Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pastoraat en psychologie

Op de onlangs gehouden conferentie van de Confessionele Vereniging hield dr. E. S. Klein Kranenburg uit Nijverdal een referaat over 'kerk en pastoraat', twee grootheden die z.i. nauw met elkaar verbonden zijn. Een kerk zonder pastoraat is geen kerk en pastoraat zonder kerk is geen pastoraat. Pastoraat is altijd dienst aan het Evangelie, ook en juist in de zorg en aandacht voor de enkeling. Maar dat ontslaat de pastor niet van de vraag: wat wordt in het pastoraat van mij gevraagd? Wie ben ik als pastor?

'De geschiedenis van het pastoraat laat een spel zien van steeds wisselende accenten. Daarbij lopen de lijnen uit het verleden door tot in onze tijd. Opvallend is wel, dat theologische overtuigingen de toon zetten voor de theorie en praktijk van het pastoraal optreden. Toch komen ook vanuit die praktijk, vanuit opgedane ervaringen, belangrijke impulsen om zich op de grondslagen te bezinnen. In de jaren vijftig bijv. bleken vooral gevoelens van frustratie en teleurstelling bij pastores te bestaan, die voor de uitoefening van hun werk naar nieuwe wegen gingen zoeken. De maatschappij werd steeds gecompliceerder, nieuwe ethische vragen vroegen om beantwoording, maar de gemeenteleden gingen met hun echte vragen steeds minder te rade bij hun pastor. Het gezag dat hij eerder bekleedde, middels het Woord dat hem was toevertrouwd of middels het ambt, nam in snel tempo af. Maar de wachtkamers van de psychiaters raakten overvol, en huisartsen ontdekten dat veel klachten psychosomatisch waren. Het was duidelijk dat gemeenteleden onder talloze problemen gebukt gingen, maar even duidelijk was dat zij van een alwetende dominee steeds minder gingen verwachten. De belangrijkste vraag die uh de praktijk opkwam was: "Hoe kun je voor de mensen van deze tijd een herder zijn, in de oorspronkelijke betekenis van het woord; hoe kun je iemand geestelijk leiden, waaruit bestaat dat, en: welke eisen stelt dat aan de persoon van de pastor? "

Vooral met betrekking tot de persoon van de pastor werden belangrijke kwesties aan de orde gesteld. Ik noem er drie. De eerste is: kent de" pastor zichzelf, is hij zich bewust van karakterfouten en geloofsspanningen. De tweede: hoe leert de pastor luisteren en krijgt hij inzicht in de interakties. De derde: heeft de pastor voldoende inzicht in de unieke persoonlijkheid van zijn gesprekspartner. Moet zijn theologische diagnose niet worden aangevuld met een psychologische en een sociologische diagnose? ! Om deze vragen te beantwoorden werd de hulp ingeroepen van de zgn. menswetenschappen, en van personen die inzichten uit deze wetenschappen op een verantwoorde wijze zouden kunnen integreren in de opleiding van pastores. In 1960 haalde de toenmalige hoogleraar praktische theologie H. Jonker de Haagse predikant C. Aalders naar Utrecht en belastte hem met de opzet van een Pastoraal Psychologische Leergang. In deze Leergang, die oecumenisch van opzet is en tot op heden bestaat, vonden velen een bron van inspiratie om hun werk met meer zelfvertrouwen te kunnen verrichten. Belangrijke pastoraal-psychologische inzichten werden niet alleen geleerd, maar toepassing ervan werd ook geoefend, in een sfeer van openheid en saamhorigheid. Naast het werk van de genoemde Leergang heeft ook de Klinische Pastorale Vorming - met als stuwende kracht W. Zijlstra - een belangrijke bijdrage geleverd aan pastores die zich in wilden laten met de diepste vragen van hun gemeenteleden. Geleerd werd te luisteren, empathisch nabij te zijn en te aanvaarden: de "basic attitude" is een sleutelwoord geworden voor een vorm van pastoraat dat bovenal een ontmoetingsgebeuren wil zijn.

