Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Euthanasie geregeld?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Euthanasie geregeld?

Een reaktie op het kabinetsstandpunt inzake euthanasie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De discussie over euthanasie heeft opnieuw een climax bereikt nu het kabinet zijn standpunt inzake medische beslissingen rond het levenseinde heeft bekend gemaakt. Deze standpuntbepaling komt betrekkelijk kort na een ander hoogtepunt in die discussie, nl. de publikatie van het rapport van de Commissie 'Onderzoek medische praktijk inzake euthanasie' (commissie Remmelink). Van dit rapport is door het kabinet uitvoerig gebruik gemaakt. In dit artikel willen we een bespreking geven van het kabinetsstandpunt.
Maar allereerst geven we dit kort weer.

Kabinetsstandpunt
Het kabinet tracht in het nu ingenomen standpunt zowel recht te doen aan de aanvaarding van euthanasie in de jurisprudentie als aan de eerbiediging en bescherming van het menselijk leven zoals dat wettelijk is vastgelegd. Het stelt dat tussen deze twee zaken geen absolute tegenstelling behoeft te bestaan. Ze zijn te verzoenen door handhaving van de strafbaarheid van actieve levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding, en gelijktijdige invoering van een wettelijke meldingsplicht voor de artsen van ieder geval hiervan. Deze melding dient te geschieden bij de Gemeentelijke Lijkschouwer, door middel van een formulier. Hierdoor kan elk geval getoetst worden. Bij toetsing kàn door de rechter in het beroep op overmacht (art. 40 Str.) een grond voor strafuitsluiting worden gevonden. Deze meldingsplicht wordt verbonden aan de Wet op de Lijkbezorging. In het kabinetsvoorstel wordt nergens gesteld dat de arts die zich houdt aan de in de jurisprudentie gehanteerde zorvuldigheidseisen, gevrijwaard zal worden van rechtsvervolging. Het is evenwel duidelijk uit de strekking van het geheel dat een arts dan geen vervolging heeft te duchten (zie ook verder). Nieuw in dit standpunt van het kabinet in vergelijking met de jurisprudentie is, dat men ook voor levensbeëindiging handelen niet-op-verzoek dezelfde meldingsplicht wil instellen als voor levensbeëindiging op verzoek.
Het kabinet baseert dit voorstel tot een nieuwe wettelijke regeling van levensbeëindigend handelen door een arts, op twee argumenten: op de medische ethiek en op de praktijk zoals beschreven in het rapport van de commissie Remmelink.
Op beide punten gaan we in.

Medische ethiek
Het kabinet stelt dat euthanasie, hulp bij zelfdoding en eventueel levensbeëindiging zonder een verzoek ertoe, in overstemming zijn met de huidige medische ethiek. Het baseert zich daarbij ook op de jurisprudentie, die eveneens euthanasie onder voorwaarden heeft geaccepteerd en daarbij tevens verwijst naar de medische ethiek. Deze verwijzing is onjuist. Dat momenteel in Nederland waarschijnlijk een meerderheid van artsen en ethici euthanasie onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd acht, maakt deze opvatting nog niet tot het standpunt van de medische ethiek. In voorzover bekend geen enkel ander land is de officiële artsenorganisatie voorstander van legalisering van euthanasie.
Als het haar uitkomt wijst de regering op het ethisch pluralisme in de samenleving, op dit punt zou opeens sprake zijn van 'de in de medische ethiek geldende opvattingen'.
Ook de verwijzing in de rechtsspraak naar de heersende medisch-ethische opvatting doet vreemd aan. De wetgeving dient toch ook aan het handelen van de medische beroepsgroep een wettelijk kader te geven en de rechterlijke macht behoort dat handelen daaraan toch ook te toetsen? Hiervan kan weinig terechtkomen als de rechterlijke macht zich bij haar toetsing geheel laat bepalen door de normen die de medische beroepsgroep zelf opstelt. Toch komt het huidige kabinetsvoorstel daar in feite op neer. Zeker waar het gaat over leven en dood achten wij dit in strijd met de handhaving van de rechtsstaat. Op andere terreinen van de samenleving wordt zo ook niet gehandeld. Men laat de industrie toch niet zelfde maxima bepalen van de milieuaantastende uitstoot en die uitstoot bovendien zelf controleren?
Hierbij komt nog het volgende. Het kabinet baseert zich mede op een arrest van de Hoge Raad, waarin wordt gesteld dat een beslissing van een arts tot euthanasie onder bepaalde omstandigheden objectief gerechtvaardigd kan zijn. De stap naar de opvatting dat het onder die omstandigheden moreel gewenst of zelfs geboden is, is dan niet meer zo groot. Voor artsen die principieel bezwaren hebben tegen de uitvoering van euthanasie zou dan geen volwaardige plaats meer zijn in onze gezondheidszorg.

