Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

God, de Allerhoogste, de Schepper  van hemel en aarde (III)  Algemene Genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde (III) Algemene Genade

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn

Volgens Calvijn is het hoogste geluk van de mens gelegen in de kennis Gods. Hij bedoelt daarmee de praktische Godskennis, kennis waarin we God dienen en vereren, en in gerechtigheid en liefde leven. Nu spreekt Calvijn over tweeërlei Godskennis. Aan de ene kant de kennis waarmee wij de Heere als Verlosser aangrijpen in Christus. Maar aan de andere kant spreekt hij ook over 'die eerste en eenvoudige kennis, tot welke de ingeboren, natuurlijke orde ons zou leiden, indien Adam in de staat der rechtheid was gebleven'. M.a.w. als we niet beschadigd zouden zijn door de zonde, dan zouden we allen die kennis Gods hebben. Die ware kennis Gods hebben we verbasterd door de zonde.

Voor Calvijn is het de vraag of die eerstee, eenvoudige Godskennis nu helemaal weg is. Of kun je zeggen dat er nog iets van overgebleven is? Als we niet gezondigd hadden, dan zouden we allen de Heere kennen, zegt Calvijn, maar nu we gezondigd hebben, is er, ondanks de zonde, toch nog iets daarvan overgebleven in ieder mens.

Calvijn wil duidelijk maken dat niemand zich kan verontschuldigen voor God en zeggen: ik ben buitengesloten van dit geluk. Hij voert daarvoor twee redenen aan. De eerste reden betreft a.h.w. de psychologie van de mens en de tweede reden heeft betrekking op de heerlijkheid Gods in de schepping.

In de eerste plaats: God heeft een kiem van godsdienst in ieder mens gelegd. 'De herinnering daaraan gestadig vernieuwend, doet Hij herhaaldelijk nieuwe droppelen indruppen...' zodat de mens er voortdurend aan herinnerd wordt dat hij God zou moeten vereren. Maar deze kiem van godsdienst komt niet tot echte groei. 'Zij is zo bedorven dat zij slechts zeer slechte vruchten voorbrengt.'

In de tweede plaats: God openbaart zich in het bouwwerk van de wereld. Dagelijks biedt God zich daarin zo openlijk aan, 'dat de mensen hun ogen niet kunnen openen, of ze worden gedwongen Hem te aanschouwen'.

Rom. 1:18-32.

God openbaart zich als Schepper sinds de schepping der wereld, zegt Paulus. Er is sprake van een zichtbaar worden van Gods kracht en goddelijkheid in Zijn werken. Zo wordt de mens aangesproken door God, en wordt er steeds een appèl gedaan op zijn geweten. Maar het groeit niet uit tot waarachtige vroomheid, het brengt geen waarachtige Godskennis. Integendeel, de mens verzet zich hiertegen en houdt de waarheid in ongerechtigheid ten onder. De mens doet dit zelfs op een gewelddadige manier. Met geweld werpt hij dat appèl verre van zich, en hij geeft zich over aan de zonde en de ongerechtigheid. Ondanks dit verdringen en verbasteren van de ware Godskennis door de mens, wordt er toch heef nadrukkelijk gesproken over God die zich openbaart. Ook aan de heidenen openbaart God zich. 'Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid.' Zijn 'eeuwige kracht en Goddelijkheid' geven aan dat de mens in een wezenlijke relatie tot God blijft staan. De mens leeft en bestaat alleen door Gods kracht. Ondanks de zonde blijft dat zo. Hij staat als schepsel voor het aangezicht van de Schepper. Hij kan God wel ontvluchten, en hij doet ook niet anders en komt zo onder de heerschappij van andere machten, maar God blijft zijn Rechter. Tegelijk is er ook het besef van de 'goddelijkheid' van het 'gans anders zijn' van God. Hij blijft voor het besef van de mens de Heilige. Door de zonde sluit de mens zich daarvoor af, maar God blijft zich wel als zodanig bekend maken.

Blijkbaar is het dus zo dat God zich wel openbaart, maar dat de mens tegelijkertijd dit ten onder houdt. Hoe doet de mens dit? De mens kan die Godskennis ontkennen, verbasteren, of verdringen misschien. Een mensenhart is daarin zeer arglistig. De mens wil blijkbaar niet afhankelijk van God leven. Dat wat God bekend maakt wordt onmiddellijk verdrongen.

Tegelijk met de verdringing vindt er ook iets anders plaats. De majesteit van de onvergankelijke God wordt vervangen. De mens schept voor zichzelf iets als houvast, om dat te kunnen aanbidden. Als het beeld van de onvergankelijke God ons ontglipt, dan vullen wij die leegte snel op met iets anders. Paulus zegt dat ze de heerlijkheid van den onvergankelijken God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens. De grens tussen Schepper en schepsel wordt niet meer erkend. Op de een of andere manier wil de mens het goddelijke in de greep krijgen en het overmeesteren door zichzelf te verheffen.

