Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Verlichting achterhaald?
Als één van de oorzaken van kerkverlating is steeds genoemd de grote invloed van het natuurwetenschappelijk denken. God is in dat denken een achterhaalde zaak en een gepasseerd station. Wetenschap en geloof liggen eigenlijk al sinds Galileï uit elkaar. De wetenschap leek intussen een niet meer door de kerk in te halen voorsprong te hebben behaald op het geloof. Tot thans naar het schijnt natuurkundigen door wat heet de nieuwe natuurkunde bij hun grenzen worden bepaald. Er wordt geknaagd aan hun gevoel van superioriteit en bescheidenheid lijkt meer met de werkelijkheid in overeenstemming te zijn. Eind vorig jaar besprak de hoofdredacteur van ons blad een boek van de Delftse natuurwetenschapper prof. dr. ir. A. van den Beukel getiteld 'De dingen hebben hun geheim', gedachten over natuurkunde, mens en God (uitg. Ten Have, Baarn). In het magazine 'Kerk' van 26 april 1991 stond een gesprek met prof Van den Beukel te lezen. Daarin vertelt hij hoe hij tot het schrijven van zijn boek is gekomen. Hij en zijn broer, die predikant is, liepen bij studenten en catechisanten op tegen het absolute vertrouwen van jongeren in de natuurwetenschappen. Broer-dominee hoorde catechisanten zeggen: 'Wat praat u over God? De natuurwetenschap heeft toch bewezen, dat Hij niet bestaat?' Broer-professor schreef aanvankelijk op enkele A-viertjes wat reacties op deze uitspraken van catechisanten. Maar die paar A-viertjes werden het boek zoëven genoemd. Intussen is er een derde druk nodig gebleken.
'Kerk' vraagt aan prof. Van den Beukel:

Wat hebt u willen zeggen?
'Ik heb de grote verering van onze samenleving voor de wetenschap, vooral voor de natuurwetenschap, willen temperen. Daar heerst een wereldbeeld dat zegt, dat de mens de werkelijkheid doorziet, beheerst en naar zijn hand kan zetten. God komt in dat wereldbeeld niet voor. De man in de straat denkt zelfs, dat je wetenschappelijk kunt bewijzen dat God niet bestaat. Die gedachte kom ik tegen, niet in de eerste plaats bij wetenschappelijke onderzoekers, maar juist bij mensen die verder van de wetenschap afstaan. Dat vind ik een slechte zaak.
Ik heb willen uitleggen, dat dit wereldbeeld fout is. Daarbij heb ik gebruik gemaakt van m'n eigen ervaring als wetenschappelijk onderzoeker. Ik ontkwam er ook niet aan om van sommige delen van de natuurwetenschap een populaire beschrijving te geven. Het is echter niet mijn bedoeling geweest, memoires te schrijven of me op het terrein van de wetenschapsfilosofie te begeven. Het gaat mij om het wereldbeeld waarin de mens de werkelijkheid beheerst en waarin geen God meer voorkomt.'

Er zijn signalen, aldus prof. Van den Beukel, dat de mensen beginnen terug te komen van bet geloof in het natuurwetenschappelijk wereldbeeld. De grote belangstelling voor zijn boek ziet hij als een voorbeeld daarvan. Intussen is het geloof in de natuurwetenschap nog erg breed verworteld bij velen in onze tijd.

Maar van wie hebben uw studenten en de catechisanten dat wereldbeeld overgenomen?
'Moeilijke vraag...
Ik denk dat alle ellende begonnen is bij Descartes: "Ik denk, dus ik ben". De mens wordt slechts door zijn eigen denken gekarakteriseerd. Die gedachte is heel sterk in de periode van de Verlichting, die tot vandaag doorwerkt. Zelf ben ik ervan overtuigd dat de Verlichting op haar laatste benen loopt, ... en dat is een goede zaak. Die filosofie van de Verlichting heeft de mensheid wijsgemaakt, dat ze haar eigen bestaan in de hand heeft en dat ze haar toekomst kan maken.
Die filosofie heerst vooral bij de man in de straat, minder in de wereld van de wetenschap zelf Mijn collega's zijn veel behoedzamer, veel terughoudender over het menselijke kunnen, dan de mensen die alleen maar de klok hebben horen luiden. Het ongelukkige is, dat sommige natuurkundigen veel ruchtbaarheid geven aan hun geloof in de wetenschap, zoals Stephen Hawking in zijn boek 'Het heelal' (Bert Bakker, Amsterdam, 1988), waarvan miljoenen exemplaren zijn verkocht. Nobelprijswinnaar Simon van der Meer zegt dat een gelovige natuurkundige wel schizofreen moet zijn. Hij behoort gelukkig tot een kleine minderheid, die helaas wel de populaire boeken schrijft over de almachtige natuurkunde.'