Niet alle pastores hebben zich inmiddels op deze wijze laten bij-scholen. Hier en daar in de kerk is de vrees nl. geuit, of de pastoraalpsychologische deskundigheid van de, pastor niet teveel in het centrum is gekomen, ten koste van het handelen van Christus zelf door Zijn Woord en Geest.

Een kwestie die om voortdurende doordenking blijft vragen is hoe de schriftuurlijke kennis van de mens zich verhoudt tot de psychologische.

En als het pastorale gesprek vooral een psychologisch verantwoorde dialoog moet zijn, waar blijft dan de betekenis van bijv. het ambt, en de plaats van de Schrift? Ik wil deze kwestie hier niet oplossen. Wie dat wel wil doen, moet oppassen voor enerzijds een theologische reductie, met alle accent op het kerugmatische benadering; en anderzijds voor een psychologische reductie met alle accent op een empirische benadering. Misschien dat sommige pastores erop uit zijn om kleine psycholoogjes te worden; maar vooral de laatste jaren overheerst toch de indruk dat niemand meer het eerstgeboorterecht van de theologie wil inruilen voor een schotel linzenmoes van de psychologie. Er is eerder sprake van een vernieuwd zoeken naar het proprium, het eigene van het pastorale gesprek.'

Bijbels pastoraat wil trouw aan de zaak (nl. van het Evangelie) blijven en trouw aan de mensen. Uiteraard kunnen en moeten de inzichten van de menswetenschappen daarbij dienst doen, als we maar bedenken dat nog altijd het onderscheid van belang is wat de vriend en medestander van Barth, Eduard Thurneysen, placht te maken tussen kennis van de mens via wetenschappen etc. en het verstaan van de mens vanuit het Woord Gods.

Is regelmatig huisbezoek nog mogelijk?

In zijn referaat ging de spreker ook in op de vraag naar zin en relevantie van het huisbezoek. Klein Kranenburg wil er een hartelijk pleidooi voor voeren. De pastor kan nog ongenood bij ieder aankloppen. Ik zou er wel aan toe willen voegen, dat met name in de grote steden de pastor lang niet bij iedereen meer binnenkomt. Nijverdal is wat dat betreft geen Utrecht of Amsterdam. Maar met die restrictie wil ik graag Klein

Kranenburg bijvallen als hij wijst op de noodzaak van huisbezoek. Maar is regelmatig huisbezoek gezien de werkdruk van de pastor nog mogelijk? We citeren uit het Herv. Weekblad van 11 mei:

'De kwestie is natuurlijk wel: is dit regelmatige huisbezoek wel mogelijk? Er is nog wel wat meer te doen in de gemeente. Het antwoord op deze vraag hangt af van de grootte van de gemeente. In een kleine plattelandsgemeente kun je dit ideaal het beste verwezenlijken, zoals ik zelf heb ontdekt in m'n eerste gemeente Ter Aar. In een middel-grote gemeente, zoals Nijverdal waarin ik momenteel werk, wordt het al moeilijker, en vraagt dit een goede organisatie, een werkverdeling binnen het consistorie, en bovenal: het stellen van prioriteiten: concreet gezegd: waar steek ik als pastor mijn tijd in? In organisatie, vergaderingen, commissiewerk, structurele problemen enz., óf in het leggen van contacten, het opzoeken van de mensen in hun huis. Ik meen in alle bescheidenheid dat geregeld huisbezoek de gemeente meer opbouwt op den duur dan welke andere aktiviteit ook. En hoewel ik geen ervaring heb met het werken in een grote stad, denk ik dat ook daar - of misschien juist wel daar - het opzoeken van de gemeenteleden thuis de betrokkenheid op de kerk en het Evangelie vergroot. In de jaren '50 zaten de kerken in Amsterdam nog vol. Dat had o.a. te maken met het feit dat de predikanten die er stonden, een voor een herders waren. Ze werkten hard in hun wijk, spraken met mensen van allerlei slag over het Evangelie, werden ook beheerst door de wil om hun gemeenteleden, voor zover in hun vermogen, te leren kennen. In Amsterdam toen stonden geen "broekjes", het waren allen predikanten die elders hun sporen verdiend hadden en over een ruime pastorale ervaring beschikten; ik noem de namen van Van Ginkel, Buskes, Van Limburgh, Jonker. De laatste citeer ik in dit verband: op de vraag naar de oorzaak van de marginalisatie van de kerk in Amsterdam zegt hij (in Kontekstueel): "een interne oorzaak is het falend beroepingsbeleid. In mijn tijd werden slechts predikanten beroepen met een ruime pastorale ervaring in andere gemeenten en geen candidaten die vers van de universiteit kwamen zonder gemeentelijke ervaring.

