Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrouw in het ambt? (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrouw in het ambt? (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.2 Vrouw in het ambt in het Oude Testament
Nu we bovenstaande vijf ambten gelocaliseerd en bepaald hebben, komen we bij de vraag: In hoeverre hebben vrouw in ambten gestaan? In hoeverre zijn er vrouwen te signaleren, die het ambt van koning, profeet, priester, hogepriester of leviet vervuld hebben?
5.2.1. Vrouw in het koninklijk ambt
Opmerkelijk is, dat het hebreeuwse woord voor 'koningin' in het Oude Testament nergens gebruikt wordt voor een vorstin van Israël, maar alleen voor buitenlandse koninginnen: de koningin van Sheba en Ester. Wil dat dan zeggen, dat vrouwen in Israël helemaal niet mee mochten doen in het politieke leven? Zeer zeker niet. De persoon van koningin-moeder had vaak achter de schermen een belangrijke rol, bijvoorbeeld Batseba.
Maar wat te denken van Debora? In de tijd van de richters, toen de Heere als Israëls Koning erkend werd, en er geen aardse koning was, kreeg Debora wel een bijzondere taak. Zij was toen het middel in Gods hand om Israël te redden. Hieruit blijkt wel, dat niet gezegd mag worden, dat de vrouw niet geschikt is voor koninklijke taken. Als de Heere een vrouw uitkiest om door haar te werken, zal dat niet tegengewerkt mogen worden. Of Debora nu een koninklijk ambt bekleed heeft? Ik meen van niet. In die tijd had Israël maar één Koning en dat was de Heere. In Ri. 4 : 4 wordt zij wel een profetesse genoemd.
3.2.2. Vrouw in het profetisch ambt?
Het kwam in bijbelse tijden wel meer voor, dat een vrouw het profetisch ambt vervulde. Denk maar eens aan Mirjam (Ex. 15 : 20), Hulda, de profetes aan wie men raad ging vragen in de kwestie van het gevonden wetboek ten tijde van Josia (2 Kon. 22). Hoewel er meestal mannen voor dit ambt geroepen werden, werden de vrouwen niet overgeslagen. De wens, dat het hele volk, dus mannen en vrouwen, profeten waren, klinkt in Num. 11 : 29: Och, of al het volk des Heeren profeten waren; dat de Heere Zijn Geest over hen gave'. Heel bekend is in dit kader ook de profetie van Joël, die door Petrus in Hnd. 2 aangehaald wordt: Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren'. Vrouwen kunnen dus zeer zeker een profetisch ambt vervullen.
3.2.3. Vrouw in het priesterlijk ambt?
Tenslotte de vraag naar de vrouw in de drie cultische ambten. Hoewel in de omliggende landen de vrouwen vaak belangrijke plaatsen innamen in de cultus als priesteressen van de godheid, komen er in de godsdienst van Israël geen vrouwelijke priesters, hogepriesters en levieten voor. De Heere heeft voor de vervulling van de cultische ambten uit heel Israël geen vrouwelijke priesters, hogepriesters en levieten Voor. De Heere heeft voor de vervulling Van de cultische ambten uit heel Israël één stam gekozen, namelijk de stam van Levi, en van die stam alleen de mannen. Men mag niet denken, dat de mannen van de stam van Levi beter waren dan alle andere mannen, of dat zij geschikter waren voor die ambten. Nee, de Heere heeft die mannen geroepen en zij representeren het hele volk (Num. 8:16 vv). Zijn de vrouwen dan helemaal uitgesloten uit de cultus? Hebben zij in de godsdienst helemaal geen plaats? Als we lezen over zangeressen en slavinnen (Ezra 2 : 65; Neh. 7 : 67), die na de ballingschap terugkeerden, over meisjes met trommel of tamboerijn (Ps. 68 : 26) kunnen we niet zeggen, dat de vrouwen uit het godsdienstige leven geweerd waren. Zij hadden daar zeer zeker hun plaatsen, alleen lezen we nergens, dat zij een cultisch ambt van priester, hogepriester of leviet bekleed hebben.
