Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heerlijkmaking (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heerlijkmaking (6)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel merkte ik op dat de schrijvers van de evangeliën inzake de onsterfelijkheid van de ziel niet zijn beïnvloed door allerlei Platonische gedachten. Bij hen is geen tegenstelling tussen het lichaam en de ziel aan te tonen. Van een , onderwaardering van het lichaam ten opzichte van de ziel is geen sprake. Het lichaam moet daarentegen met de ziel vernieuwd en geheiligd worden. Zowel het lichaam als de ziel zijn door de zonde aangetast. Beiden vereisten vernieuwing en heiliging!
In het onderstaande wil ik nu in verband met de onsterfelijkheid van de ziel nog het één ander uit de brieven aanhalen om daarna nog tot iets anders in verband met ons onderwerp over te gaan. Ook zijn er enkele vragen gesteld die nog behandeld moeten worden o.a. over de herkenning.

De brieven
Hoewel de Handelingen der apostelen niet zozeer een brief is, wil ik toch de opmerking maken, dat wij daarin hetzelfde aantreffen als in de evangeliën. Ik denk dan aan de stervende Stéfanus die uitroept: 'Heere Jezus, ontvang mijn geest'. Wat zou hij anders bedoeld hebben dan dat zijn geest óf ziel direkt na zijn overlijden geborgen zou zijn bij de Heere Jezus en onmiddelijk de eeuwige gelukzaligheid zou aandoen?
Ook Paulus heeft dit bedoeld als hij in 2 Kor. 5 : 1 schrijft: 'Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen'. Bij de verklaring van deze tekst zal niet zozeer aan de wederkomst gedacht dienen te worden als wel aan wat er gebeurt rechtstreeks na het sterven. De ziel gaat direkt naar de Heere toe. Onjuist is het dan als men beweert dat Paulus het lichaam onderwaardeert. Wie men dat ook mag verwijten, maar juist Paulus niet. Want als er één is geweest die alle nadruk heeft gelegd op de wederopstanding van het vlees dan wel déze apostel. Toch laat hij ons nergens in zijn brieven lezen dat er na het sterven geen voortbestaan zonder het lichaam is. Wie Christus is ingelijfd door een oprecht geloof, blijft eeuwig aan Hem verbonden. Niets of niemand, zelfs de dood niet zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods welke is in Christus Jezus, onze Heere (Rom. 8).
En wat te denken van Paulus' immens verlangen om ontbonden te worden en met Christus te zijn? Weliswaar spreekt de apostel in Filippensen 1 : 23 niet zozeer over het 'hoe' van het zijn óf verblijven met Christus vóór de wederkomst. Wel geeft hij aan dat er een zeer nauwe relatie is met Christus en dit direkt ná zijn heengaan.
Een tekst die wij nauwkeurig moeten bekijken is 1 Timotheüs 6 : 16. Op grond van wat daarin staat geschreven menen sommigen de onsterfelijkheid van de ziel te moeten betwisten. Wij lezen in die tekst: 'Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoeganklijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft noch zien kan; Welke zij eer en eeuwige kracht. Amen'. Voor de exegese van deze tekst heb ik o.a. het commentaar van Calvijn op de brieven aan Timotheüs erop nagelezen. Calvijn geeft als verklaring op deze tekst dat God 'de Fontein is van het onsterfelijk leven'. Hij voegt daaraan echter toe dat hij beslist niet ontkent dat God zijn onsterfelijkheid kan uitbreiden. Alleen God is 'naar eigen natuur onsterfelijk'. Dit zegt Calvijn in antwoord op hen die zeggen: Hoe kan ook de ziel van de engelen en van de mensen onsterfelijk zijn, terwijl God alleen onsterfelijk heet? De onsterfelijkheid van de zielen en van de mensen komt – zo zegt Calvijn – van de 'verborgen ingeving Gods'. Calvijn spreekt meer dan eens over de onsterfelijkheid van de ziel als een haar 'geschonken kracht' en hij denkt daarbij zowel aan de schepping als aan de onderhouding Gods. Hierbij pas dat hij in zijn commentaar op Genesis 2 : 7 het woordje 'leven' betrekt, zoals hij het zegt, op 'het wezen der ziel zelf'. Ik meen dat Calvijn hier echt en oprecht de Schrift heeft laten spreken en dat wij inderdaad kunnen zeggen dat de onsterfelijkheid van de ziel komt van 'de verborgen ingeving Gods'.
