Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Avond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Avond

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn sterkte.'(Ps. 18 : 2)

Voorzang
De woorden van deze psalm die wij berijmd gewoonlijk als een voorzang zingen, vormen voor David, de knecht des Heeren, de slotzang van zijn leven. Naar luidt van 2 Sam. 22 is Davids leven bijna teneinde. 't Is een bewogen leven, dat ondanks ontrouw en zonde gekenmerkt wordt door Gods overstelpende goedheid en trouw. Wanneer de balans van het koninklijk leven wordt opgemaakt, rest de hartgrondige belijdenis: God is goed voor een slecht mens.
Immers, wanneer ook de geslachtslijn van Israëls koning verder wordt getrokken dan tot op Isaï, dan eindigt ook deze koninklijke lijn bij het begin: David, de koning van Israël, de zoon van Adam! Dat heeft ons veel te zeggen!
Nochtans – o verkiezende liefde – de Heere zag niet aan wat voor ogen was, maar Hij verkoos de laatste en de laagste, 'een jongeling geachtet seer gering', opdat Hij hetgeen iets wat teniet zou doen.
Het volk van God zou 'tot in eeuwigheid' geregeerd worden door een koning bij de gratie Gods en niet door een die heerste 'gelijk al de volken (gojiem)' (1 Sam. 8 : 5). De door het volk begeerde vorst werd door God verworpen. De door de mens verachte koning werd door God verkoren. Wie wijs is merk' deze dingen… Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar zo is Hij ons dierbaar. Ik zie het, maar doorgrond het niet.
David, de knecht des Heeren, heeft ook aan het eind van zijn leven de heilige zangkunst niet verleerd en al is zijn stem dan nu oud en gebarsten, hij zingt zijn lied in de avond van het leven. Hij grijpt de harp, die hij geenszins aan de wilgen heeft gehangen – hoewel daarvoor redenen te over waren – en zijn vingers slaan het slotakkoord aan van zijn levenslied.
'Een lied gesproken ten dage als de Heere hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul' (vs. 1). Terugziende op zijn voorbije leven is het alsof hij zeggen wil: Zal ik niet zingen, nu ik lijf leden en ziel behouden heb ondanks de veelvuldige aanvallen van al mijn vijanden? Zal ik niet jubelen, nu blijkt dat ik nog ben die ik ben, hoewel ik vele keren vreesde te vallen in de handen van Saul? Zal ik de lof des Heeren niet bezingen, nu ik in mijn ouderdom rust gevonden heb, nadat ik jaren opgejaagd ben als een veldhoen op de bergen?
Herkent u zich in David, de knecht des Heeren? Ook u meende en vreesde menigmaal te moeten omkomen. U doolde en zwierf De grijpgrage Saul liet u geen ogenblik met rust. U vreesde des te meer wanneer u vrede met hem had gesloten. U stelde zich dwaas aan om uit zijn handen te blijven. Rust noch vrede werd gevonden om uw zonden. Goddeloze en vrome binnen- en buitenpraters schreeuwden het u gedurig toe 'Hij heeft geen heil bij God. Sela'. Ziende op uzelf moest u uw grootste vijand nog gelijk geven, immers u moest evenals David toestemmen dat het verdiend was dat Absalom verkeerd was in een vijand.
Nochtans – o heerlijk woord! – de Heere stond op tot de strijd en al uw vijanden, Saul incluis, ze werden verslagen. Saul versloeg zijn duizenden, David zijn tienduizenden, maar de Heere versloeg ze allen!
't Is om stil van te worden. Onverdiende gunst. Goddelijke ontferming. U zegt: stil worden? Maar dat kan toch niet meer! Geenszins. Ik zal de Heere een lied zingen. Zal ik dan zwijgen van mijn Redder en Verlosser? Dat zij verre! David, de koning van Gods welbehagen, zingt een lied. Ere Wie ere toekomt. Het kind van Isaï, de zoon van Adam, zingt nog nadat hij gestorven is. De eeuwen door echoot zijn zang. Tot in onze dagen, waarin de wederpartijders zich zozeer vermenigvuldigen en de avond van de tijd al gevallen is, klinkt het lied van een koning waarin hij royaal Zijn Koning bezingt.