Euthanasiepraktijk
Op grond van het rapport van de commissie Remmelink gaat het kabinet ervan uit er in Nederland 'een beschaafde euthanasie-praktijk' is, d.w.z. dat artsen over het algemeen gesproken alleen in noodsituaties en in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen euthanasie of levensbeëindiging niet-op-verzoek zouden toepassen. Een wettelijke regeling van euthanasie met inachtneming van de genoemde zorgvuldigheidseisen acht het kabinet daarom verantwoord.
Zoals in het vorige artikel (van H.J.) is betoogd, laat bestudering van de resultaten van het onderzoek dat in opdracht van de commissie Remmelink is uitgevoerd, een dergelijke optimistische conclusie beslist niet toe. We vatten het samen. In Nederland vindt per jaar plaats: 2300 maal euthanasie, 400 maal hulp bij zelfdoding, 1000 maal levensbeëindiging zonder een uitdrukkelijk verzoek daartoe; daarenboven wordt door artsen in 1350 gevallen de pijnbestrijding sterk geïntensiveerd en wordt in 3600 gevallen een behandeling gestaakt of niet ingesteld, beide met het uitdrukkelijke doel het leven te bekorten. Bij deze laatste twee groepen van patiënten wordt dat in vele gevallen gedaan zonder overleg met de patiënt. Hierbij dient men te bedenken dat volgens een uitspraak van de Hoge Raad een arts voor levensbehoud dient te kiezen in een niet-terminale fase van het ziekteproces (zie kabinetsstandpunt p. 2). Het begrip terminaal is evenwel niet eenduidig gedefinieerd. De formuleringen die het kabinet gebruikt in het onderhavige stuk doen vermoeden dat het begrip 'terminale fase' in feite geïnterpreteerd moet worden als 'stervensfase'. Volgens een omschrijving hiervan in een recente publikatie duurt deze fase veelal enkele uren tot enkele dagen. Echter, volgens het onderzoek verricht in opdracht van de commissie Remmelink, blijkt dat de behandelend arts zelf schatte dat van de patiënten bij wie euthanasie is toegepast, 42% nog 1-4 weken had te leven, en dat daarenboven 21% nog 1-6 maanden had te leven en 8% zelfs langer dan een halfjaar. Deze patiënten verkeerden dus (veelal) niet in een stervensfase en voor een aanzienlijk gedeelte ook niet in een terminale fase. De praktijk is dus helemaal niet zo 'beschaafd' als het kabinet lijkt te veronderstellen. (Hiermee willen we beslist niet ontkennen worden dat in de terminale fase en de stervensfase vaak een terughoudend medisch beleid geïndiceerd is; het gaat erom wat proportioneel medisch handelen is en met welke intentie de arts handelt).
Bovendien blijkt ten aanzien van intensivering van pijnbestrijding en staken van behandelingen met het uitdrukkelijk doel het leven te bekorten, grote onduidelijkheid te bestaan. Deze behandelingen vallen niet onder de beschrijving van wat volgens het kabinet niet euthanasie is en volgens de commissie Remmelink vallen ze niet onder de definitie van wat, wel euthanasie is. Onduidelijk is dan ook of in de voorgestelde regeling voor deze vormen van 'medisch' (levensbeëindigend) handelen een meldingsplicht geldt of niet.

