Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Werner Keller, En de Bijbel heeft toch gelijk, uitgave Elmar B.V., Rijswijk, 320 pag., ƒ 79,50.
In 1955 verscheen dit boek van de duitse Warner Keiler voor het eerst. Het baarde toen veel opzien. Tegenover de velen, die de historische juistheid en betrouwbaarheid van de Bijbel in twijfel trokken, wilde Keiler, op grond van opgravingen en vergelijking van handschriften (ook uit andere religies) de historische betrouwbaarheid van de Bijbel aantonen. Vandaar de ondertitel van deze uitgave 'Onderzoeken bewijzen de waarheid van het Oude Testament'. Keiler (1909-1983) was journalist van professie maar vestigde zich als free-lance schrijver in Ascona. In die jaren werd wel gezegd: 'De Bijbel heeft toch gelijk maar Werner Keller niet'. Daarmee werd bedoeld te zeggen dat de betrouwbaarheid van het Woord Gods niet bewezen behoeft te worden langs de weg van archeologische opgravingen. De Bijbel, als openbaring van Godswege, is betrouwbaar, heeft gezag in zichzelf. Dat neemt niet weg dat Keiler c.s. ons meenemen in een boeiende zoektocht. Thans is een geheel vernieuwde uitgave uitgekomen waarin onderzoeksresultaten na 1955 zijn verwerkt. De tekst werd door gerenommeerde terzake kundige wetenschappers, onder redactie van de hoogleraren prof. dr. Otto Kaiser en prof. dr. Friedrich Diedrich, regel voor regel doorgenomen en aangepast aan de huidige stand van kennis. De indeling van het boek is: 'Tijd van de aartsvaders', 'In het Rijk der Farao's', 'Veertig jaar in de woestijn', 'De strijd om het beloofde land', 'Toen Israël een grote mogenheid was', 'Twee koningen en twee rijken: Juda en Israël', 'De ballingschap tot het Rijk der Makkabeeën'.
Het boek heeft qua uitgave aanmerkelijk aan allure gewonnen in vergelijking met de eerste uitgave. Allereerst door het fraaie papier maar niet in het minst ook door de vele fraaie foto's (262 in kleur en 72 in zwart/wit) en kaarten en plattegronden, die speciaal voor deze uitgave werden vervaardigd. Waardevol is ook de korte, historische beschrijving van een groot aantal Bijbelse plaatsen, zoals Alexandrië, Antiochië, Byblos, Damascus. Nineve, Ur en vele andere. Verder is achterin het boek opgenomen een chronologie van de Bijbelse geschiedenis.
Al blijft de eerder genoemde tegenwerping tegen de in de titel tot uitdrukking gebrachtte doelstelling van kracht, we hebben hier desalniettemin te maken met een respectabel werk, dat ook nu wel weer zijn weg (en gespreksstof) zal vinden.
J. van der Graaf

De toekomstverwachting van de Nadere Reformatie in het licht van haar tijd, door drs. C.J. Meeuse, uitgeverij De Groot Goudriaan-Kampen in samenwerking met de Stichting Studie der Nadere Reformatie, 1990, 104 pag., prijs ƒ 29,50.
Wat is nu precies chiliasme? Het is mij duidelijk geworden uit de studie van Meeuse dat het niet zo eenvoudig overzichtelijk is te maken wat men in de hedendaagse discussie zoal onder deze aanduiding verstaan wil. Er blijken vele diverse begripsbepalingen van te zijn, die in deze studie zoveel mogelijk worden nagegaan. Meeuse pleit er, m.i. terecht, voor om met de huidige invulling van de aanduiding 'chiliasme' voorzichtig te zijn om in het verleden te gaan 'etiketteren'. Als we de aard van de toekomstverwachting van de mannen van de Nadere Reformatie onderzoeken, dan is het voor alles geboden om uit te gaan van dat wat in hun dagen voor chiliasme werd gehouden. Daarom is het niet juist om hen nu voor chiliasten te houden, die in hun dagen de chiliasten openlijk bestreden. Meeuse ziet een scherpe scheiding tussen de nadere reformatoren en de zoge­naamde 'reformateurs', die veelal als sectanërs buiten de kerk hun chiliastische denkbeelden ontwikkelden.
