Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambt en collegialiteit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambt en collegialiteit

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze gereforméérde of hervormde traditie kennen wij niet het ambt van bisschop. De opziener, want dat wil de bisschop wezen, is voor ons de oudste of de ouderling. Maar de ouderlingen sámen, met daarbij de diakenen en de predikanten, vormen een college, waarin de één niet over de ander heersen mag.
In de loop der tijd werd door de kerk het opzienersambt van één der oudsten zodanig uitvergroot, dat deze, met name in de kerk van Rome, bevoegdheden kreeg over de andere ambtsdragers. In de brieven van de martelaar Ignatius (2e eeuw na Christus) vinden we al, dat één bisschop aan het hoofd van de gemeente staat. In de rooms-katholieke traditie is het op den duur zó geworden, dat alleen de bisschop bijvoorbeeld anderen tot priester mag wijden en uit het ambt mag ontzetten. De bisschop staat op een hiërarchische ladder, waarvan uiteindelijk de paus aan de top staat.


Als gezegd kennen we in de gereformeerde traditie dit bisschopsambt, gebaseerd op apostolische successie, niet. Wèl zijn er ook in bepaalde hervormde kerken (bijvoorbeeld in Oost-Europa) bisschoppen. Die hebben niet méér ambtelijke macht maar wel meer bestuurlijke bevoegdheid. In die situaties is er toch kennelijk behoefte geweest om binnen de kerk iemand een leidinggevende positie toe te kennen; iemand, die op z'n minst ook coördinerend kon optreden onder de mede-ambtsdragers. Wanneer wij nu, in de traditie van de Reformatie staande, dit ambt van bisschop niet (willen) kennen, rijst wel de vraag of de ambtelijke collegialiteit voldoende functioneert. Daar, waar die collegialiteit namelijk níét functioneert, waar bijvoorbeeld het éne ambt over het andere, de ene ambtsdragers over de andere héérst, de afwijzing van het bisschopsambt van z'n kracht beroofd.
Altijd weer, maar zeker ook in onze tijd van mondigheid, staat in de praktijk de collegialiteit in het ambt onder spanning. Kerkeraden zijn niet altíjd colleges. Het individualisme kan ook binnen het ambt zich breed maken.

Art. 31 N.G.B.
Wanneer onze Nederlandse Geloofs Belijdenis handelt over het ambt van de dienaren, de ouderlingen en de diakenen (sámen!) wordt allereerst gezegd, dat niemand zich met onbehoorlijke middelen in het ambt mag binnendringen. Nu zal dat in het algemeen voor ambtsdragers zeker niet gelden. Ze zijn door de gemeente wettig gekozen en als zodanig bevestigd. Al moeten we ook weer stellen, dat soms het derven van een kerkelijk ambt gemeenten heeft doen scheuren. Gepasseerde personen begonnen dan voor zichzelf, gingen in ieder geval zelf op pad. Maar hoe dan ook, het beroep van de gemeente is een beroep van de Heere.
Intussen belijdt artikel 31, dat alleen Jezus Christus Bisschop is, het Enige Hoofd der Kerk. En dan wordt gezegd: 'dat een ieder de dienaar des Woords en de ouderlingen der Kerk in bijzondere achting behoort te hebben, om des werks wil, dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder murmurering, twist en tweedracht, zo veel als mogelijk is.'
Als dit laatste wordt gevraagd van de gemeenteleden ten opzichte van de ambtsdragers, dan mag deze grondhouding ook, zéker worden verwacht van de ambtsdragers als zòdanig. In het daaropvolgende art. 32 wordt overigens de grondhouding van het college van ambtsdragers nog eens expliciet vermeld. Ambtsdragers moeten zich onthouden van 'alle menselijke vonden en wetten', die men zou willen invoeren om God te dienen en de gewetens van de mensen te binden of te dwingen. 'Zo nemen wij dan alleen aan, hetgeen dienstig is om eendrachtigheid en enigheid te voeden en te bewaren'.
Het gaat in het ambt om het bewaren en bevorderen van één-dracht en één-heid! Het gaat daarbij om niets minder dan om de collegialiteit in het ambt. Wanneer de ambten niet in eenheid en collegialiteit functioneren, valt voor de gemeente hieromtrent ook weinig goeds te verwachten.