Is dat toeval?
'Dat weet ik niet. Het is wel zo da tje eerder geneigd bent een boek te schrijven als je een duidelijke boodschap hebt, dan wanneer je genuanceerd denkt. Mensen als Hawking zijn volledig gedreven door de wetenschap. Dat is hun bestaan.'

Zijn het misschien ex-christenen, zoals bij voor beeld Simon van der Meer?
'Nee, bij mijn weten niet. Hun gedrevenheid kun je volgens mij niet verklaren vanuit hun breuk met het christendom zoals bij Maarten 't Hart en Jan Wolkers. Ik heb eerder de indruk dat ze heel weinig van het christendom weten. De grote weerklank van deze mensen blijft ook niet beperkt tot Nederland. Je vindt het ook in Amerika, Duitsland en Japan.
Ik denk wel dat de twijfel over de zin van het geloof — de secularisatie — versterkt is door het natuurwetenschappelijke wereldbeeld. Wat oorzaak is en wat gevolg, kan ik niet precies zeggen.'

Verandering
Prof. Van den Beukel geeft in het gesprek met 'Kerk' vervolgens een aantal voorbeelden uit de afgelopen tijd, waaruit een zekere kentering blijkt.

U bespeurt nu een kentering. Komt die kentering vanuit de natuurwetenschap zelf?
'Nee, die kentering is veel breder. De Engelse taalfilosoof George Steiner heeft in zijn boek 'Het verbroken contract' (Bert Bakker, Amsterdam, 1990) geschreven over de beleving van kunst, muziek en literatuur. Dat is een moedig en gewaagd boek, want Steiner komt tot de conclusie dat je in de kunst, de literatuur en de muziek in aanraking komt met het transcendente. En op de laatste bladzijde noemt Steiner dat transcendente 'God'. Steiner doet alsof die stelling een geweldig waagstuk is, eigenlijk ongehoord in deze wereld, waar God taboe is geworden. Hij komt er rond voor uit dat God te vinden is in de muze.
De schrijver Gerrit Komrij heeft in zijn NRC-column onlangs geschreven, dat het nu wenselijk wordt "om naar iets als God te zoeken". De historicus en agnosticus Von der Dunk zei in een interview ter gelegenheid van zijn emeritaat: als ik naar een onbewoonbaar eiland zou moeten, is de bijbel het eerste boek dat ik meeneem. Hij zou al z'n wetenschappelijke werk inruilen voor één cantate van Bach, want die is van een ander, hoger niveau dan de wereld van de wetenschap. En de antropoloog Van Baal verklaart op zijn oude dag, dat gods­diensten niet alleen sociologisch en antropologisch verklaard kunnen worden, maar dat ze met een Realiteit bezig zijn en niet met mythes en rituelen. En Van Baal zegt dan dat je je niet mag onttrekken aan die Realiteit. Die mag je niet buiten de wetenschap laten.
Dat zijn vier signalen van nieuwe belangstelling voor God en geloof, afkomstig van mensen van wie je dat niet verwacht. Ook die voortreffelijke KRO-interviews "Eeuwigh gaat voor oogenblick" van Antoine Bodar zouden tien jaar geleden niet hebben gekund. Maar nu kan het weer.'