Er is bij veel nadere reformatoren sprake van een positieve toekomstverwachting. Deze stond vooral in het licht van het verlangen naar reformatie van de Kerk. Ondanks alle variaties bij de verschillende vertegenwoordigers die zich over de eschatologie in deze zin hebben uitgesproken, neemt Meeuse toch waar dat ze binnen de grenzen van het gereformeerde belijden zijn gebleven. Hij meet de opvattingen af aan het 'algemene gevoelen van de gereformeerde kerk in de Nederlanden', dat hij verwoord vindt in de kanttekeningen van de Statenvertaling inzake eschatologische teksten en verder bij leidinggevende gereformeerde theologen. Het chiliasme werd door de gereformeerden duidelijk bestreden, te weten de opvattingen dat er in de toekomst een duizendjarig vrederijk zou komen waarin geen vervolging van de kerk meer zijn zou, dat er een eerste wederkomst en opstanding voor het eindoordeel zou plaatshebben, dat de beloften van God tot het joodse volk beperkt zouden zijn en dat de heerschappij van Christus beperkt zou zijn tot een duizendjarige kerkstaat op aarde. De duidelijke bestrijding van de chiliasten weerhield hen in veel gevallen niet om positieve verwachtingen te hebben van een bloeitijd van de kerk en een massale bekering van de Joden. Het duizendjarig rijk werd in het verleden gezien, waarbij de precieze datering nogal verschillend werd bepaald door de onderscheiden vertegenwoordigers van het gereformeerde belijden.
Deze waardevolle studie van Meeuse leert ons voorzichting omgaan met termen als 'chiliastisch' of 'gematigde chiliasten'. Historische helderheid van oordeel is ermee gebaat als we een term niet te ruim maken, zodat er op den duur alles onder wordt gevangen, zelfs de bestrijding ervan. Dat blijkt in de discussie over de toekomstverwachting van de Nadere Reformatie ook vaak het geval te zijn. Meeuse probeert het chiliasme terug te brengen tot de eigenlijke kenmerken, misschien dat daar weer het gevaar in zit dat het te beperkt wordt afgeschermd, zodat sommigen die van deze 'dwaling' (zo ziet de schrijver het toch) werden verdacht misschien ook te makkelijk kunnen worden vrijgesproken. Deze studie is, zoals de schrijver zelf aangeeft in zijn Woord vooraf beperkt en bedoelt een aanzet te zijn tot een nieuwe benadering van de toekomstverwachting van de Nadere Reformatie. In deze doelstelling is hij m.i. zeer zeker geslaagd. Ik heb het met veel interesse gelezen en kan het een ieder die zich interesseert voor dit deel van de kerkgeschiedenis, maar ook die zich bij de hedendaagse discussie rond toekomstverwachting van kerk en Israël betrokken voelen, van harte aanbevelen. Gezien de beperktheid van het onderzoek, slechts één vertegenwoordiger. Jacobus Koelman, wordt uitdrukkelijk behandeld, lijkt het mij dat er voorzichtigheid geboden moet zijn als het gaat om al te stellige conclusies over 'de toekomstverwachting van de Nadere Reformatie', zoals bijv. deze: 'Zo kwam men b.v. binnen de beweging van de Nadere Reformatie nooit in strijd met het belijden der kerk'. Een nader onderzoek van de andere representanten van de Nadere Reformatie zal nodig zijn om deze stelling te onderbouwen, en deze studie prikkelt daar ook toe.
Het boek eindigt met een aantal conclusies die het geheel goed samenvatten. Als laatste is er ook een 'toepassing' voor het kerkelijk en geestelijk leven nu, die ik van harte bij kan vallen. Bij de duidelijke afwijzing van het chiliasme als een onschriftuurlijke toekomstverwachting is er een pleidooi voor een positieve toekomstverwachting in de lijn van de Schrift en artikel 37 N.G.B. als wezenlijk voor de christelijke geloofsleer. Daarin blijft er ruimte, binnen het beginsel van de vrijheid van de exegese, voor een verwachting die uitziet naar de bekering der Joden en een bloeitijd voor de Kerk Gods. Een van de conclusies, en ik wil er deze bespreking mee eindigen, luidt als volgt: 'Zij die de Kerk verlaten of het Joodse volk een andere heilsbedeling toedenken dan de nieuwtestamentische kerkelijke bedeling van het Genadeverbond, stellen zich niet alleen buiten het Gereformeerde belijden, maar ook buiten de belofte van Christus aan Zijn Kerk, gedaan in Matth. 28 : 20: "En ziet. Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld."'
M.A. van den Berg, Groot-Ammers

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's