Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een welgevallen aan haar stenen medelijden met haar gruis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een welgevallen aan haar stenen medelijden met haar gruis

'Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.' (Psalm 102 : 15)

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan 9 personen, die in afzonderlijke kerken een bepaalde plaats innemen, hebben wij als redactie van De Waarheidsvriend een schrijven gericht met het hierna volgende verzoek. In dit nummer zijn alle reacties opgenomen. 'Langs deze weg doe ik u, namens de redactie van De Waarheidsvriend, een verzoek toekomen, dat niet nader wordt gemotiveerd ten einde u allen wat vrijheid te laten, wanneer u bereid bent op ons verzoek in te gaan. In Psalm 102 vers 15 lezen wij "want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen en hebben medelijden met haar gruis". Zou u bereid zijn hm kort onder woorden te brengen wat dit Schriftwoord voor u vandaag betekent? Dit verzoek is gericht aan onderstaande personen. Alle bijdragen zullen in één nummer van De Waarheidsvriend worden geplaatst. Derhalve dient de lengte van elke bijdrage ongeveer één kolom in De Waarheidsvriend te zijn. Dit verzoek is gezonden aan: Ds. C. van den Berg, Noordwijk aan Zee, Nederlandse Hervormde Kerk Dhr. M. Dankers, Den Helder, Oud Gereformeerde Gemeenten Dr. G.H. van de Graaf, Rotterdam Nederlandse Hervormde Kerk Prof. J. Kamphuis, Kampen, Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt Ds. F. Mallan, Alblasserdam, Gereformeerde Gemeenten in Nederland Ds. A. Moerkerken, Gouda, Gereformeerde Gemeenten Ds. O. Mooiweer, Enschede, Nederlands Gereformeerde Kerken Prof. dr. K. Runia, Kampen, Gereformeerde Kerken Prof. dr. W. van 't Spijker, Apeldoorn, Christelijke Gereformeerde Kerken

De God van het Verbond
Deze woorden lees ik als een belofte van de God van het Verbond. In Zijn trouw geeft Hij knechten die Hem dienen, verlicht door Zijn Geest. Immers, niemand neemt zichzelf die eer aan een knecht van de Heere te zijn. Zo lees ik in het welgevallen en de deernis, oftewel het medelijden van deze knechten het welgevallen en het medelijden van de Getrouwe God van het Verbond. Ik lees er zelfs in de belofte van de Knecht des Heeren, de Heere Jezus Christus. Deze Middelaar van het Verbond heeft een welgevallen in de stenen en deernis met haar gruis.
De vraag is nu wel wat deze psalmdichter op het oog heeft met die stenen en met het gruis. Uit de context blijkt dit het overblijfsel van Sion te zijn, de tempel die in de tijd van de ballingschap verwoest was. De dichter zal ook achter deze verwoeste tempel gezien hebben het geestelijke huis Gods. Ik denk dan aan hen, die met hart en ziel verbonden waren aan de dienst des Heeren, maar nu verstrooid waren in Babel. Tot hen komt deze belofte. Zo lees ik deze belofte ook voor het geestelijke huis, de Kerk des Heeren door alle eeuwen heen. Het huis Gods, waarvan de gelovigen levende stenen zijn en waarvan Christus is de uiterste Hoeksteen. Die verspreide stenen en het gruis doen mij denken aan de verbrokkeling en gebrokenheid van de Kerk, zoals deze zich aan ons voordoet, ook in deze tijd.
Zoals in de tijd van de dichter Gods knechten die tempel, hoe verwoest ook, bleven liefhebben, zo zullen ook nu Gods knechten de Kerk, her en der verspreid, beminnen en medelijden met haar hebben. Ik voel mij bijzonder aangesproken door wat Calvijn hierbij aantekent in zijn commentaar: 'Hoe droevig de toestand van de kerk ook is, hoe meer wij haar in liefde moeten blijven aanhangen. Ja, veeleer moet onze ontferming over haar er ons toe brengen om te zuchten tot God over haar.' Hoe kun je de Heere beminnen en liefhebben, zonder verdriet te hébben over de verbreking en gebrokenheid van dat Huis, dat God eens in deze wereld heeft gesticht tot sieraad van Hem en Zijn dienst?
De vraag nu waar deze knechten Gods en waar die stenen en dat gruis te vinden zijn, mag ons zeker wel bezighouden. Velen zullen denken aan eigen kerkgenootschap en instituut vanuit de liefde en aanhankelijkheid, die zij voor dat 'eigen' huis hebben. Toch kan niemand deze tekstwoorden voor zichzelf annexeren en toeëigenen.
We mogen wel bidden of de Heere deze woorden ons op het hart wil binden en door Zijn Geest ze ons eigen wil maken. Dan zullen dat welgevallen en die deernis ook over 'eigen huis' ons ook eigen wòrden zonder anderen het recht te ontnemen, dit ook te doen. Zo is het mijn hartelijke bede tot de Getrouwe God van het Verbond, dit ook te doen binnen onze Vaderlandse kerk. Dan is er hoop en verwachting. Achter deze belofte immers mag ik gelovig zien de Knecht des Heeren en Zijn welgevallen in de stenen en deernis met haar gruis. Dat is dan ondanks onszelf, maar dank zij Hem, Die neerziet op ellendigen en nooddruftigen. Dat is dan tot dank van Hem Die Zijn kerk bemint en in stand houdt.