Wilsonbekwame patiënten
Als motivatie tot deze wettelijke regeling noemt het kabinet:
a. De taak der overheid die inhoudt 'dat zij verantwoordelijkheid aanvaardt voor de effectieve bescherming van het menselijk leven, ook in zijn kwetsbare slotfase'.
b. Dat de overheid zich rekenschap moet geven 'van de wens van patiënten om waardig te sterven en om ondraaglijk lijden te bekorten en deze wens serieus te nemen (p. 1, 4 van het kabinetsstandpunt).
De overheid gaat in dit voorstel echter veel verder dan het 'serieus nemen van de wens van patiënten om waardig te sterven', door tevens ruimte te geven aan opzettelijke levensbeëindiging, zonder dat daartoe een wens is geuit. Naast euthanasie en hulp bij zelfdoding wil het kabinet ook 'actief medisch ingrijpen door een arts ter bekorting van het leven zonder uitdrukkelijk verzoek van de patiënt' opnemen in de meldingsplicht van de arts. De arts die aan de zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, zal hiervoor feitelijk dan ook geen vervolging hebben te duchten. Kennelijk moet het hierbij volgens het kabinet gaan om levensbeëindigend handelen in de stervensfase. In navolging van de commissie Remmelink wil men dit handelen beschouwen als normaal medisch handelen. Maar in de eerste plaats blijkt dan uit het rapport van de commissie Remmelink dat eenderde van de patiënten bij wie levensbeëindiging zonder een verzoek werd toegepast, niet in een onmiddellijke stervensfase verkeerde en dat dus ook hier de praktijk helemaal niet zo geruststellend is. In de tweede plaats, als het dan om normaal medisch handelen zou gaan, waarom moet daarvoor dan nog een meldingsplicht worden ingevoerd? Voor euthanasie en hulp bij zelfdoding wil men nu juist de meldingsplicht invoeren, omdat het daarbij niet gaat om normaal medisch handelen. Het feit dat het kabinet hiervoor een meldingsplicht wil en dat men wil dat de rechter zich hierover uitspreekt, geeft al aan dat men dit eigenlijk niet een normale medische handeling vindt. Maar dan kan ook geen juridisch argument meer gegeven worden om dit handelen wettelijk te regelen, omdat het in strijd is met artikel 11 van onze Grondwet welke het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit garandeert.

Toetsing
De wijze waarop levensbeëindigend handelen getoetst moet gaan worden, komt in het kabinetsstandpunt neer op:
— de arts (de beroepsgroep) bepaalt de normen ten aanzien van medische beslissingen met betrekking tot levensbeëindiging,
— de arts verricht de levensbeëindigende handeling, na consultatie van een collega,
— de arts beoordeelt zelf achteraf zijn handelen,
— een andere arts (de lijkschouwer) controleert dit handelen,
— pas dan kan (een Officier van) Justitie eraan te pas komen.
Daarbij komt dat van niemand verwacht mag worden dat hij meewerkt aan zijn eigen veroordeling. Mede gezien de onduidelijkheid m.b.t. welke handelingen tot normaal medisch handelen gerekend moeten worden en welke handelingen vallen onder de meldingsplicht, is het onwaarschijnlijk dat Justitie een effectieve controle kan uitoefenen op levensbeëindigend handelen van artsen.
Om niet op een hellend vlak terecht te komen dienen artsen in de zeer moeilijke situaties waarin zij terecht kunnen komen, te handelen vanuit de vaste overtuiging, gedragen door wetgeving en jurisprudentie, dat doden van de mens niet is geoorloofd en krachtens de taak van de overheid door Justitie vervolgd wordt.

Andere weg
Te vrezen valt dat de huidige praktijk met betrekking tot levensbeëindiging zich inmiddels zo heeft ontwikkeld dat zelfs een duidelijke afwijzing hiervan door de overheid en de rechterlijke macht (hetgeen politiek gezien zeer onwaarschijnlijk is) die praktijk niet zonder meer zou kunnen terugdraaien. Het gaat het bestek van dit artikel te buiten om op mogelijke andere juridische regelingen nader in te gaan. Wel menen wij dat het gewenst zou zijn dat de overheid op zijn minst duidelijk zou maken, dat levensbeëindigend handelen niet tot normaal medisch handelen gerekend kan worden en dat het in voorkomende gevallen effectief door Justitie (dus niet alleen door de beroepsgroep) gecontroleerd moet kunnen worden.

De auteurs zijn resp. als directeur en als lid van de Raad van Advies verbonden aan het prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Euthanasie geregeld?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's