Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verhouding van kerk en gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verhouding van kerk en gemeente

Hoe ver mag een synode gaan?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor bepaalde verbanden heb ik gesproken over het thema 'Hoe ver mag een synode gaan?' In drie afleveringen wordt dit referaat de komende weken geplaatst.

A. Actualiteit
De kwestie van de bevoegdheid van een generale synode is niet van vandaag of gisteren. In een presbyteriaal-synodale kerkinrichting — een gegeven uit de Reformatie — is er altijd de spanning geweest tussen de plaatselijke gemeente waar de ouderlingen op de leer zitten, en de landelijke kerk, gepresenteerd en gerepresenteerd door de synode.
Altijd weer is er het gevaar van het zogeheten synodale juk. De Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, die in 1944 loskwamen van de Gereformeerde Kerken Synodaal, hebben, zo heet het dan, het synodale juk in 1944 van zich afgeworpen. Maar zeker ook in de Nederlandse Hervormde Kerk heeft de kwestie van het synodale juk tijdenlang gespeeld.
In 1816 kwam de Hervormde Kerk, toen geheten het Hervormde Genootschap, onder de Reglementenbundel van koning Willem I. Daardoor was de kerk onmachtig om tucht te oefenen naar binnen en te spreken naar buiten. Maar inmiddels werd de kerk gedomineerd door de algemene synode, die weer onderworpen was aan de Reglementenbundel.
In 1951 heeft de Hervormde Kerk zich vrijgemaakt van de Reglementenbundel van 1816. Sindsdien is deze kerk vrij om te spreken naar buiten en tucht te oefenen naar binnen. Maar ook na 1951 is de vraag gebleven naar de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van de generale synode. Recent is die vraag heel actueel geworden, namelijk toen in juni 1989 de synode een motie aannam van mw. G.D. te Velde-Spijkerboer te Paterswolde, waarin werd uitgesproken dat kerkeraden geen tucht meer zouden mogen oefenen inzake homosexuele levenspraktijken. Deze uitspraak bracht grote commotie, veel verwarring teweeg. Voor het eerst in de geschiedenis zou de synode inderdaad de vrijheid van de gemeente inzake het naar eer en geweten uitoefenen van tucht onmogelijk maken.
Kortom, de vraag waarvoor we staan is: wat is de verhouding van de plaatselijke gemeente en de landelijke, zeg nationale kerk? Ik wil proberen deze problematiek vooral vanuit de Schriften te benaderen.

B. De gemeente
Het is al vaker gezegd: in de Schrift gaat het veel meer om de gemeente dan om de kerk. Hoewel in het Oude Testament sprake is van de 'kahal Jahweh' en in het Nieuwe Testament van de 'ecclesia', toch leert de concordantie op de Bijbel, dat de 'gemeente' vele malen in de Schrift voorkomt en de kerk niet. Gaat het om de gemeente, dan denken we in eerste instantie aan de belijdenis van Petrus in Matth. 26:28. Als Christus gevraagd heeft: 'Wie zeggen de mensen dat Ik ben?', en hij daarop laat volgen: 'Maar wie zegt gij dat Ik ben?', antwoordt Petrus: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.' Op deze belijdenis wordt niet alleen Petrus persoonlijk zalig gesproken, maar de Heiland voegt er ook aan toe: 'Op deze petra, op deze rots, zal ik mijn gemeente bouwen.'
De gemeente heeft haar fundament op de belijdenis van Christus als de Zoon van God.
In Ef 5 : 23 en in Coll. 1 : 18 wordt Christus dan ook het Hoofd van Zijn gemeente genoemd. Hij heeft het in de gemeente voor het zeggen door Woord en Geest. Als het gaat om bevoegdheden binnen de kerk, dan moeten we zeggen dat Christus de Enige is, die echte bevoegdheid heeft. En de Heilige Geest, die met Pinksteren is uitgestort, neemt het uit Christus en verkondigt het ons.
In het boek der Openbaring lezen we dan één en andermaal: 'Hoort wat de Geest tot de gemeenten zegt.' De gemeente mag niet buiten de grenzen van het Woord gaan. De gemeente mag niet buiten de grenzen gaan, die de Heilige Geest zelf heeft gesteld. De gemeente is als lichaam van Christus horig aan Christus en aan de Geest.
De gemeente wordt ook wel genoemd de smidse van de Heilige Geest. Dáár werkt de Heilige Geest door de verkondiging van het Woord. Het is de Geest van uitbranding, de Geest van genade en van gebeden. De Heilige Geest is, zoals onze Heidelberger het formuleert, samen met de Vader en de Zoon Eeuwig God, maar Hij is óók mij gegeven. Dat wil zeggen, dat binnen de christelijke gemeente de Heilige Geest enkelingen op het oog heeft en uitgestort wordt in harten en levens van mensen. Het is de Heilige Geest, die wederbaart, bekeert, vernieuwt.
Kortom, de Heilige Geest neemt het uit Christus en verkondigt het ons.

