernieuwend en bevrijdend te getuigen, om profetisch te duiden waar het fout zit en waar verandering geboden is, dat dat hiermee te maken heeft?

Twee konkretiseringen

Laat ik tenslotte — vragenderwijze — het wat uitdagend konkretiseren.

— Onze moeite om t.a.v. Zuid-Afrika op tijd visie te ontwikkelen en een solidair-kritisch getuigenis te laten horen, dat heeft toch alles te maken met een gemis aan maatschappelijk, sociaal en ethisch denken vanuit Christus, vanuit het Rijk en vanuit de rechtvaardiging van de goddeloze?

— Ik ben geen abonnee, maar wel een trouw lezer van het R.D., een onder ons niet onbekende krant. Op allerlei punten doe ik mijn voordeel met informatie uit deze krant.

Maar wanneer ik lees hoe er geschreven en gekommentarieerd wordt t.a.v. Zuid-Afrika, t.a.v. de worstelingen in Zuid- en Midden-Amerika— zowel in de sociale, politieke en economische werkelijkheid, als in de kerk en in de theologie — en t.a.v. de politieke en ethische vragen rond de (kern-)bewapening dan ril ik vaak door het gemis aan belijdend spreken. Heel vaak denk ik: Vanuit de Christusrregering en de verwachting van Gods Koninkrijk en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde vol vrede en recht, levend uit de rechtvaardiging van de goddeloze in de Opstanding van Christus, zouden we toch veel profetischer, kritischer, bewogener en meer solidair schrijven? ! Het gaat mij er niet om de redaktie van het R.D. aan de schandpaal te nagelen — dat moeten we elkaar niet doen — maar zij en wij, we horen bij de Gereformeerde Gezindte.

En dan brengt deze konstatering bij de vraag: heb ik gelijk dat ik dit weer verwijt aan een denken over deze wereld, de maatschappij, de politiek, de ethiek, vanuit het 1e artikel: God, de Schepper, de Onderhouder, de Voorzienigheid? Het 2e en 3e artikel over Christus en de Geest gaan dan over iets heel anders, nl. het persoonlijk heil van zielen.

Heb ik ongelijk wanneer ik dan konstateer dat ook het hoge 'geloofsexperiment' van de Theocratie, wanneer die geen Christocratie is!, slechts behoudzucht en konservatisme blijkt te baren?

Want de werkelijkheid van deze wereld blijft dan kennelijk buiten de krisis van de Godsregering, omdat Kruis en Opstanding van de Heere Jezus Christus haar kennelijk niet aangaan.

Collega Maasland, een bedoeld kort briefje, werd een lange reaktie!

Eén dwaas kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden. Toch hoop ik dat mijn vragen niet al te dwaas zijn!

In elk geval weet ik dat er meerderen onder ons zijn die deze vragen herkennen.

Daarom zou ik het zeer toejuichen wanneer deze vragen samen, publiekelijk, overwogen worden.

Met broederlijke groet

Emmeloord, 18 aug. 1986


Op de laatstgehouden jaarvergadering van de Gereformeerde Bond refereerde ds. J. Maasland over 'de Godsregering'. Onder de titel 'De Godsregering in discrediet' werd dit referaat in vier afleveringen in ons blad geplaatst. Ds. H. de Leede (Emmeloord) heeft nu op deze artikelen gereageerd in de vorm van een briefwisseling met ds. Maasland, met het verzoek dit te plaatsen in ons blad. Bijgaand is de brief van ds. De Leede geplaatst. In het nummer van 18 september a. s. — over veertien dagen dus — hoopt ds. Maasland op één en ander terug te komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De Godsregering in discrediet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's