Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbare belijdenis des geloofs
Hoewel er ook gemeenten zijn waar het Pinksterfeest aanleiding is om jongeren en ouderen gelegenheid te geven belijdenis des geloofs af te leggen, de Palmzondag blijft toch in de meeste gemeenten dè dag voor dit bijzonder gebeuren. Aan deze dienst gaat de nodige voorbereiding vooraf: een winter lang grondige catechese en intensieve gesprekken. In sommige gemeenten komt heel voorzichtig daarbij ook een gemeentestage op gang. Dat wil zeggen dat a.s. lidmaten verzocht worden kennis te nemen van dat wat er in de gemeente aan activiteiten te vinden is om hen zo te stimuleren zelf ook mee te gaan doen. Zo wil het besef bijgebracht worden dat lidmaat van de gemeente zijn geen vrijblijvende zaak mag wezen. Ja-zeggen is tevens ja-doen, belijdenis doen d.w.z. belijden is doen. Gaven ontdekken die God geeft en die gaven ook daadwerkelijk aanwenden tot opbouw der gemeente. Ik acht dat een goede zaak te meer daar in onze gemeenten in toenemende mate gebrek aan kader ontstaat. Mensen die een winter lang de belijdeniscatechisatie hebben gevolgd, zijn veelal enthousiast, vol goede voornemens en plannen en we hebben als kerk daar op in te spelen en mensen het gevoel te geven en het besef bij te brengen dat ze nodig zijn. We moeten af van de gedachte dat slechts enkelen geschikt zijn om wat te doen in de kerk en we moeten het idee doorbreken dat lid van de gemeente zijn zou bestaan in het alleen maar passieve delen in wat wordt aangeboden. Zonder te vervallen in een hol activisme hebben we oog te hebben voor gaven die de Heilige Geest aan mensen geeft en ze ook de gelegenheid bieden die gaven aan te wenden en zich daarin te oefenen. Het ambt is bedoeld om daar leiding aan te geven en hier stimulerend en activerend in bezig te zijn. Ik kom op dit onderwerp vanwege het gegeven dat in veel gemeenten deze week de zgn. 'aannemingsavond' wordt gehouden in pastorie of consistoriekamer. In het 'Hervormd Weekblad' van 22 maart jl. schreef ds. L.M. Vreugdenhil een artikel onder de titel 'Wat doen we met de "Aannemingsavond"?' Hij stelt o.a. de vragen aan de orde: waar komt dat begrip 'aannemingsavond' vandaan, wat zegt de kerkorde er over en wat is de zin en de doelstelling er van?

In 1987 werd onder hervormde predikanten in Gelderland een onderzoek gehouden naar de belijdenis-catechese. Naar aanleiding van een vraag over de aannemingsavond schreef een predikant op zijn formulier: 'Wie neemt wie eigenlijk aan?' Met andere woorden: worden de catechisanten 'aangenomen' door de kerkeraad, of zou je misschien ook kunnen zeggen dat jonge mensen die belijdenis doen daarmee de gemeente 'aannemen'? Natuurlijk is het eerste bedoeld met de term 'aannemingsavond', maar we moeten daarbij wel beseffen dat deze uitdrukking in de kerkorde helemaal niet voorkomt. De term 'aannemen' is nog afkomstig uit de oude reglementenbundel en werd daar ingevoerd bij de herziening van 1862. Er is dus geen enkel bezwaar tegen als we deze uitdrukking voortaan door een andere zouden vervangen. Daarom spreek ik liever gewoon over 'de slotavond van de belijdenisgroep'.
De kerkorde schrijft voor dat de kerkeraad een onderzoek moet instellen voordat de catechisanten worden toegelaten tot de openbare belijdenis des geloofs (Art. XVII.2). In de Ordinanties (9.4.4) wordt dit toelatingsonderzoek nader omschreven:
'Nadat de voorbereiding, welke als regel gedurende tenminste zes opeenvolgende maanden getrouw door de leerling moet zijn bijgewoond, is voltooid en nadat de leerling tenminste tien dagen tevoren aan de gemeente is voorgesteld, vergewist de kerkeraad of een delegatie van deze zich van de bereidheid van de leerling tot de openbare belijdenis des geloofs en van de door hem verkregen kennis, teneinde hem tot deze belijdenis en daardoor tot het Heilig Avondmaal te kunnen toelaten.'
Op het eerste gezicht lijkt de 'aannemingsavond oude stijl' het meest te passen bij deze omschrijving. Toch denk ik dat het woord 'bereidheid' niet formeel moet worden opgevat, maar als een inhoudelijke bereidheid, als een innerlijk 'er-aan-toe-zijn'. En het woord 'kennis' kan toch niet enkel een uit het hoofd geleerd lesje bedoelen, maar zal betrekking hebben op kennis van zaken waarbij de catechisanten zich persoonlijk betrokken weten.
Maar als we het zo stellen, zou het onderzoek door de kerkeraad dan niet gemakkelijk kunnen ontaarden in een beoordeling van de geestelijke staat van de catechisanten? Dan zijn we toch nog veel verder van huis! Heeft de kerk niet vanouds gesteld dat zij niet bevoegd is om te oordelen over het innerlijk?