Ook breng ik u in herinnering wat er geschreven staat in Hebr. 12 : 22 en 23: 'Maar gij zijt gekomen tot de berg Sion, en de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn en tot God, de Rechter over allen, en de geesten der volmaakt rechtvaardigen'. In het laatste gedeelte van vers 23 worden gestorven mensen 'geesten' genoemd. Dit spraakgebruik komen wij in het Oude Testament op die wijze nergens tegen. Wel is dit te lezen in latere Joodse geschriften bijv. in Henoch 103 : 4: 'Uw geesten echter, nl. de geesten van u, die in gerechtigheid sterven, zullen leven, zullen zich verheugen en zullen vrolijk zijn; hun geesten zullen niet vergaan'. In deze literatuur wordt afwisselend over de geesten en de zielen der gestorvenen gesproken. Het is niet onmogelijk dat de schrijvers van de brief aan de Hebreeën zich hierbij aansluit. Wat wel zeker is, is dit, dat hij in vers 23 van hoofdstuk 12 denkt aan de gestorven volmaakt rechtvaardigen van de oude bedeling, die tesamen met de tienduizenden van engelen en de eerstgeborenen (eerste, reeds gestorven christenen) de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, vervullen met hun feestelijke bijeenkomst. Deze geesten verkeren in grote heerlijkheid in de nabijheid van God. Wij vinden hier onloochenbaar de voorstelling, dat de geesten der rechtvaardigen zich in het hemels Jeruzalem bevinden, terwijl hun lichamen in de graven op de aarde zijti. Zij genieten déze hemelse zaligheid nog vóór de wederkomst van Christus en de daarmee verbonden opstanding der doden.
Tot slot wijs ik op de Openbaring van Johannes. Nadat het Lam (hoofdstuk 6) het vijfde zegel verbroken had, zag de ziener op Patmos onder het altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. Johannes zag dus de zielen der martelaren die vanwege Jezus' naam ter dood waren gebracht. Duidelijk zal toch wel zijn, dat de zielen der martelaren hier voortleven zonder het lichaam. Maar dit geldt niet alleen voor de zielen der martelaren, maar van alle zielen die in de Heere zijn gestorven. In Openbaring 14 : 13 lezen wij zonder meer: 'Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan…'. Ik denk niet dat het exegetisch onjuist is als deze woorden wat algemener worden gezien, omdat in deze tekst alle nadruk valt op 'in de Heere sterven'. Dat kan zijn als martelaar, doch behoeft het bepaald niet altijd te zijn. Voor mij houden de woorden 'in de Heere sterven' en 'van nu aan' dit in dat de eeuwige vreugde voor Gods kind direkt bij zijn sterven begint. En ook dat men op de toonhoogte van de Schrift mag spreken van de 'onsterfelijke ziel'. Wel maak ik de kanttekening dat men om die reden nooit ofte nimmer het lichaam mag onderwaarderen of tegen de ziel gaan uitspelen. Maar dat zal ons uit dit en de vorige artikelen wel duidelijk zijn geworden.