Waarheid
Intussen wordt de gemeente in de Schrift ook een pilaar en vastheid der waarheid genoemd (1 Tim. 3 : 15). Pilatus stelde vertwijfeld de vraag: 'Wat is waarheid?' Maar de gemeente zelf is er een toonbeeld van. Ze is een pilaar der waarheid, ze is vastheid der waarheid. De apostelen waren dan ook volhardend, niet alleen in de gemeenschap en in de breking van het brood, maar ook in de leer (Hand. 2 : 42). De gemeente is niet gefundeerd op het drijfzand van menselijke meningen of op moerasgrond van vertwijfeld zoeken naar waarheid, maar de gemeente is zelf hoedster van de waarheid. Die waarheid is vooral verpersoonlijkt in Christus, die van Zichzelf zegt: 'Ik ben de Weg, de Waarheid en het leven.' Deze waarheid, verpersoonlijkt in Christus, is ergerniswekkend voor de natuurlijke mens. Dit ergerniswekkende komt ook tot uitdrukking in het 'sola' van de Reformatie. Alléén de Schrift, alléén geloof, alléén Christus! De gemeente gaat de exclusieve weg van Christus, de weg van de waarheid. Zij zal dan ook van de waarheid getuigenis geven. Ze zal uitzeggen in de wereld: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.' Want op deze belijdenis is de gemeente gefundeerd.

Heilig
Vervolgens kunnen we zeggen, dat de gemeente geheiligd, afgezonderd is. In Efeze 5 : 27 lezen we, dat Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad van het water door het Woord, opdat Hij haar Zichzelf heerlijk zou voorstellen.' Een gemeente, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat ze zou heilig zijn en onberispelijk' (Ef 5 : 26, 27).
Christus wandelt temidden van de gouden kandelaren, dat zijn Zijn gemeenten (Openb. 1 : 4, 11 en 20) en ziet toe hoe het met de heiligheid in de gemeenten is gesteld. De gemeente staat dan ook onder het vermaan: 'Wees heilig, want Ik de Heere, uw God, ben heilig.' De gemeente is een geheiligd volk, een verkregen volk, geroepen uit de duisternis tot het Licht, eertijds geen volk, maar nu Gods volk. Een gemeente die tot het licht geroepen is, verdraagt de duisternis niet. Het teken van de doop duidt ook op afzondering, heiliging, apart gezet zijn vanwege de roeping uit de duisternis tot het licht.

Gemeenschap
Tenslotte geldt van de gemeente, dat ze is een gemeenschap der heiligen. In de gemeente krijgt elk individualisme, naar bijbelse maatstaven, de doodsteek. Er is binnen de gemeente gemeenschap in de Zoon (1 Cor. 1 : 9). Er is gemeenschap aan het bloed van Christus. Er is gemeenschap met de Heilige Geest. Laten we de zegenbede niet onderschatten: 'de genade van de Heere Jezus Christus en de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen' (2 Cor. 13 : 13).
Daarom is er binnen de gemeente ook gemeenschap met elkaar. Het Avondmaalsformulier spreekt over de vele beziën, die samengeperst worden tot één drank en over de graankorrels, die gemalen worden tot één meel. Zo vormen de gemeenteleden samen één lichaam. Er is sprake van gemeenschap in het allerheiligst geloof. En zo is er ook gemeenschap aan het lijden met elkaar. Gemeenschap in lijden, maar dan ook in vertroosting. Gemeenteleden zijn aan elkaar gesmeed in de smidse van de Heilige Geest. Daar zal ook gesproken worden van het werk van de Geest in de harten: 'Hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.'


Maar langzaam maar zeker komen we nu bij de gemeente, zegt de kerk van alle tijden en alle plaatsen. In Psalm 116 : 10 zegt de psalmist: 'Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.' En in 2 Cor. 4 : 13 haalt Paulus dit woord uit de Psalmen op als hij zegt: 'Dewijl wij nu dezelfde Geest des geloofs hebben, zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook.'
Vanwege diezelfde Geest des geloofs is er een verbinding tussen de Nieuwtestamentische gemeente en de gemeente onder Israël van het Oude Verbond. En wanneer wij vandaag deze woorden uit de Psalmen en uit de zendbrieven lezen, dan oefenen ook wij de gemeenschap als gemeente vandaag met de gemeente van het Oude Verbond en de vroeg-christelijke gemeente.

C. De kerk
En zo zijn we dan toch langzaam maar zeker terechtgekomen bij wat wij noemen 'de kerk'. De gemeenschap gaat verder dan de plaatselijke gemeente. De kerk is de uitgeroepen gemeente van alle tijden en van alle plaatsen. Zoals gezegd, in het Oude Testament van de 'kahal-Jahweh', in het Nieuwe Testament de 'ecclesia', de uitgeroepen gemeente van Christus. De gedàchte van de kèrk is aan de Schrift niet vreemd, hoewel de benaming 'kerk' als zodanig in de Schriften niet voorkomt. Wij zeggen dan ook terecht, wanneer het Apostolicum wordt beleden in de Nieuwtestamentische gemeente: 'Wij belijden met de kerk van alle tijden en van alle plaatsen.'
In art. 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we:
Wij geloven en belijden één enige Katholieke of algemene Kerk, welke is een heilige vergadering der ware Christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen door zijn bloed, geheiligd en verzegeld met de Heilige Geest. Deze Kerk is geweest van het begin der wereld af en zal zijn tot het einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, welke zonder onderdanen niet zijn kan.'
En vertroostend wordt aan het eind van dit artikel beleden:
'Ook mede is deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans tezamen gevoegd, en verenigd zijnde met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht van het geloof'
Dit geldt ook als de kerk zeer klein en als tot niet gekomen is in de ogen der mensen. Ze maakt toch deel uit van de wereldwijde gemeenschap, van de gemeenschap, die ook de eeuwen omspant.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Verhouding van kerk en gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's