Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volkskerk
Het is beslist geen vanzelfsprekende zaak anno 1988 over de volkskerk te schrijven. De hooggestemde idealen van de naoorlogse jaren – het theocratisch visioen van 'heel de kerk en heel het volk' – kregen het zwaar te verduren toen de storm van de secularisatie opstak. Prof. Dingemans schrijft in zijn hoek Een huis om in te wonen: 'In de zeventiger jaren verandert het tij: de idealen van de volkskerk en van de ene natie verschrompelen'. En na gewezen te hebben op de doorwerking van de secularisatie zegt hij: 'Het grote ideaal van: "de kerk voor de wereld" is in de Hervormde Kerk gestorven' (blz. 164).
Duidelijker en m.i. ook scherper kan het niet gezegd worden. De vraag blijft dan wel: hoe zal de kerk anno 1988 uiting geven aan de opdracht tot getuigenis in deze wereld? Moet ze dan maar de wereld de wereld en het volk het volk laten?
Moet de kerk toegeven aan de zuigkracht van hen die pleiten voor de isolementsgedachte? Of valt de aandacht voor de kleinschalige, overzichtelijke gemeenschap te combineren met het denken over de volkskerk? Niet alleen ten onzent wordt veel nagedacht over gemeenschapsvorming ten dienste de opdracht van de christelijke gemeente, ook in Duitsland bijvoorbeeld verraden allerlei studies en rapporten de spanningen rondom de volkskerkgedachte.
Nu gaat in het Hervormd Weekblad van 7 januari ds. S. Kooistra in op deze problematiek. Hij wijst op de bedoeling die er in het spreken over de volkskerk ligt bij theologen als Hoedemaker, Haitjema en Van Ruler, nl. dat de kerk gegrond is in het genadeverbond van God met ons en met onze kinderen (vgl. de kinderdoop). Dat lijkt me een goede aanvat. Het is m.i. ook onopgeefbaar. Gereformeerd kerkelijk denken zal op dit punt weerstand moeten bieden aan de doperse invloeden die zich ten aanzien van doop en verbond in onze tijd laten gelden.
Impliceert dat echter dat we over ons land nog kunnen spreken als een 'gedoopte natie'? 'k Meen dat we op dit punt de secularisatie volstrekt serieus moeten nemen. In de praktijk – zeker van de grote steden – is het zo, dat zij die tot de rand behoren, doorgaans voor hun kinderen niet meer de doop begeren. Toch betekent uitgaan van het genadeverbond wel, dat het pastoraat zich ook uitstrekt tot die rand, dat we maar niet lukraak gaan schrappen in de registers om bij een vrijwilligerskerk uit te komen. Kooistra attendeert daar terecht op.
Hij weet ook dat er aan het spreken over volkskerk risico's verbonden zijn:

'De Kerk mag echter nooit vereenzelvigd worden met een bepaalde politieke ideologie van een volk. Politiek betekent altijd macht. En de Kerk als zodanig mag nooit politieke macht uitoefenen. Nu ik het boek van prof. Otto de Jong over De Kerkgeschiedenis helemaal uitgelezen heb, ben ik toch wel weer onder de indruk gekomen van het verkeerde machtsdenken, dat de Kerk in de loop der eeuwen vaak heeft bepaald. Het begint al met Keizer Constantijn, dat de Chr. Kerk in plaats van vervolgde Kerk een bevoorrechte Kerk wordt, waarbij de Keizer ook nog de lakens in de Kerk wilde uitdelen. De Middeleeuwen zijn vol van de machtsstrijd tussen de Paus en de Keizer. En ook met de Reformatie blijft de Kerk verbonden met politieke macht. Luther heeft wat al te gemakkelijk de Duitse landsvorsten tot "bisschoppen" gemaakt. En ook de politieke verbinding tussen de Gemeenteraad van Genève en de kerkeraad in de tijd van Calvijn lijkt me niet juist. De Overheid heeft wel macht en af en toe zelfs geweld nodig om de rechtsorde te handhaven. Maar de Kerk mag nooit macht, nog minder gewéld gebruiken in geloofszaken. Niemand kan of mag gedwongen worden om te geloven.
De Kerk als volkskerk mag dan ook nooit een door de Staat bevoorrechte Kerk zijn. Ik denk aan de R.K. volkskerk in Frankrijk tijdens Lodewijk XIV. Toen werden de Protestanten bloedig vervolgd. Er kwam pas vrijheid voor de Protestanten met de Franse revolutie en evenzo voor de Joden. Bij het vele kwade heeft de Franse revolutie ook nog wat goeds gebracht.