ds. C. van den Bergh, Noordwijk aan Zee


Valt me daar mijn vriend Van der Graaf op mijn dak en zegt plompverloren: 'Waar denk jij aan als je Ps. 102 : 15 leest?' Zal ik even plompverloren antwoorden: 'Beste vriend, als ik eerlijk ben: heel vaak denk ik helemaal niets bij het lezen van deze en andere teksten?' Even wachten. Hij zegt niet: 'Waar denk je aan?', maar: 'Wat betekent dat schriftwoord voor jou?' 'Vandaag', zegt hij erbij. Dus niet: 'Wat heb je er vroeger wel eens aan gehad?' Nee: vandaag, 6 februari 1992. Dus alle dagen sindsdien heeft dat briefje me vanaf m'n buroblad liggen aankijken met: 'Wat betekent Ps. 102 : 15 vandaag voor jou. Dankers?' Catechisanten zijn tegenwoordig zó angstig eerlijk, dat die gewoon zeggen: 'Betekenen? Nou, nee, dat betekent niks voor me'. Maar dan kan ik niet maken.


Van der Graaf kent z'n pappenheimers. Hij lokt. Hij zegt: 'Als je schrijft zet ik je stukje in De Waarheidsvriend. En dan komt het te staan tussen de bijdragen van... en dan noemt hij een stuk of tien klinkende namen. Nou, daartussen te staan met jouw stukje is toch niet gek. Ook oud-gereformeerden hebben gist in hun schoenen. Maar dan is daar Paulus: 'Hetzij dat gijlieden eet, hetzij dat gijlieden drinkt, hetzij dat ge een stukje schrijft...'. En zo ligt elke ochtend na het ontbijt de dag weer voor je: hetzij dat ge... Met Van der Graafs briefje om af te doen op het buroblad. Zegt je vrouw: 'Heb je al wat?'


Daar komt nog iets bij. Van der Graaf wil natuurlijk weten hoe wij over zijn kerk denken. Zijn Vaderlandse kerk. Hoopt hij op een van lieverlee wat gunstiger verhaal? Dat zal toch niet? Hij ziet toch de puinhoop zelf ook wel steeds groter worden? Zelfs Haeck hebben ze eruit gegooid. En hij weet toch wel dat ze bij ons alleen maar medelijdend glimlachen om professor Graafland? Moet ik nou nóg eens tegen Van der Graaf zeggen wat er allemaal aan mankeert bij hem? En hij weer tegen mij wat er bij bij ons allemaal mis is?