3.2.4. Samenvatting
In het Oude Testament zijn vrouwelijke profeten bekend. Hoewel vrouwen binnen de regering en godsdienst een plaats hebben, lezen we nergens, dat zij het koninklijk of priesterlijk ambt vervuld hebben.

4. Ambt en vrouw in het Nieuwe Testament
4.1. In de vier evangeliebeschrijvingen
De Heere Jezus, Die Zelf God is, en daarom Zelf mensen in een ambt kan stellen, heeft uit Zijn volgelingen een groep van twaalf discipelen gekozen. Deze discipelen, die later apostelen genoemd werden, hebben een bijzonder ambt bekleed; één van de eisen was namelijk, dat een apostel vanaf het begin van Jezus' optreden, de doop door Johannes, tot aan de hemelvaart, getuige was geweest van het leven van Jezus (Hnd. 1 : 21, 22). Daarom was dit apostolisch ambt uniek en kwam het alleen in de eerste eeuw voor. In Lukas 10 lezen we, dat Jezus 70 mensen twee aan twee uitzendt. Nu lezen we nergens, dus niet bij de twaalf discipelen en ook niet bij de 70, dat daar een vrouw bij was. Iemand zou kunnen zeggen: Nee, natuurlijk niet, vrouwen kwamen er toen niet voor in aanmerking! En Jezus, Die een jood was, ging toch niet met vrouwen om?' Joden gingen inderdaad zo min mogelijk met vrouwen om, maar Jezus heeft dat doorbroken. Hij sprak met de Samaritaanse vrouw. Hij was vaak bij Martha en Maria, Maria Magdalena was na haar genezing een volgelinge van Hem, en deze rij met vrouwen kan nog aangevuld worden. Wat te denken van de vrouwen, die de Heere Jezus dienden met hun goederen (Lk. 8 : 3)? Zo te zien waren er dus, volgens onze maatstaven, wel geschikte vrouwen. Toch heeft de Heere Jezus die niet bij de twaalf of 70 gekozen. Waarom niet? Een mogelijke verklaring ziet hierin het vervolg van de Oudtestamentische lijn van de cultische ambten. Ook daar waren alleen de mannen de ambtsdragers. Hebben de vrouwen dan geen taak gekregen van Jezus? Zeer zeker wel. Denk maar eens met name aan de vrouwen, die na de opstanding van Jezus de taak kregen het grote nieuws aan de discipelen te vertellen. Het wil nog niet zeggen, dat als een vrouw niet in een ambt geplaatst is, dat zij dan helemaal nutteloos en uitgeschakeld is!
4.2. In Handelingen en in de brieven
4.2.1. 20 ambten?

Hoe was de situatie in de gemeenten, aan wie de brieven geschreven zijn? Ergens las ik de volgende opsomming van Nieuwtes­tamentisch ambten: apostelen, profeten, evangelisten, vermaners (Rom. 12 : 8), leraren, opzieners, leidinggevenden (Rom. 12 : 8), voorgangers, bestuurders (1 Kor. 12 : 28), presbyters of ouderen, herders (Ef 4 : 11), diakenen, hulpbiedenden (1 Kor. 12 : 28), uitdelers (Rom. 12 : 8), barmhartige helpers (Rom. 12 : 8), met glossolalie = tongentaai begiftigden, vertolkers daarvan, krachten en genezing werkenden, geesten onderscheidenden, mensen met het woord der wijsheid, met het woord der kennis, met geloof (1 Kor. 12 : 8-10), ambtelijke weduwen (1 Tim. 5). We hebben hier een opsomming van ruim 20 aanduidingen, en sommigen willen hier evenzoveel ambten in zien. De vraag is echter: zijn dit allemaal verschillende ambten in de strikte zin van het woord? Het probleem van het ambt wordt nog moeilijker gemaakt, doordat het woord diakonos gebruikt kan worden voor het ambt van diaken, maar ook voor elke dienst in de kerk. Een diakonos is in het algemeen: ieder, die dient (Mt. 20 : 26). Zo kan Christus zelfs diakonos genoemd worden (Rom. 15 : 8).