Zit in het woord 'aannemen' toch ook niet opgesloten de gedachte van het toezicht dat aan de kerkeraad is toevertrouwd. Het is toch niet om het even wie tot de belijdende leden der gemeente worden toegelaten? De belijdende leden krijgen actief en passief kiesrecht, de Avondmaalstafel gaat voor hen open. En een kerkeraad dient geestelijk opzicht te hebben en te houden over de gemeente des Heeren en de schapen ook te kennen in haar geestelijke omstandigheden. Je kunt het werkwoord 'aannemen' zo ook interpreteren als 'toelaten'. Ik wil daarmee niet vervallen in wat door ds. Vreugdenhil gehekeld wordt als een ontaarden in een geestelijke ontleding van de catechisant. Inderdaad, over het innerlijk oordeelt alleen God. Maar wel mogen we de normen van Schrift èn belijdenis aanleggen bij de toelating van belijdende leden tot de gemeente. Wanneer iemand van hen ernstige bezwaren zou hebben b.v. tegen de visie van onze confessie op de Schrift of grote moeite zou hebben met de historiciteit van de heilsfeiten, kan er toch geen sprake zijn van toelating tot de belijdende leden der gemeente? Ik besef wel dat dit probleem al veel eerder aan de orde dient te komen dan op een laatste avond. Maar deze avond is dan ook een soort afsluiting. Ds. Vreugdenhil geeft dat zelf ook aan in wat hij verder schrijft.

Wat kan dan de betekenis zijn van het 'onderzoek' door de kerkeraad? Ik zie hier twee aspecten. In de eerste plaats draagt de kerkeraad verantwoordelijkheid voor de inhoud van de catechese; hij zal zich er daarom op de één of andere manier van moeten vergewissen of de belijdeniscatechese op een serieuze wijze heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats draagt de kerkeraad een pastorale verantwoordelijkheid voor de catechisanten; daarom moet hij enig inzicht hebben in hun motivatie. Beide aspec­ten vind ik terug ik de kerkorde in de woorden 'kennis' en 'bereidheid'.
Al in 1956 schreef dr. S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel dat hij vernieuwing van de toelatingsprocedure gewenst achtte. Eerst gaat hij in op de nadelen van een ondervraging in examen-achtige sfeer. Vervolgens schrijft hij: 'Toch kan iets dergelijks niet geheel gemist worden; het is nodig, dat de kerkeraad door gedelegeerden zich op een of andere wijze overtuigt van de ernst, die er door de catecheet en catechumenen met het onderricht wordt gemaakt. Door onderling overleg van catecheten en kerkeraad kunnen hier vormen voor gevonden worden, die geleidelijk aan de traditie wijzigen.'
Hoe kunnen we nu bij een nieuwe opzet van de 'toelating tot de openbare belijdenis des geloofs' recht doen aan de twee hierboven genoemde aspecten?

Betrokkenheid kerkeraad en gemeente
Ds. Vreugdenhil doet vervolgens in zijn artikel een aantal suggesties om de kerkeraad te betrekken bij de belijdeniscatechese. Wat hij aanreikt, komt enigszins overeen met wat we al schreven over de stageopdrachten. Ik citeer opnieuw:

Als we de betrokkenheid van de kerkeraad bij de belijdeniscatechese vorm willen geven, waarom zouden we daar dan mee wachten tot de laatste avond van het seizoen? Zelf spreek ik meestal met de kerkeraad af dat er in de loop van het seizoen regelmatig een kerkeraadslid op de belijdenisgroep aanwezig is. Bijvoorbeeld een diaken als we het over diakonaat hebben, de evangelisatie-ouderling als zending en evangelisatie aan de orde komen, een 'gewone' ouderling als het gaat over gemeente-zijn, een kerkvoogd als het functioneren van de hervormde kerk aan de orde is. Zo kan de kerkeraad de sfeer proeven en zich ervan overtuigen dat de groep serieus bezig is. Bovendien vertellen de ambtsdragers iets over hun eigen werk en beantwoorden de vragen uit de groep. Dit wordt meestal van beide kanten op prijs gesteld.
(...)