En de predikanten brachten in hun prediking "het ene nodige" op bijbelse concrete wijze". Ik meen dat gemeenteleden ook in de grote stad hun dominee op huisbezoek verwachten. Er is een tijd geweest dat men weinig vertrouwen had in huisbezoek, als het ging om gemeenteopbouw, men heeft het vooral gezocht in de structurele aanpak; het zou kunnen zijn dat we het opnieuw moeten zoeken in het "ouderwetse" volhardende huisbezoek. Ik zei al dat het huisbezoek plaatsvindt terwille van de gemeenteleden. Zo wordt immers het contact met hen gelegd en onderhouden, maar de bedoeling ervan is dieper: de pastor VMI met hen spreken over hun concrete leven, tegen de achtergrond van het Evangelie van Jezus Christus, die als de Derde meeluistert en meespreekt. Hij meldt zich dan ook niet zozeer als "iemand van de kerk", want veel mensen "balen van de kerk", maar hij dient zich in het gesprek aan als iemand die met hen over het Evangelie wil spreken. Opmerkelijk is, dat dan de diepste vragen naar boven komen. Dr. G. de Ru heeft eens, in zijn bekende lezing "De Kerk naar binnen" een opsomming gegeven van de benauwende persoonlijke problemen, die hij in een jarenlange praktijk tegenkwam: "geloofscrisis, morele nederlagen, vertwijfeling tot de zelfmoord toe, verbittering wegens vermeende of reële achteruitzetting, ongeneeslijke ziekte, eenzaamheid, doodsangst, levensangst, schuld aan de naaste die niet meer goed te maken is, ongelukkige liefde, overspel, echtbreuk, plotseling ontslag, het leed van de moeder die voor haar ogen haar kind zag verongelukken, de smart van ouders die worstelen met de geeste­ lijke of lichamelijke handicap van hun kind, jonge vaders die sterven moeten en nog zo veel meer".

In het huisbezoek praten we niet met de mensen over iets algemeens als het "geestelijk leven", dat zich ver buiten het concrete geleefde leven afspeelt. De pastor gaat niet met een grote boog om het geschonden leven van zijn gesprekspartner heen, maar hij gaat daar behoedzaam met de olie van het Evangelie op in.'

Je kunt je afvragen of wat de auteur opmerkt de enige oorzaak is voor de ontkerkelijking van de grote steden. Niet alleen moet men oppassen de huidige predikanten geen onrecht te doen, die vaak onder grote spanning en niet aflatende trouw huh werk verrichten, maar ook kan men de vraag stellen: waar zijn ze dari gebleven de velen die destijds als jongeren nog trouw de diensten bezochten van de door Klein Kranenburg genoemde predikers. Maar niettemin is het waar dat beroepingswerk in de grote steden een teer punt is, al moet men daarbij wel verdisconteren dat kerkeraden in de grote steden soms heel gemakkelijk een nee te horen krijgen, wanneer iemand benaderd wordt voor een post in een stadswijk. De kaarten zijn wel drastisch anders komen te liggen. Vroeger - en dat gold ook nog een aantal jaren na de 2e wereldoorlog - was het een eer als je beroepen werd in één van de grote steden. Maar we weten allen dat men allerminst in de rij staat vandaag de dag om predikant te worden in de grote stad.