Lofzang
'En hij zeide: Ik zal u hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte.' Wat mag toch wel de inhoud zijn van het levenslied van deze vermaarde koning van Israël? Hij heeft koninklijk geregeerd, zijn macht en majesteit worden tot over de landsgrenzen geroemd en vermeld. Er is toch gegronde reden dat hij 'gelijk de koningen der volken' eigen roemruchte daden bezingt?!
Och arme, wij vergissen ons danig wanneer wij zo'n toonzetting verwachten. Immers hij is de knecht des Heeren, die weet dat zijn troon slechts staat op de voetbank van de Koning der koningen. Hoewel Paulus nog niet had gesproken, wist hij dat hij niets was, indien hij de liefde miste, al had hij als koning bergen verzet. Al kende hij – ook in de voortgang van de Godsopenbaring – slechts tendele, hij wist ook in de avondschemer van het leven, dat slechts de liefde blijft. Hoor, hoe hij het met eigen woorden zegt: Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte. We mogen ook lezen: Ik heb U hartelijk lief. Dat is nog direkter en uitermate rijk. Nu, terwijl ik terugzie op mijn onstuimig en weerbarstig verleden, heb ik U hartelijk lief. Ik heb U menigmaal op Uw hart getrapt. Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen. Nochtans hebt Gij mij Heere vastgehouden, ook en vooral toen ik U losliet. Als ik dat overweeg dan kan het niet anders of Gij hebt mij hartelijk lief. Wat anders dan Uw liefde kan grond en reden zijn dat U mij niet losliet. Ik heb U lief, omdat Gij mij eerst hebt liefgehad.
Hartelijk, dat wil zeggen, ik heb U lief tot in het diepst van mijn wezen. Hartgrondig, dat is. Uw eeuwige ontferming als grond van liefde heeft grond gevonden in mijn hart. 'En hij zeide: Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte.'
't Kan voorzeker geen kwaad elkaar mediterend de vraag te stellen of u kunt instemmen met deze zanger. Neen, niet instemmen in de zin dat u hem slechts gelijk moet geven, terwij u zelf het zwijgen er toe doet. Veeleer luidt de vraag, kunt u met David meezingen terwijl U terug ziet op uw eigen leven? Dat gehavende, gebutste en verzondigde leven waarin Gods trouw heeriijk schitterde. Dat leven van uw liefdeloosheid en Gods liefde, van uw zonde en Zijn genade. Zingt u dan nog steeds uw oden gewijd aan eigen kunnen en kennen, terwijl de liefde tot de Heere u vreemd is? Hoe nodig is het dan dat uw stem verstomd en de mond u wordt opengebroken. Is de Heere er de oorzaak van dat u Hem uw liefde nog niet betuigd hebt?
Deze regels lezend, wordt u genodigd in de zangschool van de Heilige Geest waar ons allereerst alle valse en vreemde toonzettingen worden afgeleerd. Wanneer de Geest als de grote Opperzangmeester de toon aangeeft, leert u klagen over uw eigen ondeugdelijkheid en dwaasheid. David, de knecht des Heeren is zo'n geoefende zanger. Klagen zonder de Geest is geen kunst, maar zuchten door de Geest is een gave! Ontvangen zangtalent!
U wordt genodigd in de oefenschool van de Schriften om met David in te stemmen het schoonste lied van enen Koning te zingen. Die mij redde uit de hand van al mijn vijanden en uit de hand van Saul. Is Hij het niet waard dat u hoog van Hem opgeeft? Liefgehad met een eeuwige liefde, zingt de Kerk. David de voorzanger zet zijn lofzang in 'Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte'.
'Mijn Sterkte.' Wat bedoelt David daarmee? De koning legt het ons al zingend uit in de volgende strofe, waar het lijkt alsof hij woorden tekort heeft. Weet u wat een steenrots is, zo onwrikbaar en zo vast? Welnu zo is de Heere voor mij de Rots van mijn betrouwen.
Hebt u wel eens een burcht gezien, zo'n veilige schuilplaats, dik ommuurd? Welnu, zo'n Burg is de Heere voor zwervende asielzoekers.
Het is alsof David met enkele woorden niet tevreden is wanneer hij naar beelden tastend ons toejubelt: Hij is mijn Uithelper, mijn God, mijn Rots, mijn Schild, de Hoorn van mijn heil, mijn Hoog Vertrek. Spel die woorden eens. Taxeer ze eens op waarde. Mist u nog iets dat niet toereikend en deugdzaam is voor een arme zondaar? Wie klaagt over de Heere, bezingt zichzelf. Wie roemt in de Heere, beklaagt zichzelf Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte!

Slotzang
Terwijl wij David horen voorzingen, vervaagt zijn beeld en dwars door hem heen zie ik een ander. Schrijf en lees gerust: de Ander.
Meer dan David is hier. De grote Davidszoon, Jezus Christus zingt Zijn levenslied, dat weldra Zijn stervenslied zal worden. Waar David kon zeggen 'velen staan tegen mij op', moest Hij zingen 'allen staan tegen Mij op'.
Hij gered uit de hand van al Zijn vijanden? Zie Hem staan met de doornenkroon temidden van Zijn tegenstanders.
Hij gered uit de hand van Saul? Hoor Hem roepen aan het kruis 'Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?!'

Nochtans – weer dat jubelwoord – zong Hij als de meerdere David, de knecht des Heeren de voorzang als de slotzang 'Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, Mijn Sterkte'.
Zijn stervenslied wordt mijn levenslied. Zijn klacht wordt mijn jubel. Ziende op mezelf en al mijn vijanden, buig ik ootmoedig mijn hoofd en klaag ik mijzelf aan. Ziende op Davids Zoon en al Zijn vijanden, richt ik me blijmoedig op en prijs ik Hem aan.
Ieder die zingen geleerd heeft, stemme met David in 'Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte'.

Joz. A. de Koeijer, Wilnis

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Avond

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's