Nee, Psalm 102 wijst een uitnemender weg. Wat Van der Graafs kerk betreft: ik hèb een welgevallen aan haar stenen en ik hèb medelijden met haar gruis. Eerlijk. Bovendien geviel het dat ik tussen de ontvangst van Van der Graafs briefje en het ogenblik dat ik dit schrijf twee preken heb gehoord in de Vaderlandse kerk. In historische bedehuizen. Een voorbereidingspreek voor het Heilig Avondmaal en een trouwdienstpreek. En beide keren heb ik in stilte God gedankt dat er nog zulke getuigenissen klinken op die puinhoop waarover we 't zonet hadden. Zijn wegen zijn hoger dan onze wegen. Toch blijf ik waar ik ben. Net als al die gescheidenen, die hier om mij heen staan. Ook mij ontbreekt het aan... ja aan wat? Ik weet het niet.


Het is nu maandag. Toen ik gistermorgen een collega een preek hoorde lezen van Joseph Charles Philpot over Jona 2 : 4 voelde ik dat er in Van der Graafs kerk een overblijfsel is dat ook zó z'n geloof beleeft, gevoelde ik 'een band' en dacht bij mijzelf: Laat ik nou morgen dat stukje schrijven.


Ik ken geen Hebreeuws. Als ik het kende zou ik, denk ik, de enige zijn in mijn kerkverband. Ik kan dus niet 'de grondtalen' inzien. Maar wel heb ik de King James Version en de Louis Segond, die ik in Haïti door de baptisten indrukwekkend heb horen gebruiken, binnen handbereik. Goede broeders, uit die twee vertalingen groet ik u recht hartelijk. Proef met mij de innigheid van dit woord.
Car tes serviteurs en aiment les pierres; ils en cherissent la poussierre.
For thy servants take pleasure in her stones en favour the dust there of.

M. Dankers, Den Helder


In diepste nood vervuld van liefde en van hoop
N.a.v. Psalm 102 : 15:
'Want Uw knechten hebben behagen in haar stenen, zij hebben deernis met haar puin.'