Inzoverre ben ik het dan ook niet eens met het Ontwerp-Grondwetsherziening van dr. Hoedemaker, dat als Aanhangsel gepubliceerd is in het boek van prof Haitjema "Het Erfgoed der Hervorming" pag. 256 vv. In art. VIII stelt Hoedemaker, dat de Joden geen deel vormen van de "Nederlandse natie", al mogen zij volgens hem wel gastvrijheid genieten. Ook voor de "Roomschen" wilde Hoedemaker beperking van rechten. Dan pleit ik toch voor een democratisch recht, dat iedere burger dezelfde rechten moet hebben.
Wanneer confessionelen in hun kerkelijk denken aan het woord "volkskerk" willen vasthouden, moeten wij dus wel weten wat wij bedoelen. Ik schrijf dit artikel voor de eerste donderdag in het Nieuwe jaar 1988. De vraag wat wij eigenlijk bedoelen, mogen wij ons wel stellen voor de komende jaren, als wij menen nog een taak te hebben in onze Kerk. Het kan niet onze bedoeling zijn te pleiten voor een volkskerk, die zich aanpast bij wat in het volk leeft, of politieke erkenning door het volk opeist. Wij noemen ons confessioneel vanwege de confessie, de belijdenis der Kerk, zoals in art. X van onze Kerkorde naast de oecumenische belijdenissen de reformatorische belijdenisgeschriften worden genoemd.

Maar dan denken wij vooral aan het werkwoord "belijden". Wij zweren niet zonder meer bij menselijke formuleringen van eeuwen geleden of van deze eeuw. Wij belijden de God van onze Doop, de Naam van Vader, Zoon en Heilige Geest, in Wien wij gedoopt zijn. Maar deze belijdenis kan haaks staan op het volk, als het zich laat leiden door een heidense ideologie, waarvan het nationaal socialisme een duidelijk voorbeeld was.'

Al lezend vraag je je af, of het begrip 'volkskerk' toch niet erg verwarrend is en voor misverstanden vatbaar. In ieder geval: Kooistra maakt duidelijk wat hij er wel en wat hij er niet onder verstaat. Het zou goed zijn om de verschillende invullingen van dit begrip nog eens op een rijtje te zetten en daarbij vooral te letten op de theologische en niet-theologische invloeden die aan een bepaalde definitie zich vasthechten.
Ook bijbels-theologisch moeten we zeggen, dat uitgaan van de notie van het verbond niet betekent een onkritische verbinding van gemeente en volk. Men denke aan de kritiek van Israëls profeten op de volksideologie van de valse profeten.

Het getuigenis ten opzichte van overheid en volk
Kooistra spitst zijn uiteenzettingen over de volkskerk toe op de problematiek van het getuigenis van de kerk tot overheid en volk, hetgeen in de kerkorde verbonden wordt met de apostolaire opdracht in de zin van kerstening van de samenleving. Het zal duidelijk zijn, dat deze gedachte onder een sterke druk staat in een tijd, waarin samenleving en kerk hoe langer hoe meer uiteenwijken en de kerk een minderheid wordt. Velen willen dan ook het hele woord 'kerstening' prijsgeven als te pretentieus en te aanmatigend. Maar wat bedoelen we met dit getuigenis? Kooistra verzet zich tegen de gedachte dat de kerk een machtspositie zou moeten innemen in de samenleving. Het gaat hem, als ik hem goed begrijp, meer om de verkondiging van het Koningschap van God aan het adres van heel het volk en alle overheden. Ik citeer uit zijn artikel.

"Wat wij willen is ten diepste, dat de Kerk als belijdende volkskerk door haar getuigenis de samenleving zó mag beïnvloeden, dat allen zonder dwang door de Heilige Geest zich laten overtuigen van het heil, dat in Gods beloften en geboden gelegen is. Dit "visioen" bezielde de kerk in de oorlogsjaren en ook nog even na de bevrijding. Maar er is weinig van terecht gekomen. Men vindt het tegenwoordig dwaas om de kerstening der samenleving nog tot het Apostolaat te rekenen. Nu kan zelfs de kerstening niet opgelegd worden aan de samenleving, al ben ik toch dankbaar dat dankzij Constantijn de zondag officieel een erkende rust- en feestdag werd. Wel kennen we slechts een restant hiervan tegenwoordig, dat er zondagsmorgens tot 1 uur geen openlijke demonstraties gehouden mogen worden. Wel begint de PvdA hieraan te knabbelen, omdat zij de 1 mei-viering op een zondag in 1988 wil houden, maar de regering wil dit niet toelaten. (Zie Trouw van 8 en 9 december 1987). Maar ook kerstening kan slechts ten diepste een vrucht zijn van de Heilige Geest. Het Evangelie werkt "ethisch", d.w.z. van binnen naar buiten. Het gaat om het appèl van het Evangelie, dat ons hart raakt. Een volkskerk mag geen gewoonte-kerk zijn, die dan als alternatief de secten oproept. Een belijdende Kerk dient een mondige Kerk te zijn. Vandaar werd vanaf de Reformatie in onze Kerk de toegang tot het H.A. verbonden met de publieke belijdenis van het geloof òf voor de kerkeraad òf in het midden der Gemeente. Ook in dezen citeer ik met instemming van Ruler, als hij in deel IV van Theologisch Werk op pag. 62 schrijft: "… dat men een mens om zijns levens wil moet oproepen, om publieke belijdenis van het geloof en de hoop en de liefde te doen in de gemeenschap van de kerk en om te breken met een van God vervreemd leven".
In de kerkelijke strijd van de vorige en van deze eeuw om Reorganisatie van een belijdende volkskerk gaat het bovenal om het Koninkrijk Gods. Dat kunnen wij van Gunning leren. In dat opzicht trof mij wat prof. Beker en prof. Hasselaar schrijven in het nieuwe deel 4 van hun "Wegen en Kruispunten in de Dogmatiek" dat Gunnings ijver voor de reorganisatie samenhing met zijn heimwee naar het Rijk der toekomst.
"Het herstel van de belijdende kerk op grond van haar gereformeerde confessie was hem geen doel in zichzelf maar een bijdrage aan de komende zichtbaarheid van de Una Sancta (a.w. pag. 62/63)." Ook Van Rulers gedachten over de volkskerk werden ten diepste gedragen door de Bijbelse prediking van het Koninkrijk Gods. Zoals hij in deel V van zijn Theologisch Werk op pag. 151 schrijft: "Wie de kerk niet meer als volkskerk verstaat, heeft Gods rijksbedoelingen verwrongen . Ik voeg er aan toe: Het gaat er om de wereld te winnen voor het Koninkrijk Gods.'

