Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn over verkiezing  en belofteprediking (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over verkiezing en belofteprediking (1)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Toen prof Graafland in 1961 zijn dissertatie schreef, over de zekerheid des geloofs, kwam hij na zorgvuldige bestudering van Calvijn tot de slotsom dat deze in dit opzicht recht gedaan had aan het genuanceerde spreken van de Schrift; dat gold in zijn ogen ook, als het ging om de verhouding tussen geloof en uitverkiezing, waar hij een aparte paragraaf aan wijdde. Lezing van zijn nieuwste pennevrucht, over de uitverkiezing, heeft mij tot de overtuiging gebracht dat er bij hem een belangrijke wissel omgegaan is, in die zin dat nu niet alleen de na-calvijnse orthodoxie en de Nadere Reformatie in gebreke gesteld worden, maar ook Calvijn zelf min of meer. Hoewel het niet met ronde woorden gesteld wordt en eerdere bezwaren naderhand wel weer wat genuanceerd en afgezwakt worden, loopt toch als een rode draad door Graaflands boek de gedachte dat Calvijn aan de rijk geschakeerde gegevens van de Schrift niet volledig recht gedaan heeft; dat hij, om een voorbeeld te noemen, met de zogenaamde universele teksten in de Bijbel geen raad geweten heeft. In concreto komt dat hierop neer dat in Calvijns denken de predestinatie zo zou overheersen, dat hij andere bijbelse noties, zoals de reikwijdte van de verzoening en de welgemeendheid en dus de betrouwbaarheid van de beloften van het evangelie, niet voldoende heeft weten te honoreren. Het huidige, vooral in de rechtervleugel van de gereformeerde gezindte Woekerende pan-predestinatianisme (de term is van Graafland zelf) zou al op Calvijn zelf terug te voeren zijn; reeds Calvijn Zou zozeer de nadruk op het eeuwige besluit van verkiezing en verwerping gelegd hebben, dat de vrije nodiging tot het heil voor alle mensen in het gedrang kwam. Nog anders gezegd, de tragiek van de gereformeerde verkiezingsleer begint al bij de reformator.

Ik kan mij met deze weergave van Calvijns gedachten over de uitverkiezing moeilijk verenigen. Mij als vertaler van Calvijn vrijwel dagelijks met diens commentaren bezighoudend, ben ik van mening dat hij hier op enkele wezenlijke punten verkeerd geïnterpreteerd wordt en dat dat ook met de stukken aan te tonen is. Ik zou het dan ook betreuren, als deze uiteenzetting van Calvijns verkiezingsleer een eigen leven zou gaan leiden en eventueel als vervanging van het bestuderen van Calvijn zelf zou gaan fungeren. Al haast ik mij eraan toe te voegen dat ik oprechte bewondering koester voor de grote belezenheid en werkkracht die aan Graaflands werk ten grondslag liggen, voor de soms verbluffend knappe analyses (in mijn ogen b.v. die van de denkwereld van Arminius en van Saumur), de verrassende lijnen die getrokken worden en de boeiende betoogtrant. Met de inzet, en die is toch min of meer bepalend voor de rest, ben ik echter niet gelukkig, en daar wil ik nu graag rekenschap van geven.

Mogen of kunnen?

Op p. 45 komt de auteur tot de conclusie dat er bij Calvijn geen sprake is van een inhoudelijke, algemene, universele aanbieding van Christus aan alle mensen, zonder meer. Een zeer merkwaardige conclusie. Vrijwel aan het begin van de behandeling van Calvijns verkiezingsleer komen we namelijk reeds de vaststelling tegen dat Calvijn, doordat hij kiest voor een apostériorische (achteraf) benadering van de verkiezing, in zijn prediking het volle accent wil leggen op het nodigend karakter van het heil van Christus, dat tot iedereen komt, iets wat in de praktijk betekent dat de predestinatie in zijn prediking slechts een geringe plaats heeft ingenomen (p. 12). Verder wordt in de paragraaf over verkiezing en belofteprediking gesteld dat Calvijn in de prediking van Christus de aanbieding van de belofte der zaligheid die in Christus ligt, zeer algemeen en universeel laat gelden en dat hij uitdrukkelijk (!) zegt dat er in dit opzicht geen verschil is tussen verkorenen en verworpenen (p. 41).