De zielen der verlorenen
Voortdurend heb ik gesproken over de zielen van de kinderen Gods, maar hoe staat het met de zielen der verlorenen? Hier stuiten wij op de vraag van de conditionele (voorwaardelijke) onsterfelijkheid. De dwaling dat niet alle mensen onsterfelijk zijn is zeer oud. Men krijgt zelfs enigszins de indruk dat een aantal kerkvaders deze conditionele onsterfelijkheid hebben voorgestaan. Zij menen, dat wij de onsterfelijkheid alleen aan Christus te danken hebben. Toch moeten wij die kerkvaders goed verstaan! Wanneer zij dit uitspreken, dan bedoelen zij hiermee níet te loochenen, dat de ziel krachtens haar natuur onsterfelijk is, maar dan hebben zij hiermee het oog op het eeuwig zalig leven in de hemel. Een weldaad, die door Christus voor Zijn Kerk is verworven. Slechts een enkeling van de kerkvaders leerde dat niet alle mensen onsterfelijk zijn. Ik denk dan aan Amobius (in het begin van de vierde eeuw) die niet een plotselinge, maar een langzame vertering, ook van de ziel, tengevolge van het bittere lijden, aannam. Veel later beweerden de Socinianen, dat de ziel van nature niet onsterfelijk is, maar dat zij van deze gave Gods eerst verkrijgt, wanneer zij aan Gods wet gehoorzaam is geweest. Uit deze opvatting van de Socinianen kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de goddelozen en de duivelen uit kracht van de natuurlijke vergankelijkheid eenmaal ophouden te bestaan. Onder de eeuwige dood verstonden de Socinianen een eeuwig niet aanwezig zijn. Het moet gezegd worden dat Socinus dit zelf zo nog niet leerde, maar wel zijn volgelingen. Tegen deze opvatting heeft de kerk in die tijd en de eeuwen daarna krachtig protest aangetekend. Men heeft dit als Schriftvervalsing aangemerkt. Toch heeft de kerk de opvatting van de conditionele onsterfelijkheid nooit helemaal kunnen uitbannen. Men bleef de onsterfelijkheid van de mens afhankelijk stellen van de conditie van het geloof in Jezus Christus. Velen, o.a. prof. dr. A. Th. Jonker in ons land, die het verloren gaan en het eeuwig verderf van zovele miljoenen niet konden rijmen met Gods liefde hebben de mening gepropageerd, dat degenen, die niet geloven, bij het sterven vernietigd worden, vergaan, dus niet voortbestaan, en alleen zij, die in Christus zijn geboren, het eeuwige leven hebben.
Indien dit werkelijk het geval is, is er slechts een gedeeltelijke onsterfelijkheid, maar valt ook alle straf Gods, alle rampzaligheid, alle helse pijn weg. Feitelijk heeft dan ook de gelijkenis van de arme Lazarus en de rijke man haar betekenis verloren. Maar wat dan te denken van Jesaja 66 : 24 en Markus 9 : 48 waar geschreven staat van de verlorenen, dat hun worm niet zal sterven en het vuur niet zal geblust worden? Wordt op die plaatsen niet helder en klaar gesproken over een eeuwige pijniging? En treffen wij deze woorden niet in de Schrift aan om ons te waarschuwen, dat er niet alleen een eeuwige zaligheid, maar ook een eeuwige rampzaligheid is. Zaligheid voor hen die het eigendom van Christus zijn, maar rampzaligheid voor hen die in hun ongeloof volhard hebben. Neen, ook de ongelovigen zullen direkt na hun heengaan van deze aarde opmerken wie zij in dit leven hebben gediend. Zij zullen hun ogen opslaan in de eeuwige pijn. Dat is een huiveringwekkende zaak, doch wel een gegeven uit de Schrift.
Nu zijn er ook die niet zover willen gaan als b.v. prof. A. Th. Jonker en anderen. Zij nemen aan dat er na de dood een uitgebreide bekeringsmogelijkheid aanwezig is, die pas haar beslag krijgt in de zaligheid van de laatste zondaar en de wederherstelling van alle dingen. Dan is er dus ook geen eeuwige straf. Dan valt bij de dood niet de beslissing. Dan is er in de eeuwigheid nog verandering mogelijk. Daarmee verandert dan ook het gehele beeld van de tussentoestand d.w.z. dat de ziel van de onboetvaardige zondaar direkt nazijn dood in de eeuwige smart is. Hoe komt men echter aan deze opvatting? Wel, de voorstanders van deze opvatting beroepen zich erop, dat het woord eeuwig in de Schrift doorgaans niet betekend eindeloos maar voor lange tijd. Ook beweren zij, dat er tekens in de Bijbel sprake van is, dat alle mensen zalig worden (o.a. Joh. 3 : 16; 1 Tim. 2 : 4 en 1 Joh. 2 : 2). En staat er in Fil. 2 : 10 en 11 niet dat straks alle tong zal belijden, dat Jezus Christus is de Heere? En wat te denken van 2 Petrus 3 : 9 waar wij lezen dat God wil, dat allen tot bekering komen? Op deze argumenten wil ik een volgend keer ingaan. Zij zijn zeker de moeite waard om die eens na te gaan.
(Wordt vervolgd)

G. S. A. de Knegt

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De heerlijkmaking (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's