Kerk in de marge
Het gaat Kooistra om een bijbelse invulling van het apostolaat als verkondiging van het Rijk van God om de wereld voor dit Rijk te winnen. Afgewezen wordt de vermaatschappelijking van het evangelie, waarbij de kerk verwordt tot een sociaalpolitieke aktiegroep.
Als apostolaat, – zo u wilt: zending en evangelisatie als getuigenis in woord en daad aan het adres van de gehele mens in al zijn verbanden – niet meer de notie bevat zondaren te roepen tot geloof en bekering, tot Christus en zijn heil, dan snijden we de hartader er uit. De wijze, waarop dit apostolaire werk in de praktijk vorm krijgt, zal van tijd tot tijd verschillen. Persoonlijk ben ik van mening, dat de tijd van grootscheepse campagnes en akties voorbij is. De minderheidspositie van de kerk moeten we volstrekt serieus nemen. Ook als we de gedachte van de kerk als volkskerk in de zin waarin Kooistra dat bedoelt, willen vast houden, betekent dat niet, dat we niet serieus in zouden gaan om de roep om kleinschalige gemeenschapsvorming, waarover ds. T. Poot in Woord en Dienst van 9 januari terecht opmerkt, dat we dit moeten waarderen als een legitieme voortzetting van bijbelse gemeenschapsvorming.
Maar juist als de gemeente weer waarlijk iets gaat beleven van de gegeven gemeenschap der heiligen zou ze ook als minderheidskerk wel eens zout in de samenleving kunnen zijn. Ik heb nog eens nagelezen wat dr. J. G. Woelderink in Kerk en Theologie van juli 1951 over de volkskerk schrijft. Men lette op het jaartal! Woelderink spreekt in dit artikel over de ontkerstening waarheen 'onze samenleving op weg is'. Hij noemt deze ontkerstening een voorbereiding van de aanval der demonen op de grondslagen van de christelijke kerk. In het apostolaat mag het er dan ook z.i. niet om gaan alleen zielen terug te winnen, nee het gaat om de worsteling van de kerk in geloof en liefde om het volksleven en het staatsieven onder invloed van het evangelie te brengen. In dat verband schrijft hij dat juist de verscheurdheid van de kerk, het gebrek aan waarachtige eenheid en gemeenschap, fnuikend is. 'Dat de kerk een minderheid is geworden, is niet het ergste. Maar als zij afziet van haar doel, de heerschappij van Christus over heel de linie van het volksleven en bovendien nog onderling verdeeld is, doemt zij zichzelf tot de ondergang' (blz. 172). Woelderink wil geen wereldse eenheid à la het parool 'eendracht maakt macht', maar de eenheid van het geloof 'De ware zelfverloochening der kerk is, dat zij haar machteloosheid aanvaardt. Zo alleen zal zij sterk zijn in de Heer en in de kracht Zijner mogendheid. Zo alleen zij zal de daemonen kunnen uitdrijven die in het volksleven werken en waarlijk volkskerk kunnen zijn' zo besluit hij zijn artikel. Ik meen dat deze woorden uit 1951 ook na ruim 35 jaar niets van hun betekenis verloren hebben als we nadenken over de taak van de kerk in ons volksleven, in belijdenis, getuigenis, gerechtigheid en dienst.

A. N., Ede

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's