In een situatie waarbij de meeste belijdeniscatechisanten de gemeente nogal slecht kenden, heb ik hen wel eens gevraagd om in kleine groepjes (van ongeveer vier personen) op verkenning te gaan in de gemeente. Zo leerden zij in de praktijk allerlei activiteiten kennen zoals zondagsschool, werk met gehandicapten, aktie Kerkbalans. Bovendien brachten zij bezoeken aan de voorzitter van de kerkvoogdij, een diaken, een ouderling, lid van de zendingscommissie, koster enz. Zij kwamen dan met een lijstje interview-vragen en kregen zo informatie uit de eerste hand over het kerkewerk.
Zo'n verkenningsronde moet wel goed georganiseerd worden en werpt de meeste vruchten af als er ook in de groep over nagesproken wordt. Voor de organisatie kan natuurlijk een gemeentelid worden ingeschakeld. Dan moet dit gemeentelid wel bij het geheel van de belijdeniscatechisatie worden betrokken, anders is er te weinig voeling met de groep.

Belijdenisvragen
Welke vragen worden aan de belijdeniscatechisanten gesteld op de aannemingsavond en in de belijdenisdienst? Daarover schreef ds. B.H. Weegink in het Hervormd Weekblad van 29 maart onder het opschrift 'Het ene jawoord en de vele vragen'. Hij stelt o.a. aan de orde dat er nogal wat verscheidenheid bestaat in de vragen die in Hervormde gemeenten worden gesteld. Ds. Weegink:

Met andere woorden: er circuleren nogal wat belijdenisvragen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Verreweg de meesten van ons zullen hun geloofswoord geven op de vragen die we krijgen aangereikt in het 'Dienstboek' van de kerk. Daar staan de drie vragen die in de kolommen van het Hervormd Weekblad al meer dan eens zijn uitgelegd. De eerste gaat over de kern van het geloof in de drieënige God. De tweede gaat over het leven van een christen en het strijden, volgen, belijden en met blijdschap arbeiden dat in de roeping verborgen ligt. De derde bepaalt de 'nieuwkomer' bij de dienst van het Woord en de sacramenten, de trouw in het gebed en het mee opbouwen van de gemeente. Het zijn de vragen die we vinden op blz. 80 van het groene 'Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk', in ontwerp aangeboden in het jaar 1955. Daar staat een 'orde van de dienst voor de openbare belijdenis des geloofs.' De zogenaamde Commissie voor het Dienstboek heeft die vragen opgesteld en ze is bij haar arbeid teruggegaan naar de opzet die in 1947 was gegeven door de commissie die toen de nieuwe Kerkorde van 1951 moest voorbereiden. Daarom worden die vragen ook wel de Nunspeetse vragen genoemd. op haar beurt greep die commissie weer terug op de oude belijdenisvragen van 1862. De zinsneden 'door Gods genade te strijden tegen de zonde' en 'uw Heiland te volgen in leven en in sterven' komen daar vandaan. Om een misverstand te voorkomen: belijdenis doe je niet voor de Ned. Herv. Kerk, maar je aktualiseert je belijdend christenzijn wel in de Ned. Herv. Kerk die zich op haar beurt weer deel weet van het grotere geheel van Gods Kerk op aarde. Je valt je er dus geen buil aan en kunt het zonder gevoel van kerkbeklemming doen.
Maar... er zijn méér vragen. Het lijkt wel een labyrinth. En nog is het einde niet. Ik kom hierop door lezing van het onderzoek 'Belijdeniscatechese en belijdenis-doen in de peiling', gedaan door mensen van de landelijke catechetische afdeling van de Ned. Herv. Kerk, in de provincie Gelderland.
Daaruit blijkt dat er in onze gemeenten naast de bekende Dienstboekvragen nog wel acht andere mogelijkheden zijn voor het 'afnemen' van de belijdenis van het geloof. Om ze eens te noemen: de (in oud-Nederlands geschreven vragen van Gisbertus Voetius, vaderlands godgeleerde uit de zeventiende eeuw; de vragen uit de oude Reglementenbundel voor de 'bevestiging van lidmaten' uit 1862 ('belooft gij tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder volijverig mede te werken?'); de vragen uit de Liturgische Handreiking van 1967 gegeven door de Herv. Raad voor de Eredienst; de nieuwe versie (1973) die 'geprobeerd' wordt in de Gereformeerde Kerken in Nederland; de vragen aangereikt door de Hervormde Jeugdraad (1971); de Vragen opgesteld door de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden in Nederland (1956); de vragen geformuleerd door dr. O. Noordmans en gepubliceerd in 'Kerk en Theologie', de jaargang 1956; de vragen opgesteld door dr. R. Bijlsma, catechetisch deskundige, in zijn boek 'Meebelijden en meewerken' (pag. 60). Bent u de tel al kwijt? Nevens dit alles zijn er nog 'Vele Eigen Vragen' om ze maar eens zo aan te duiden. Want de Synode heeft in 1975 een aantal handreikingen (criteria) gegeven voor het opstellen van eigen vragen in de plaatselijke gemeenten. Ze moeten de sluis van de kerkeraad gepasseerd zijn en dan mag het. Onder die 'Vele Eigen Vragen' zullen we dan ook maar rekenen de 'aanpassingen' die her en der op bovenvermelde landelijk-bekende en aanvaarde vragen worden gemaakt. Soms is dat maar heel bescheiden; men verandert 'gij' in 'jij'. Maar er zijn ook 'aanvullingen', dat men er een stukje bij aanbreit, of er wordt wat geklutst zodat er 'combinaties' ontstaan, een graantje van hier en een korreltje van daar.
Misschien is iemand nu wel heel erg geschrokken: moet ik 'ja' zeggen op een eigen verzinsel van de dominee die met z'n kerkeraad zo nodig anders dan anderen wil? Nu, zo erg zal het niet zijn. Het zou zelfs goed zijn altijd naar de herkomst te vragen. In de Hervorming hebben we geleerd origineel te zijn, d.w.z. steeds naar de bron, de wortel te vragen. Niet voor niets hebben we een winter wekelijkse catechese achter de rug! Het neemt niet weg dat we in onze gemeenten hoognodig toe zijn aan enige ordening op het gebied van de belijdenisvragen.
Dat is ook één van de tien aanbevelingen die door de opstellers van het rapport worden gedaan: 'Het is wenselijk dat er naar meer eenheid en eenvoud in de belijdenisvragen gestreefd wordt. Belijdenisvragen behoren omwille van de eenheid van de kerk een vaste vorm te hebben. Tegelijk zou er in het leerproces en zo mogelijk in de belijdenisdienst plaats ingeruimd moeten kunnen worden voor een persoonlijke reactie op de geloofstraditie.' Met het laatste zouden we kunnen beginnen. Laat in de belijdenisdienst maar eens één van de groep een kort woord van persoonlijke motivatie spreken! Het werkt hartversterkend. En laten de nieuwe lidmaten maar eens een lied zingen. Of laat eentje een gedicht lezen!
Om op het eerste van de aanbeveling terug te komen: zoveel versies van belijdenisvragen maakt dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Het neigt naar wildgroei. Het is een gebrek aan eenheid. Juist wanneer je met al die anderen samen hetzelfde wachtwoord spreekt, wanneer je je schaart in de traditie der kerk, in het werk van de Here God die voortgaat in de lijn der generaties, is uniformiteit geboden. Belijdenis doen is een akte van samenhang. Ervoor uitkomen en mee hetzelfde zeggen. Het is een goede zaak dat de opstellers van het rapport krachtig de wens tot eenheid hebben geformuleerd. Opdat het geheel kan voortgaan vanuit de onderdelen.
Voor wie zegt: 'maar nu weet ik het niet meer' is er één troost. De vele vragen gaan terug op die ene vraag van Jezus zelf: 'Hebt ge Mij waarlijk lief?' Daarop mogen we 'ja' zeggen, in het gebed: 'Here, kom me erin te hulp!'

Het blijft een wonder dat ook in onze tijd nog altijd zoveel jongeren en ouderen belijdenis van het geloof begeren af te leggen. Het mag een bemoedigende zaak zijn voor de gemeente Gods in een tijd van verval en vervlakking: God gaat door en zet Zijn werk voort. We sluiten af met een gedicht van Willem de Mérode te vinden in zijn Verzamelde Gedichten (422) waar boven staat:

Belijdenis
Zij keken niet, maar wisten 't van elkaar...
Toen huifde een ijl verdooven om hen henen,
En ieder zat alleen met stil misbaar
De zonden zijner jonkheid te beweenen.

En heel de wonderlijke morgen ging
Zonder dat hunne zielen zich bewogen.
Maar onder 't zingen brak de schemering
Uit in de zachte pracht van regenbogen.

Toen voelden zij opeens een zoet verband:
Zij hadden àllen hunnen Heer gevonden.
En ieder stond en reikte naar Zijn hand
En zag, dat allen om Hem henen stonden.

En aarzelden... en toen zij nog verlegen
Glimlachten, kwam de vraag: hebt gij Hem lief?
Jubelend klonk hun ja, en plechtig hief
Het orgel aan: o God! Geef hen Uw zegen!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1990

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1990

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's