Hoe moeten we nu tegenover bovenstaande rij van 20 staan? Zijn het allemaal verschillende ambten in de technische zin van het woord? Of zijn het diensten in de kerk, die men elkaar in de gemeente van Christus bewijst? We doen er goed aan te kijken welke ambten als zodanig expliciet genoemd worden.
4.2.2. Ambt in uitgestrektheid: diaken
Dit is ten eerste het ambt van diaken. Hoewel het woord in Handelingen 6 niet genoemd wordt, kunnen we er toch van uitgaan, dat daar het diakenambt bedoeld wordt. De apostelen konden het vele werk niet meer aan. Het bedienen van de tafels en het verzorgen van de weduwen nam zoveel tijd in beslag, dat er bijna geen tijd meer was voor hun primaire taak: het prediken van het evangelie. Daarom stelden zij voor zeven mannen te kiezen, die vol van de Heilige Geest en wijsheid waren, die die extra taken van de apostelen over konden nemen. Met de handoplegging werden zij in hun ambt gesteld (Hnd. 6 : 6; vergelijk Num. 27 : 1-23, Dt. 34 : 9). Dit ambt heeft duidelijk een diakonale en sociale kant. In 1 Tim. 3 : 8-13 lezen we meer over deze ambtsdragers, onder andere: zij moeten waardig zijn, niet met twee tongen spreken, niet op winstbejag uit zijn, zij moeten onberispelijk blijken te zijn in een proeftijd.
Als Paulus in 1 Kor. 12 : 28 spreekt over de bekwaamheid om te helpen (behulpsel), mogen we mijns inziens ook denken aan de taak van de diakenen. Het Griekse woord (antilambanomai) betekent juist: zich het lot van de zwakken aantrekken en hen helpen. In Rom. 12 : 7, 8 schrijft Paulus over mensen, die dienen in dienstbetoon, die barmhartigheid doen in blijmoedigheid, die uitdelen in eenvoud. We hebben volgens mij hier te maken met hetzelfde ambt van diaken; verschillende woorden worden gebruikt om dit ene ambt aan te geven. Elk ander woord legt weer een bijzondere nadruk op een ander aspect van dit ambt. Het ambt is erg veelzijdig. Paulus gebruikt hier dan verschillende benamingen, al naarmate de omstandigheden van de gemeente.
4.2.3. Ambt in uitgestrektheid: ouderling
Vervolgens komen we in Handelingen de oudsten tegen. Als Paulus en Barnabas op hun reizen gemeenten bezoeken, kiezen zij bijna in elke gemeente ouderlingen (Hnd. 14 : 23). De termen 'oudsten', 'opzieners' en 'ouderlingen' staan meestal voor hetzelfde ambt (vergelijk Hand. 20 : 17 en 28; Tit. 1 : 5 en 7). De term 'oudsten' is bekend in het joodse spraakgebruik; de oudsten komen al in het Oude Testament voor (Num. 11). In het Griekse spraakgebruik is die term echter onbekend, maar is de opziener of opzichter een vergelijkbare persoon.
Toch wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten van ouderlingen. In 1 Tim. 5 : 17 wordt gesproken over ouderlingen, die dubbele eer waardig zijn, omdat zij arbeiden in het woord en de leer. We moeten hierbij denken aan de herders en leraars (Ef. 4 : 11). In Gal. 6 : 6 is er sprake van onderwijzers in het Woord, terwijl in 1 Thess. 5 : 12 gesproken wordt over mensen, die zich veel moeite troosten als voorstanders, en die de gemeente vermanen. We zien hier hetzelfde verschijnsel als bij het ambt van diaken. Ook hier zijn verschillende uitdrukkingen, die elk een apart facet van het ambt aanduiden. In 1 Tim. 3 en Tit. 1 vinden we weer allerlei voorwaarden, waaraan deze ambtsdragers moeten voldoen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De vrouw in het ambt? (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's