Hoe een en ander te rijmen valt met bovenvermelde conclusie, is moeilijk in te zien. Zij vloeit in mijn ogen niet logisch voort uit het voorafgaande betoog. Ik krijg heel sterk de indruk dat van Calvijn verlangd wordt dat deze, elke keer als hij over de verworpenen spreekt en over het feit dat in hun leven de beloften van het evangelie niet verwezenlijkt worden, daar onmiddellijk excuserende en verduidelijkende woorden over de absolute betrouwbaarheid van de beloften voor elk mens aan toe had moeten voegen, om vooral maar te voorkomen dat de uitverkiezing als een barrière zou gaan fungeren voor het komen tot het geloof en tot de zaligheid.

Voor mijn besef overvraag je Calvijn dan en ben je in feite bezig de verkiezingsproblematiek zoals een groot deel van de gereformeerde gezindte die kent, op Calvijn terug te projecteren; en hoewel niemand de historie volkomen onbevangen benadert, dienen we ons daarvoor toch zoveel mogelijk te hoeden.

Bij goed toezien blijkt het hem met name te zitten in de woorden zonder meer. Er zou bij Calvijn geen universele aanbieding van Christus aan iedereen zijn, zonder meer. Dat zou dus betekenen, dat er bij hem, mooie woorden en fraaie zinswendingen ten spijt, toch altijd een 'maar' aanwezig is. Dat wordt dan ook als volgt onder woorden gebracht: Wel is er een vocatio universalis (algemene roeping), maar dan moet universalis tussen aanhalingstekens geplaatst worden, omdat deze vocatio universalis ten diepste toch door de vocatio specialis (bijzondere roeping), d.i. de particuliere verkiezing en verwerping, beheerst wordt (p. 46). Kroongetuige voor deze gedachte blijkt dan Calvijns exegese van 1 Kor. 2 : 14 te zijn, die door middel van inspringing visueel van de rest van de tekst gescheiden wordt, en waaruit in de verdere tekst de nodige conclusies getrokken worden. Wat stelt Calvijn in zijn commentaar op genoemde tekst? Dit, dat het af te wijzen is dat het evangelie zo in het algemeen wordt aangeboden, dat — en nu cursiveer ik — het ieder vrij staat om het door het geloof tot zaligheid aan te nemen. Aldus Graaflands vertaling van de Latijnse tekst.

De lezer zal het met mij eens zijn: Als dit er werkelijk staat, dan is het inderdaad zo, dat er bij Calvijn, als het om de welgemeendheid van de aanbieding oftewel de betrouwbaarheid van de belofte gaat, een addertje onder het gras zit. Dan zou ook bij Calvijn gelden dat de mens eerst moet weten tot de uitverkorenen te behoren, alvorens hij zich in overgave aan Gods beloften ter zaligheid mag toevertrouwen, omdat hij anders niet weet of ze ook voor hem wel gelden. Dan is het inderdaad zo dat de ruime verkondiging van de belofte bij Calvijn toch weer ingeperkt wordt door hun voorwaardelijkheid en dat er bij hem sprake is van een, zij het wellicht wat verborgen, overheersing van de particuliere verkiezing. Maar staat het er ook werkelijk? Mijn antwoord is: Nee; we hebben hier te maken met een onmiskenbaar foutieve vertaling, die tot een onjuiste interpretatie van Calvijn leidt.

Wat is namelijk het geval? Letterlijk zegt de hervormer in zijn commentaar op 1 Kor. 2 : 14 dat de onwetendheid van die mensen ontoelaatbaar is, die met het verzinsel aankomen dat het evangelie in het algemeen zo aangeboden wordt, dat het voor allen zonder onderscheid vrij is om het door het geloof tot zaligheid aan te nemen. Als je hier vertaalt met 'het staat ieder vrij', dan vat je de bedoelde woorden op als betrekking hebbend op het mogen aannemen van het evangelie, het al of niet geoorloofd zijn daarvan. In feite zou er dan staan dat niet iedereen het evangelie zomaar mag aannemen, hetgeen uiteraard inhoudt dat je van mening bent dat een mens voor die daad op een of andere manier gekwalificeerd moet zijn.

