Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nacht

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

… en zongen Gode lofzangen.(Hand. 16 : 25b)

Als ù zingt, wanneer zingt u dan? Wellicht vindt u dat een vreemde en overbodige vraag. Immers u zegt slechts te kunnen zingen wanneer u zich blij en gelukkig voelt. Uw mond gaat eerst open wanneer u de wind in de rug voelt. U zingt wanneer u zich wèl bevindt en het u wèl gaat.
Toch is bovengestelde vraag nog niet zo bevreemdend bij het licht van onze korte tekst die ons wordt aangereikt ter bezinning en overweging. Wanneer we ons oor te luister leggen bij deze Schriftwoorden horen we mensen zingen in het holst van de nacht. Mannen jubelen als alles hen tegenzit. Onze tekst richt de lichtbundel op een zangduo met bestriemde ruggen. Het licht van het Woord valt op de zangers in een onderaardse kracht.
Voorwaar, een armzalig en pover décor.
De Schrift vermeldt ons hun namen; Paulus en Silas.
Mensen bij de wereld onbemind, maar door God gekend. Vanwege de zaak van Jezus Christus zijn zij in de gevangenis beland. Overeenkomstig wereldse maatstaven zijn de metten met hen kort. Weg met hen! In de boeien! Onder de grond!
De diepste kerker is niet diep genoeg. Voor hen die door hun Woordverkondigng zoveel mensen boeien, zijn de sterkste boeien niet stevig genoeg. Laat ons eerlijk zijn; wanneer wij zien wat voor ogen is, welt een gevoel van medelijden in ons op. Wat een tafereel. Zeer aandoenlijk!
Echter, verlichte ogen des verstands blikken verder én zien de Meester in Wiens voetstappen zij zijn gegaan. Hij was het die sprak:
'Zij hebben Mij gehaat, zij zullen ook u haten'.
In deze duisternis zien door de Geest verlichte ogen het zeer klaar en helder; 'Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer'.
Neen, hier in de cel is geen plaats voor medelijden, maar wel voor het lijden om Christus' wil.
Door de dikke celmuren en de grauwe nacht roepen we deze lijdende christenen het troostwoord van hun broeder Jakobus toe: 'Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt!'
Hoe reageren deze gefolterde lieden op dit grootse onrecht?
Want onrecht mag dit toch wel heten? Wat ondernemen zij in deze doffe ellende? Een harde vuist? Fel verweer? Grof geweld?
Ach, wat moeten deze slachtschapen beginnen tegen het zwaard en het geweld van de heidense offeraar?
Stil eens… dan kunt u horen hoe Gods Kerk zich verzet. Anders gezegd, dan kunt u vernemen wat genade bewerkt; 'En omtrent middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gode lofzangen. Ze nemen de machtigste wapens ter hand die de Heere Zijn kinderen gegeven heeft. De vreedzame wapens in de heilige oorlog; gebed en zang, aanroeping en lofzegging.
Dit gebeuren is met recht ongehoord! Nooit tevoren hadden in deze begraafplaats voor levenden gebeden en liederen geklonken. Dag in dag uit weerkaatsten de kerkermuren gevloek en gebral, ruwe en Godonterende woorden. En nu? …en zij zongen Gode lofzangen.
't Is nacht in Filippi. Terwijl de stad haar roes uitslaapt, waakt de Herder Israëls over Zijn gehavende schapen. Hij houdt de nachtwacht over Zijn kleine kudde. De wonden op de rug schrijnen. De boeien aan handen en voeten knellen. 'Ik lag gekneld in banden van de dood'. Middernacht in Filippi; alles loopt tegen.
'Maar 'k riep de Heer dus aan in al mijn nood'.
En omtrent middernacht baden Paulus en Silas.
'Och Heer och wierd mijn ziel door U gered?
… en zongen Gode lofzangen.
'Ik zal Uw naam met dankerkentenis verheffen'.
Het licht breekt door in de nacht. De celdeur is vast vergrendeld, maar de hemelpoort staat wagenwijd open.
'Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?'
Wij herhalen de vraag van zojuist; Als u zingt, wanneer zingt u dan? Is de nacht in uw leven gevallen? De banden en boeien knellen. U bent gebeukt en geslagen. De helse keizer lijkt overwinnaar. 'Zou God Zijn gena vergeten, nooit meer van ontferming weten?' De muren van uw dodencel vliegen op u af. Waar blijft uw lied? Waarom houdt u zich zo stil? U zegt:
'Ik heb geen lied, alleen maar klacht.
Ik heb geen dag, alleen maar nacht.
Ik ben voortvluchtig als de wind,
die nergens ooit een schuilplaats vindt?'
Hoe kan ik zingen in deze donkere schuilplaats waar ik een dankbare prooi ben van de vorst der duisternis?
Wat kan onze stem gebarsten zijn. De klankkleur is eruit en door ons zondeleven zijn wij stemmeloos en ontstemd geraakt. Er is zoveel te klagen, er is zoveel geween. Wat klaagt een levend mens? Een ieder klage over zijn zonden!
Zien we om ons heen; een verloederde cultuur, ellende, de nacht is gevallen. Zien we op onszelf; zonde, schuld, de eeuwige nacht breekt aan. Verdiend!
Ik zingen…? 't Is middernacht in mijn leven en de ketens knellen.
We mogen al mediterend op heerlijke wijze in herhaling vallen. De herhaling die de moeder is van alle Goddelijke wetenschap. U die niet zingen kunt vanwege uw zwarte zondenacht, wordt genodigd om te leren zingen. U wordt zangeles sola gratia aangeboden in de nacht van uw leven. Muziekonderwijs in de cel van uw bestaan. Voor deze zangoefeningen moeten we u wel doorverwijzen, want bij Paulus en Silas kunt u niet terecht, ook zij zijn slechts leerjongeren Christi. Wij wijzen u op de grote Opperzangmeester Christus, Die bede en zang gelegd heeft in hart en mond van Paulus en Silas. Wij wijzen u uit naar Hem Die ook heden nog al de Zijnen, die Zijn voetstappen drukken, leert bidden en zingen.
Stil eens… het is nacht in mijn leven, nacht in de wereld. Ik hoor een lied, lokkend en nodigend. 'Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.'
Hij Die de gevangenis gevangen genomen heeft, zingt u ondanks uw banden en boeien toe: 'Wie tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen'.
Vermoeiden, geslagenen en verslagenen Zijn naam is Jezus, dat is overgezet zijnde Bevrijder, Redder, Losmaker.
Kunt u zich profijtelijker naam en gepaster Persoon voorstellen?
Zijn lied klinkt niet vals, maar het is zuiver getoonzet op het eeuwig welbehagen Gods. Niet één gevangene Hem van de Vader gegeven, zal achter blijven. Zijn zang harmonieert met de wil des Vaders. Hoort u Zijn lokroep in de nacht van uw leven?
Hoe zuiver! Hoe gemeend! Hoe indringend! 'Zo gij Zijn stem dan heden hoort…'
En nu het wonder. Wie met Hem gaat instemmen, wie van Hem de toon van het levenslied overneemt, wordt een geheiligde zanger in het holst van de nacht. Wie door Hem wordt onderwezen in de eerste beginselen van de hemelse toonkunst, kan niet langer zwijgen. Hij zingt, al moet het dan door de tranen heen.
'Gode alleen de eer', wordt het thema van het lied.
De lofzang klimt uit Sions zalen. De kerker wordt een kerk. Een onderaardse cel wordt het voorportaal van de hemel. En zij zongen Gode lofzangen…
Zingt u al mee? Al is uw stem nog zo gebarsten.
Hebt u al ingezet? Al kunt u de toon nog zo slecht treffen.
Looft u al mee? Al raakt u telkens van de wijs.
Gods gelouterde kinderen leren door het 'nochtans' van het geloof, ondanks boeien en banden zingen:
'Ik zal in U, mijn God van vreugd
opspringen in de geest verheugd.
Uw naam zal door mijn psalmgezangen
O, Allerhoogste, lof onvangen!'
U vraagt naar de vrucht? Wat werkt deze lofzang uit?
Leest u maar mee en hoor maar op!' … en de gevangenen hoorden naar hen!' De kerker in Filippi wordt een ondergrondse evangelisatiepost.
Gods ondergrondse Kerk leert bovenaards zingen en de onderwereld hoort hen! De nacht wordt dag. Het duister wordt licht.
– en zij zongen Gode lofzangen.
't Is nacht in Filippi. 't Is donker in mijn leven.
Ik hoor een hooggestemd lied, dat afgestemd is op kinderen des lichts die in het duister verkeren:

'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht
zingen, daar ik Hem verwacht.
En mijn hart wat mij moog treffen,
tot de God mijns levens heffen.

Joz. A. de Koeijer, Wilnis

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Nacht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's