Zicht op elkaar
Als van de gemeente gevraagd wordt de dienaren des Woords in ere te houden — het Woord zegt 'gedenkt uw voorgangers — dan mogen dienaren van het Woord ook wel zicht hebben op elkaar, en derhalve elkáár in ere houden. Ze behoren zelf (sámen) ook tot de gemeente. Elke concurrentiezucht in de gemeente en in de kerk strijdt met de hoge roeping van het ambt. Als bijvoorbeeld de één zich indringt in de wijngaard van de ander komt dat niet voort uit een houding van ootmoed en het 'zoeken van wat van de ander is'. Hetzelfde geldt als dienaren des Woords 'hun' kansel hermetisch gesloten houden voor welke andere dienaar des Woords dan ook.
Maar soms ligt het in de kleine(re) dingen. Wij kennen dus niet de apostolische successie, waarin bisschoppen zouden staan. Maar wel staan de dienaren van het Woord van alle tijden in een apostolische volmacht en als zodanig in een apostoli­sche traditie. Ze vormen slechts een schakel in een keten van dienaren des Woords, de eeuwen door. Dat betekent, dat gemeenten als geheel en ook de dienstdoende dienaren van het Woord als het goed is zicht zullen hebben op de gaande en komende man.


Wanneer predikanten met emeritaat gaan — soms om dwingende redenen vervróégd — dan blijven ze nog wel dienaar van het Woord en zijn als zodanig gerechtigd in de diensten des Woords voor te gaan. Gelukkig zien we dat ook gebeuren. Vele emeriti ervaren, dat de gemeenten hen wat dat betreft nog niet vergeten zijn, graag zelfs de vruchten plukken van een levenslang gerijpte bediening. Wel kan men af en toe de klacht horen — en daarachter steekt een oprecht verlangen — dat ze zo weinig worden gevraagd om nog eens het avondmaal te willen bedienen. De ambtelijke dienst des Woords kent toch, als daaraan verbonden bedieningen, het bedienen van de sacramenten!?


Maar er dient ook zicht te zijn op de kómende man. Krijgen kandidaten ook voldoende kansen om de weg naar de gemeente te vinden? In vakantietijd ziet men de kandidaten veelvuldig voorgaan. Zodra de vakantie echter voorbij is moeten zij (vaak) maar weer afwachten of ze in de gunst komen. Zelfs komt het voor dat ze, wanneer ze voor de vakantietijd worden gevraagd, te horen krijgen, dat men in de betreffende gemeente eigenlijk zelden of nooit kandidaten vraagt.
Nu in onze tijd vele jonge mensen staan aangetreden om, zo God het hen geeft, de herdersstaf te gaan opnemen, mag in deze ook ambtelijke collegialiteit worden gevraagd. Zelfs zij, die nog maar net hun intree in de gemeente hebben gedaan, schijnen soms snel vergeten te zijn, dat ze 'ooit' zelf kandidaat waren. En soms krijgen emeriti weer zicht op kandidaten, vanuit hun nieuwe levensstatus.
Kort en goed, zouden dienaren des Woords — en dan zeker ook emeriti — zelf niet iets moeten opschuiven, om ruimte te maken voor de aantredende jonge generatie? En zou niet elke kerkeraad als bewust beleid moeten hebben, dat jaarlijks een aantal kandidaten wordt gevraagd om voor te gaan in diensten des Woords, waarbij ze zichzelf dan ook moeten verplichten tot een opbouwend consistoriegesprek?
Het gaat om de opbouw van de kerk (de gemeente) van alle tijden en alle plaatsen. Dat vraagt om ambtelijke collegialiteit, ook in de dóórgaande lijn van de ambten.