Wonderlijk hoe in deze psalm ineens sprake is van 'Uw knechten'. Psalm 102 zet immers in als een zeer persoonlijke klacht van een mens in de ban van gloeiende koorts, uitputting, eenzaamheid en Gods verbolgenheid. Nochtans wordt in deze diepste nood van pijn en schuld de bestaanservaring opengebroken naar het weten van het knecht-zijn van de HERE. En dat niet alleen, maar samen met de andere knechten: 'Uw knechten...'.
Niet de omstandigheden maken uit wie wij zijn. Al evenmin wordt dit uitgemaakt door onszelf, door onze prestaties of wanprestaties. Het is het wonderlijke geschenk van de verkiezende liefde van de HERE dat een mens tot Zijn knecht maakt.
Reeds direkt bij het eerste woord van Psalm 102 is het duidelijk: hier is in alle pijn en schuld Gods bevrijdende genade van kracht. Deze mens is ondanks alles niet met zichzelf alleen: 'HERE, hoor mijn gebed...'.
In Gods Messiaanse Knecht, in Jezus, – van wie deze psalm volgens de Hebreeënbrief spreekt – die voor ons in de nood van Gods verbolgenheid is geweest, is deze gemeenschap met God voor elk mens open. Wie zich maar in deze gemeenschap op laat nemen die vindt zichzelf, – tegen alle huidige neiging tot privatisering en individualisering van geloven en kerk-zijn in –, terug in die veel grotere gemeenschap. In de gemeenschap van God met al Zijn knechten, in de gemeenschap der heiligen. Deze knechten zoeken elkaar niet zelf uit, maar zij worden tot elkaar 'veroordeeld', of liever: tot elkaar verkoren. 'Uw knechten...'.
Deze gemeenschap van knechten is om Jezus' wil een kruis- en opstandings-gemeenschap. De wanhoop om de hopeloze situatie van Gods volk Israël, van de kerk, de wereld en de schepping wordt alleen doorbroken door de hoop op God.
Deze hoop op God komt van God. Vanuit het kruis en de opstanding van Zijn Knecht Jezus, die Sion en de volkeren de opstanding beloven. Dit hoopvolle uitzicht gaat niet aan de bekommerdheid om het persoonlijk lot voorbij, maar neemt haar op uit haar eenzaamheid en bekrompenheid en stelt haar in de volle liefde en hoop van God: de bewogenheid om Sion.
Sion is de plaats van Gods wonen en tronen temidden van Zijn volk Israël terwille van alle volkeren en heel de schepping. Of moeten we zeggen: Sion was...! Immers, de psalmist ziet hoe Sions stenen verspreid liggen, in puin, een ruïne. Het lijkt met Gods richtende en lichtende aanwezigheid in Israël, onder de volkeren en in de schepping gedaan.
In deze situatie is het kenmerkend voor de knechten des HEREN dat zij behagen hebben in haar stenen, deernis hebben met haar puin.
Dat hebben Gods knechten van niemand vreemd. Zij hebben dat van Gods Knecht Jezus die weende over Jeruzalem. Hij berustte niet in het Jeruzalem van zijn dagen als het hoogst haalbare; Hij vergoelijkte haar falen niet. Hij zag haar bederf en hoe er geen steen op de andere kon blijven. Zijn wenen was uit liefde voor dit Sion dat een puinhoop was, omdat het niet verstond wat tot haar vrede diende. Gods knechten lopen niet luchthartig aan de puinhopen van Israël, de kerk, de wereld en de schepping voorbij. Zalig die treuren...
Vervuld van deze liefde keerde de Knecht Gods zich echter niet van Jeruzalem af, maar ging voor haar naar het kruis en stond voor haar op. In Jezus' liefde tot Sion is geen plaats voor een zich afkeren van mensen en inkeren tot zich­zelf. In Hem zijn al Gods knechten geroepen om Israël, de kerk, de volkerenwereld, de schepping niet af te schrijven, maar haar lief te hebben en voor haar te roepen tot en te hopen op God, tegen hun puinhopen op.
In naam van de Knecht des HEREN kijken Gods knechten niet vol heimwee terug naar het oude Jeruzalem, de oude kerk, volkerenwereld en schepping van voor de ruïne, maar naar de toekomstige herbouw, de bouwvan een nieuwe schepping, van een nieuwe hemel en aarde. Ook in het Jeruzalem van nu blijft het 'nog-niet' gelden en klinkt vol verlangen: 'het volgend jaar in Jeruzalem'.
Deze herschepping verwachten Gods knechten van God. Niet alleen opdat ze het zelf weer wat kunnen redden, maar met het oog op niet minder dan dat heel de wereld vol zal zijn van de lof en de eer en de dienst van God.
Deze hoop is geen slag in de lucht, maar de voleinding van de genadeslag van Gods Knecht Jezus. In Hem is God voor Jeruzalem opgestaan en begonnen Israël, de volkerenwereld en de schepping genadig te zijn. In Jezus is God begonnen gevangenen te bevrijden, doden op te wekken. In Hem worden al Gods knechten medeplichtig gemaakt aan Gods tijd van erbarming over de puinhopen van Sion en geroepen tot de zaligheid van hen die treuren, barmhartig en vredestichters zijn en die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Hen dringt de liefde van Hem die uit deze stenen nog wel Abraham kinderen kan verwekken.
Juist in de confrontatie door God met het menselijke en kerkelijke fiasco wordt aan Gods knechten de vervulling met liefde en hoop geschonken. De band die Gods knechten verbindt is niet die van eigen vroomheid en prestatie, maar Gods genade over Israël, de kerk, de volkerenwereld en de schepping. Het is de vreugde vanwege het sterven en opstaan van Gods Knecht Jezus waarop de gemeente vertrouwt tegen het lijden van de tegenwoordige tijd in.
Van zulke knechten Gods zingt gezang 343:
'Bevrijd van zonde en vervuld van hoop,
mag hij zijn krachten aan het Godsrijk geven.'