Verderop in het gesprek praat prof. Van den Beukel nog even door op de kentering in het absolute geloof in het menselijke kunnen. Veel mensen ontdekken vandaag dat ze bij brood alleen niet kunnen leven. Men vindt geen vrede meer in de walgelijke luxe waarin onze westerse samenleving is ontaard. Er is, aldus Van den Beukel, een religieuze opleving aan de gang, die helaas al te veel in de richting gaat van het new age-denken. 'De mensen hebben jammer genoeg het idee dat ze niets meer te zoeken hebben bij het christelijk geloof en kiezen daarom voor new age. Dat betreur ik, maar ik begrijp het wel'.

Grenzen
In het VU-Magazine van mei 1991 wordt aan de verhouding geloof en wetenschap breedvoerig aandacht besteed. Dit naar aanleiding van een drietal boeken over dit ­ thema. Het hier al genoemde boek van prof. Van den Beukel. Verder ook n.a.v. een publicatie van dr. W.B. Drees, Heelal, mens. God en van prof. J. van der Veken, Een kosmos om in te leven.
Het kan niet de bedoeling zijn om alle voornamelijk natuurwetenschappelijke gegevens uit dit overigens uiterst boeiende artikel aan u door te geven. Wel laat prof. Van den Beukel opnieuw zien, waardoor volgens hem de grenzen van de natuurwetenschap zijn aangegeven. Volgens hem is het determinisme van de baan. En het idee van de 'objectieve werkelijkheid' eveneens. 'En, voor de zekerheid: 'Er is geen verifieerbare werkelijkheid buiten ons die onafhankelijk is van onze waarneming. De waarnemer en het waargenomene zijn één en onscheidbaar'. Ik citeer verder uit het VU-Magazine van mei jl.:

Voor de fysicus betekent dit een absolute grens aan wat er via de natuurkunde te ontdekken valt; een feit dat voor degenen die het openlijk durfden erkennen, een frustratie opleverde. Zoals voor Wolfgang Pauli, medegrondlegger van de kwantumfysica. Het opgeven van het basisidee van causaal-deterministische natuurwetten was voor hem de prijs, die voor het nieuwe inzicht moest worden betaald. Hij is er desondanks tot aan zijn dood over blijven tobben.
Wat Van den Beukel bevreemdt, is dat veel van Pauli's collega's, tegen beter weten in, zich aan het causaal determinisme blijven vastklampen. 'Wat kan er toch voor aantrekkelijks steken in een beeld van het heelal dat bestaat uit een verzameling atomen die misschien ooit, in het begin, door God geschapen en in beweging gezet zijn en die zich sindsdien bewegen op een door ijzeren natuurwetten volstrekt voorgeschreven manier, waar met geen mogelijkheid iets aan te veranderen valt?', vraagt hij zich af. Ronduit absurd vindt hij het 'als men gelooft dat ook de mens, inclusief de menselijke geest, daaraan onderworpen is. Dan is iedere vrijheid weg. () Waarom zou je zoiets willen geloven, zeker als het niet langer hoeft?'
De kwantumfysica leert dus dat waarnemer en waargenomene één zijn. Die les was schokkend voor het zelfbeeld van de natuurkundige èn dat van de mens. Een antwoord op de vraag 'waarom?', gaf de Israëlische fysicus Max Jammer tijdens een tafelrede ter gelegenheid van een diner voor natuurkundigen in '87. 'Alle voorafgaande revoluties in de wetenschap, die van Copernicus of Darwin, hebben de mensheid weggezet uit het centrum van de schepping en hem teruggedrongen in de rol van louter toeschouwer van het kosmische drama', sprak Jammer tussen hoofdgerecht en toetje. Maar: 'De kwantumrevolutie brengt de mens terug naar het centrum van het toneel.'

Aardig voor de mens, die zich al een paar eeuwen lang eenzaam en ontheemd voelde in een kosmos vol zielloze materie, en die zich door deze nieuwe omwenteling weer als vanouds deelgenoot weet van dit universum. Aardig ook dat de materie waardoor hij zich omgeven weet en waaruit hij zelf is opgebouwd, minder ontzield, althans raadselachtiger, blijkt te zijn dan fysici hem al die tijd hadden voorgespiegeld. Maar ongebrijpelijk in het licht van dit fundamentele mysterie, is daarom de houding van sommige (astro)fysici die volharden in hun absolutistische antwoorden op laatste vragen.