Onze tijd
De ambtelijke collegialiteit staat in onze tijd onder de spanning van de tijdgeest. Onze tijd is gekenmerkt door mondigheid en individualisme. Dat komt ook tot uitdrukking in de ambtsbeleving, de ambtsopvatting en de ambtsuitoefening. Ieder wil tot zijn 'recht' komen. Ook het ambt is, soms méér dan vaak wordt toegegeven, gedemocratiseerd. En dat is nog wat anders dan gecollegialiseerd. Ten diepste is dit laatste vrucht van de Geest. Want juist in de ambtelijke collegialiteit leert men eigen inzichten ondergeschikt maken aan het geheel.

Eendracht en eenheid worden in onze tijd intussen maar al te vaak verbroken vanwege een breed om zich heengrijpend individualisme. Onze tijd is ik-gericht. Dat wordt ook in kerk en gemeente manifest. We zien bijvoorbeeld allerlei kerkelijke en gemeentelijke verbanden als paddestoelen uit de grond rijzen. Daarmee kunnen mensen zelf iets worden en altijd wel weer zijn er mensen, die zich laten verzamelen, zolang het duurt. Maar het samen lijden aan de kerk als geheel, vanuit een samen dragen van de nood en de schuld in verband met het vele in de kerk, dat niet is naar de reinheid van het heiligdom, gaat langzaam maar zeker teloor. De gemeenschap wordt verbroken en men glorieert in eigen kleine kring.
Naar mijn vaste overtuiging hééft zich zo vandaag reeds te onzent (innerlijk) bij sommigen een afscheiding voltrokken. Het individualisme heeft, als ik mij niet vergis, reeds hier en daar geesten opgeroepen, die niet meer te keren zijn. Met name ook in reformatorische kring staat de collegialiteit, die ten dienste van de gemeente is, vandaag onder hoogspanning. Altijd gemotiveerd vanuit 'de waarheid', maar intussen...
Ook het ambt is door de moderne mondigheid aangevreten. Dat openbaart zich enerzijds in het wegslijten van de gedachte, dat het ambt een 'tegenover' is (tussen God en de gemeente) en anderzijds in de wildgroei, die men ook onder ambtsdragers, ook onder dienaren des Woords tegenkomt.

Opwekking
In onze dagen wordt de noodzakelijkheid vàn en de roep òm een opwekking allerwegen onderstreept. Maar die zal niet komen als de liefde wijkt. Of in ieder geval zullen in het geval van een opwekking onderlinge liefde en ambtelijke collegialiteit er ook de vruchten van zijn. In Galaten 5 worden als werken van het vlees genoemd: twist en tweedracht, vijandschap, venijn en afgunst. Maar de werken van de Geest bestaan o.a. in liefde en geloof. En het geloof werkt nog altijd door de liefde.

Het verbreken van de ambtelijke collegialiteit moet noodlottige gevolgen hebben voor de opbouw van kerk en gemeente. Als we zien, hoe wat bijeen hoort steeds verder uiteen geslagen wordt, dan zijn we vaak verder van een opwekking af dan hopelijk nog gehoopt wordt.


Wat we dan nodig hebben?
Niet een sterke man. In de wereld heten sterke mannen dictators. Die kent de kerk des Heeren niet, althans die mag ze niet willen kennen.
Ook niet een bisschop. Ook al zou het wel eens heilzaam zijn als orde op zaken werd gesteld ten aanzien van ambtelijke vergroeiingen (ook inzake het beroepingswerk), dan kiezen we toch niet een weg, die de Schriften niet wijzen. De Schrift kent geen pausen en bisschoppen met meer gezag dan anderen, die in het ambt staan.
Nodig hebben we het gebed om de levendmakende Geest, die leert wat ootmoed is, ook in de ambtelijke praktijk, naar elkaar toe en naar de gemeente toe.
Ambtelijke collegialiteit zal de liefde in de gemeente voor het ambt en naar elkaar ten goede komen. Het ontbreken ervan bevordert de desintegratie en opent voor gemeenteleden wellicht zelfs de weg naar de vrije groepen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Ambt en collegialiteit

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1991

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's