Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bemoediging en vertroosting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bemoediging en vertroosting

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht. Jeremia 3 : 14

Het tienstammenrijk Israël is reeds ten ondergegaan ten tijde van Jeremia. In Juda regeerde de godvrezende koning Josia, die de tempeldienst in ere herstelde. Maar het volk was reeds te ver verzonken in het heidendom, dat het zijn koning nog wilde volgen in de wegen des Heeren.

In plaats van verootmoediging zien wij juist bij het volk een hoogmoedig neerzien op Israël, zijn broedervolk, dat reeds door Gods straffen getroffen was. Juda waande zich ver boven Israël. Een kwaad, dat ook in onze dagen nog lang niet uitgestorven is!

Jeremia krijgt nu de opdracht het volk van Juda Gods oordelen aan te zeggen, indien het zich niet bekeert, maar tot Israël mag hij Gods lieflijke nodigingen richten. Een deel van die nodiging is ook onze tekst: 'Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht en Ik zal u brengen te Sion'.

Maar is dat wel zo'n lieflijke nodiging? Eén uit een stad en twee uit een geslacht?

Misschien huivert u wel bij deze gedachte. Kan het minder? Wordt door deze woorden de deur der genade bijna niet op het nachtslot gedaan? Eén uit een stad, is toch nagenoeg niemand! Hoe kan de vrees menig hart bestormen bij het lezen van deze woorden. Het hart, dat bij het licht van de Heilige Geest ontdekt is aan zonde en schuld, dat erkennen moet, dat het rechtvaardig verdiend is, als de Heere hem niet zou aannemen. Hoe kan dan satan ons in vertwijfeling brengen, waardoor de bange vraag oprijst: zou zo'n grote genade wel voor mij zijn?

Bunyan waarschuwt ergens in zijn boekje 'Genade bewezen aan de grootste der zondaren', Gods volk voor satan, wanneer hij verschijnt als een engel des lichts, en dan met Gods Woord komt aandragen. Maar nooit, zo schrijft Bunyan, kan hij komen met de waarheid, omdat hij de leugenaar van den beginne is, die nooit iets anders doet, dan aan de waarheid iets toevoegen of verdraaien.

o is satan er ook met deze lieflijke nodiing des Heeren op uit om haar te veran­ deren in een vreselijk dreigement.

Zeker, het getal dergenen, die de Heere waarlijk vrezen, is betrekkelijk klein. De Bijbel en de praktijk van het leven leren ons niet anders. Vergeleken bij de wereld is het volk van God slechts een klein kuddeke. Ook in onze dagen bewandelen velen de brede weg van het verderf en slechts weinigen de smalle weg van het leven.

Maar tóch lees ik ook in diezelfde Bijbel, dat de apostel Johannes getoond wordt een ontelbare schare, die niemand tellen kan uit alle geslachten en volkeren, staande voor de troon Gods en het Lam.

En tóch is onze tekst een woord vol bemoediging en vertroosting. Ja, het spreekt ons van des Heeren rijke ontferming en liefde.

Maar ziet, juist daar is satan op uit om die liefde, die ontferming en genade Gods te verkleinen, of in eeij verkeerd daglicht te stellen.

Calvijn verklaart deze tekst als volgt: 'Zelfs al deed zich maar één bekeerling voor uit één stad en twee uit één stam, — met andere woorden: al waren er gemiddeld slechts een enkele per stad en een tweetal per geslacht, zelfs dan is de goedertieren verbondsGod nog geneigd hun allen vergiffenis te schenken.'

Onze tekst wil dus zeggen, dat de Heere niemand zal verstoten, die tot Hem gaat. Ook de enkeling neemt Hij in genade aan.

Hoort dan toch in dit woord: 'Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht', de stem van Gods opzoekende liefde, die nog nooit één bidder heeft afgewezen.

Hoevelen dan ook in uw stad of in uw geslacht de Heere hebben verlaten, nochtans, indien u Hem zoekt in al uw zielsverdriet, zal Hij u niet van Zich stoten, maar liefdevol in Zijn eeuwige armen opnemen.

Ik zal u aannemen. Ik, de Almachtige, de trouwe verbonds­ God, Die niet liegen kan.

Ik zal u aannemen! Hij, de Heere, doet het. Hij redt hen; Hij maakt een zondaar, dié niet anders verdiend heeft, dan Zijn toom, tot Zijn kind, dat Hij met Zijn liefde en trouw omringt.

Wat ligt dan de zaligheid toch vast, omdat Zijn werk niet alleen volkomen, maar ook onberouwelijk is.

Hij trekt zondaren tot Zijn wonderbaar licht en brengt ze allen in het hemels Sion.

Hoe dit mogelijk is? Wel, alleen door de Heere Jezus Christus, die door Zijn offer de weg voor al Zijn volk opende tot de troon der genade. Alleen door Hem neemt God zondaren aan. Alleen door die Christus zal ook die ene uit de stad en zullen die twee uit een geslacht in genade door de Heere worden aangenomen.

Wat een bemoediging, wat een vertroosting!

Immers, Hij neemt zondaren aan! Hij brengt hen in Sion!

Nu een vraag op de man (vrouw) af: Moogt ook u reeds zeggen: Ja, ook mij? Kent u de Heere Jezus reeds als uw toevlucht? Zo niet, dan leeft u nog buiten Hem. Maar dat leven eindigt straks, ik huiver ervoor om het neer te schrijven,

hoe vreselijk zal dat zijn, maar het Woords Gods gebiedt het mij, in het eeuwig verderf Laten wij toch niet trachten ons te verontschuldigen, want dat zijn wij nooit! Misbruik dan deze belofte des Heeren toch niet!

Nooit zullen wij kunnen zeggen: 'Ik ga verloren, omdat de Heere mij niet heeft aangenomen, omdat ik die ene niet was uit mijn stad of geslacht'. Neen, wij gaan % verioren, omdat wij niet gewdld hebben uit i genade behouden te worden; omdat we Gods eis, die aan deze lieflijke bemoedi-^j ging vooraf gaat: 'Bekeert u, o mensenkind', in de wind geslagen hebben.

Veracht dan toch de dag der zaligheid niet, maar buig u neer voor Hem, Die u nog zo lieflijk nodigt: bekeer u tot Mij. Bent u soms in uw leven tot die vreselijke

ontdekking gekomen, dat u uzelf niet bekeren kunt? Gun u dan geen rust, maar vraag dan: 'Heere, bekeert Gij mij, zo zal ik bekeerd zijn'. Dan zult u het ook ervaren: Ik zal u aannemen. Immers:

De Heer' betoont Zijn welbehagen

aan hen, die need'rig naar Hem vragen.

Hem wezen. Zijne hulp verbeiden en door Zijn hand zich laten leiden.

Dan zal Hij u ook door deze wereld heen Thuis brengen. Daar zult u zich dan mogen voegen bij die schare, die niemand tellen kan, die door het Lam Gods zijn gekocht met de prijs van zijn dierbaar bloed. Ja, daar Christus aanschouwend, zult u zich mogen verwonderen, dat de Heere in Zijn aanbiddelijke genade ook u heeft willen aannemen.

Hoe meer wij ons daar in verdiepen zullen, des te groter zal dit wonder worden! Immers, wie zijn wij en wat is onze stad, onze gemeente, ons geslacht, ons huis? Ik, de grootste der zondaren, aan mij is barmhartigheid geschied.

Wat een heerlijkheid, wat een zaligheid, zal dat zijn met Gods ganse bruidsgemeente het te mogen aanheffen: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bemoediging en vertroosting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's