Dat men echter dit niet vrij zijn anders op moet vatten en dus anders moet vertalen, blijkt direct al uit de context bij Calvijn. Hij geeft immers een exegese van Paulus' uitspraak dat de natuurlijke mens de dingen van Gods Geest niet kan verstaan. Dat betekent dus dat hij zich met de omstreden woorden niet beweegt op het vlak van het mogen, maar op dat van het kunnen. De mens heeft in zijn ogen niet het vermogen om zelf de aangeboden genade aan te grijpen; anders gezegd: de mens is niet in het bezit van een vrije wil! Calvijn polimiseert in de passage waar het om gaat dus met degenen die aan de mens een vrije wilsbeslissing toekennen om het aangeboden evangelie hetzij te aanvaarden hetzij te verwerpen (R.K., Pighius, Bolsec). Hij ontkent dat in de aanbieding van het evangelie de beloften aan een dergelijke vrije wilsbeslissing van de mens worden aangeboden; voor hem zou dat betekenen dat de zekerheid van onze zaligheid op losse schroeven komt te staan. Naar mijn mening moeten we het door Calvijn bedoelde onvrij zijn van de mens dus vertalen met: iet kunnen. Andere passages in Calvijns commentaren over deze onvrijheid van de mens om de hem aangeboden genade aan te nemen, wijzen dat ook uit. Ik noem er voor de lezer twee: atth. 23 : 37 en Deut. 2 : 24-30.

Tekenend is in het laatste geval Calvijns uitroep: Alsof Gods wil van de vrije wil van de mens afhankelijk zou zijn! Het gaat er Calvijn dus bepaald niet om het recht van ieder mens tot aanvaarding van de hem aangeboden genade te ontkennen, nee, hij wijst het door sommigen geponeerde zedelijk vermogen van de mens ra­ dicaal van de hand.

Harde uitspraken?

Er is dus, wel beschouwd, geen reden om te stellen dat bij Calvijn over de uitnodiging tot iedereen om door het geloof Christus aan te nemen de schaduw valt van Gods verkiezend en verwerpend handelen van eeuwigheid. Op zijn uitspraken over de onvrijheid van de mens in dit opzicht mag men dat in elk geval niet baseren, en ik betwijfel of men ter ondersteuning van deze visie andere uitspraken van hem zou kunnen bijbrengen; ik ben ze althans niet tegengekomen, integendeel. Calvijn heeft zowel de verkiezing als de vrije nodiging voluit beleden en is aan het gevaar om één van beide te loochenen of te verdonkeremanen ontkomen. Ik zou dan ook niet te gauw in zijn richting een beschuldigende vinger willen uitsteken, en dat niet omdat het Calvijn is, maar omdat je dan voor mijn besef dezelfde vinger naar de Bijbel zou moeten uitsteken.

Voor mij geldt dat ook, als het gaat om enkele koel, of zakelijk, of zelfs hard aandoende uitspraken ten aanzien van Gods soevereiniteit in de verwerping, die men incidenteel bij Calvijn kan aantreffen. Ik kom zulke uitspraken namelijk ook in de Schrift tegen. Ik lees daar b.v. dat God verhardt wie Hij wil (Rom. 9 : 18), dat degenen die het Woord van God ongehoorzaam zijn, daartoe ook bestemd zijn (1 Petr. 2:8), dat de Heere alles gemaakt heeft om Zichzelf (N.V. tot zijn doel), ook de goddeloze tot de dag des kwaads (Spr. 16 : 4), enz. Naar mijn overtuiging hadden dergelijke uitspraken een plaats in zowel Calvijns dogmatische bezinning als in zijn geloofsdenken, kortom in zijn Godsbeeld. Tegelijk vraag ik me af of dat voor ons ook geldt, en of wij in onze kring niet zo hier en daar, in een — overigens terechte — reactie op een onbijbelse en oncalvijnse verkiezingsidee, het gevaar lopen van overaccentuering van 'de andere kant' van God, die tot uitdrukking komt in teksten als Joh. 3:16. Bij Calvijn bespeur ik in dit opzicht een evenwicht dat ik vooralsnog niet anders dan bijbels kan vinden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Calvijn over verkiezing  en belofteprediking (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's