Het verschijnsel van de secularisatie is te complex dan dat men het uit een of twee factoren kan verklaren. Wat niet wegneemt dat ik inderdaad met de referent van mening ben dat we het heil niet van structuurvernieuwing moeten verwachten, maar dat volhardend pastoraat en trouw huisbezoek van grote betekenis zijn.

Daarbij zal het, gelet op de moeilijke financiële situatie, die het aantal predikantsplaatsen drastisch doen teruglopen, nodig zijn dat we de gemeenteleden toerusten opdat het onderling pastoraat - door Klein Kranenburg een Nieuw-testamentische grondgedachte genoemd die we o.a. bij Luther tegenkomen - weer volop kansen krijgt. Met name toerusting en onderlinge gemeenschapsvorming zijn voor een eigentijds pastoraat van groot belang. Want waarom zou de predikant en de kerkeraadsleden in zich steeds maar uitdijende wijken het werk alleen moeten doen?

Pastoraat en prediking

In zijn toespraak ging de referent ook in op de relatie tot de prediking. Hiervan zegt hij:

'Al overwegend kom ik zo bij het Evangelie uit. Bij de verkondiging van het Woord Gods. Wie huisbezoek doet en ontdekt hoe het Woord Gods de mensen aanspreekt, neemt ook het waagstuk der prediking ter hand. Pastoraat leidt toe naar 'de prediking, en de prediking is op haar beurt weer de dragende grond voor het pastoraat. In het begin zei ik: Er is geen pastoraat mogelijk zonder kerk, en daar kom ik nu ook bij uit: pastoraat en de bediening van het Woord ondersteunen elkaar. Juist door de gesprekken met de gemeenteleden op huisbezoek wordt vermeden dat de prediking "een slag in de lucht" wordt, een steen in de vijver, een redevoering zonder kleur. Prediking krijgt kleur en kracht omdat daarin het gesprek met de concrete mensen wordt voortgezet, maar nu op het niveau van de verkondiging. Wie preken leest van bijv. Straatsma, Overduin, Gabe van Duinen, Barkey Wolf, D. A. van den Bosch (Den Haag), bekenden en anderen, merkt hoe deze predikers met de problemen van hun gemeenteleden geworsteld hebben op de preekstoel, hoe zij daarover het licht van Gods Woord lieten schijnen. De kerken zaten bij deze predikers niet voor niets stampvol. De mensen beseften; hier gaat het over mij. Over Miskotte gaat de anekdote, dat een kerkganger bij het uitgaan van de kerk aan z'n buurman vroeg: "Begrijp jij hem", waarop de ander antwoordde: "Nee, maar hij begrijpt mij". De prediking van het Woord Gods zal alleen als waarheid worden ervaren, wanneer zij antwoord geeft op de werkelijke of verdrongen vragen van gemeenteleden. Scherper gezegd: Waar het Woord aan het woord komt in de prediking, daar komen altijd de grote thema's van het menselijk bestaan aan de orde.'

Terecht bepleit Klein Kranenburg zorg en aandacht voor een pastorale prediking als centrum waarom heen de gemeente zich vergadert. Als voedingsbodem voor het pastoraat is deze van eminente betekenis. Veel prediking draagt vaak een wettisch en moralistisch karakter. De terechte aandacht voor de vragen van de samenleving in de prediking heeft er nogal eens toe geleid dat de aandacht voor de persoonlijke noden en zorgen tekort kwam. De opvatting dat de kerk profetisch heeft te spreken, kan ook kil en statisch overkomen als vergeten wordt dat de echte profeet ook priesterlijk bewogen is. Ik verwijs graag naar het fraaie opstel van Buskes in de bundel Wegen der prediking over 'priesterlijke prediking'. Met een keur van voorbeelden laat Buskes zien hoe die prediking waarlijk de gemeente voedsel geeft waar vanuit de priesterlijke gezindheid gepoogd wordt dicht bij het hart van de Schrift te blijven en dicht bij het hart van de hoorder te komen.

Het blijft de moeite waard daarvan goede nota te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1989

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1989

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's