Dus, God openbaart zich, en er is wel terdege Godsbesef. Alleen dit brengt niet tot de ware Godsdienst, integendeel, het besef wordt verdrongen en vervangen. Daardoor wordt het juist een aanklacht tegen de mens, want Gods toom openbaart zich hierover. Die openbaring van de toorn Gods is voor Paulus des te meer een reden het evangelie te verkondigen. Immers niet alleen de toorn van God openbaart zich, en er wordt niet alleen toorn opgehoopt tegen de dag des toorns (Rom. 2 : 5), want, en dat is de kern van de brief, in Romeinen 1 : 17 spreekt Paulus heel nadrukkelijk over de gerechtigheid Gods die geopenbaard wordt uit geloof tot geloof. Het heil wordt dus niet gevonden in de algemene Openbaring, maar alleen in de unieke openbaring van Gods gerechtigheid in Jezus Christus.

Dienen allen dezelfde God?

Wanneer we het onderscheid tussen alge­ mene en bijzondere Openbaring niet meer maken, dreigen er grote misverstanden te ontstaan in onze godsdienstig plurale samenleving. We leven immers temidden van verschillende religies en je hoort steeds meer de gedachte opkomen dat het in al die godsdiensten toch gaat om één en dezelfde God. God heeft zich, zo zegt men, ook in de andere godsdiensten niet onbetuigd gelaten.

Prof Van de Beek zegt: 'Als we overal de Geest van God bespeuren, kunnen we de religies daarvan niet uitsluiten.' Er is ook een religieuze weg van verlossing en hoop in hun geloof Ook daar zijn wegen van heil. Dat betekent dus dat de christelijke religie niet exclusief is. De betekenis van het geloof kan alleen maar afgemeten worden aan de vraag: wat geeft werkelijk heil?

We moeten hier toch wel een paar vraagtekens plaatsen. God onderhoudt de wereld en uit die algemene genade vloeien ook zegeningen voort. Hij doet de zon opgaan over bozen en goeden. God heeft zich niet onbetuigd gelaten en heeft regen en vruchtbare tijden gegeven. Maar die algemene genade kun je niet zomaar betrekken op andere godsdiensten en vervolgens konkluderen dat God zich ook in hun godsdienst niet onbetuigd heeft gelaten. Alsof God aan die andere godsdiensten een eigen, zelfstandige, positieve rol toebedeeld heeft.

Wel hangen godsdienst en religieus besef samen met het feit dat de mens schepsel is. Echter, de mens staat niet in de oorspronkelijke scheppingsrelatie: hij verdraait, ontkent, verdringt en vervangt datgene wat hem van God bekend is. Daarom is het geen waarachtige Godskennis, en dient de mens de ene God er niet mee. De ware Godskennis wordt alleen openbaar in Jezus Christus. En, zegt Paulus, over de ongerechtigheid der mensen die de waarheid ten onder houden, openbaart zich Gods toorn.

Maar hoe zit het dan met die andere godsdiensten? Dienen we dan allen dezelfde God? Allereerst moeten we dan zeggen: de waarachtige aanbidding is er alleen in Jezus Christus. Maar dat religieuze besef dan — in andere godsdiensten — heeft dat betrekking op dezelfde God? Moeten we dan toch niet zeggen dat ook dat besef ontstaan is in een proces van verdringing en vervanging? Ik denk het wel. En dan kunnen we niet zomaar zeggen dat het gaat om een en dezelfde God. Ik zou er nog drie dingen over willen zeggen:

In de eerste plaats: godsdienstigheid kan ook illusie zijn of projektie. Het kan de verlangens en idealen van de mens centraal stellen en dat projecteren tot het goddelijke (Rom. 1). In de tweede plaats: de mens kan het besef van God zodanig vervangen, dat er een afgod voor in de plaats komt. Dan is het toch volstrekt ondenkbaar te zeggen dat het gaat om dezelfde God! In de derde plaats is het natuurlijk ook mogelijk dat de mens in zijn godsdienstigheid wel verwijst naar de ene, ware God, maar dan toch op zo'n manier ermee omgaat dat hij de Heere niet waarachtig aanbidt en dient. Daarom wijst Calvijn erop dat Godsbesef op zich niet voldoende is. Het gaat er namelijk om dat we weten wat nuttig is voor Zijn eer en voor het godsdienstige leven. Tot die aanbidding komen we alleen in de kennis van

Jezus Christus. Buiten Hem is er wel godsdienstigheid, maar geen heilzame Godskennis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1989

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

God, de Allerhoogste, de Schepper  van hemel en aarde (III)  Algemene Genade

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1989

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's