Drees over Hawking
In genoemd VU-Magazine wordt ook ingegaan op de publicatie van dr. W.B. Drees. Hij is een afgestudeerd theoretisch fysicus en een gepromoveerd theoloog. Hij probeert in zijn studie geloof en wetenschap van hun wurgende wederzijdse omstrengeling te bevrijden. 'Noch in een sciëntistisch atheïsme, noch in een ongrijpbaar zweverig holisme... ziet hij enig heil'. Het blijft voor hem de vraag of natuurkundigen ooit het eigenlijke beginpunt van mens en heelal zullen bereiken, of dat het, als bij de schillen van een ui, altijd bij benadering zal blijven.

Ook Drees voert Stephen Hawking ten tonele, die in zijn theoretisch concept het heelal voorstelt als een tijdloos geheel; weliswaar begrensd, maar zonder begin of eind. Evenmin als de noordpool het begin, en de zuidpool het einde van de aardbol vormt, of een ei een begin en eind kent, is het door de mens als oerknal gepercipieerde punt zoiets als het begin van alles. Tijd is een imaginair begrip in dit concept, vergelijkbaar met de breedtegraden die de mens ter oriëntatie op de globe heeft geprojecteerd.
Hawkings kosmologische visie is — hoe briljant doordacht ook — er een tussen vele. Willem Drees beschrijft daarnaast ook de visie van de Rus Andrej Linde, die het heelal ziet als een vat kokend water, waarin zich steeds opnieuw bellen (de 'universa' dus) vormen. De bellen hebben een begin en eind; het vat is echter tijdloos. En in de visie van de Britse kosmoloog Roger Penrose is de tijd juist weer heel fundamenteel voor de geschiedenis van ons heelal, die hij als onomkeerbaar en uniek beschouwt.
Te bewijzen zijn deze spectaculaire maar speculatieve concepten naar verwachting niet; de bewijsvoering ervoor zou immers voor een belangrijk deel van 'buiten' dit heelal, respectievelijk van vóór de oerknal moeten komen. En tot die ondenkbare domeinen heeft de natuurkunde per definitie geen toegang; zelfs — of: juist — de 'nieuwe' niet. De jongensachtige bravoure — of is het toch sarcasme? — waarmee Hawking het bestaan van een schepper naar het rijk der fabelen verwijst, omdat het heelal geen begin zou hebben, is dan ook ongerijmd en absurd.

Hawking bestrijdt, aldus dr. Drees, slechts een beperkt godsbeeld en wel het deïstische. In dit godsbeeld heet God wel de klokkenmaker. Hij zou het uurwerk van de kosmos in gang hebben gezet, maar verder geen actieve rol meer spelen in zijn eigen schepping. Drees is van mening dat Hawking wellicht met opzet de meer theïstische godsbeelden, waarin God een veel actiever plaats heeft in schepping en kosmos, buiten beschouwing laat. We sluiten af met enkele waardevolle opmerkingen van dr. Drees.

'Tijd en ruimte zijn slechts abstracte natuurkundige begrippen, net als massa en lading, hardheid of kleur, aldus Drees die zich fel verzet tegen het meesttijds karikaturale godsbeeld van de ongelovige wetenschapper. 'Er is geen reden een dergelijke natuurkundige categorie te verabsoluteren, alsof die begrippen per se ook op God moeten worden toegepast. Hun betekenis behoort bij een bepaald kader. De transcendentie van God, de gedachte dat God de wereld "te boven gaat", zou ik dan ook niet willen koppelen aan een rand in de tijd, een onverklaard begin. God is niet vóór, achter of naast de wereld, niet "ooit" of "ergens". God is "anders".'

De opmerkingen van Van den Beukei en Drees geven veel te denken. Juist ook aan hen (onder wie een deel van onze jongeren), die wellicht in de ban zijn geraakt van het moderne natuurwetenschappelijke denken en voor wie de vraag naar het Godsbestaan brandend is geworden. God laat Zich nimmer wegdenken, door de knapste geleerden nog niet. Hij laat steeds weer van Zich horen, het helderst uiteindelijk in Zijn eigen Woord. En daar lezen we: 'Door het geloof verstaan we, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden' (Hebr. 11 : 3).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's