dr. G.H. van der Graaf, Rotterdam-Zuid


Les in verootmoediging
Alleen al het ontdekkende meervoud in het begin van dit psalmwoord 'uw knechten' is een krachtige aansporing op uw uitnodiging in te gaan! Gods knechten worden daardoor gekenmerkt: het hart hangt niet aan wat (mondiaal of nationaal of lokaal) groot en indrukwekkend is naar de maatstaf van deze wereld, maar aan Sion – óók als het door Gods rechtvaardig oordeel daar een puinhoop is.
De psalmist aan het einde van de ballingschap ('de bepaalde tijd') mocht pleiten op Gods beloften: 'Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen'.
Ik geloof, dat de grote zaak voor Gods knechten vandaag moet zijn, dat wij zien dat deze beloften hun vervulling hebben in Christus, de kostbare Hoeksteen door de Here zelf in Sion gelegd, Jes. 28 : 16; 1 Petr. 2 : 6. Hoevele beloften Gods er ook zijn, alléén in Christus hebben zij hun heerlijke vervulling, 2 Kor. 1 : 20. Zó staat God op in Zijn erbarming!
Maar wat zien wij voor ogen? Stenen en gruis! Ook als we aan Gods genade over zijn gemeente niet tekort willen doen, toch moeten we de grote verstrooiing van Gods kinderen erkennen, in eigen land en 'all over the world'.
Wat is daarvan de oorzaak toch, terwijl in Christus 'de bepaalde tijd' heerlijk is gekomen? Maar – het ìs dan ook: in Christus en: in Hem alléén!
Zou de diepste oorzaak van zo ontzaglijk veel verstrooiing onder de kinderen van God niet hier gelegen zijn, dat de apostolische oproep 'Komt tot Hem, de levende steen', 1 Petr. 2 : 4 wèl doorklinkt als het gaat over het persoonlijk behoud, maar dat die oproep a.h.w. wordt afgeschermd, zodra het gaat om de toevergadering van de gelovigen in de éénheid van de gemeente? En Petrus heeft het toch over de bouw van 'een geestelijk huis'! De Here bindt de bouwvan zijn gemeente aan de Zoon van zijn liefde. Wie medelijden heeft met de stenen en deernis met het gruis van Sion, moet de enige Hoeksteen eren op zijn van God gegeven plaats.
Hier spreekt het Nieuwe Testament met één stem.
Daarom is het benauwend als men in een nieuw judaïsme voor de staat 'Israël' beloften van God in heilshistorisch perspectief ziet, terwijl voorbij gegaan wordt aan de goddelijke roeping het evangelie van de Christus te brengen aan Abrahams vleselijk zaad (zelfs de kerkorde moet dáárvan 'gezuiverd' worden!) èn terwijl terwille van de 'dialoog' tussen 'Israël' en de kerk wordt voorbij gegaan aan de nood van de Christus-belijdende joden, juist in 'Israël'. Dáár zijn nu de 'stenen' en is het 'gruis'! En stenen en gruis zijn overal, waar het: 'Christus, de Hoeksteen alléén' geen radicale erkenning vindt.
Dat kan zijn, als een verwereldlijkt kerkregentschap meent voor de opbouw en de samenhang van de stenen te moeten (en te kunnen) zorgen. Resultaat: een puinhoop. En wie heeft medelijden, wie deernis?
Maar: 'Christus, de Hoeksteen alléén', kan ook genegeerd worden door vrijblijvende protestantse 31-oktober-nostalgie, of door afgescheiden zelf-ingenomenheid of door vrijgemaakte zelf-roem.
Als 'Gods knechten' een welgevallen hebben aan de stenen, deernis met het gruis van Sion, dan moge dat blijken in een prediking, die radicaal het éne begeert: dienstbaar te zijn aan de enige Hoeksteen van het geestelijk huis, dat naar Gods trouw tòch wordt gebouwd in deze wereld. En het geloof onderkent die trouw van God. Daarom wordt het leven uit de Geest daaraan gekend, dat het zich gewillig voegt naar deze trouw van God aan stenen en gruis. Hoeveel ruïneuze krachten kent de kerkgeschiedenis niet? De praal van een machtige kerk ('pompa' van Rome, zegt Calvijn); de diplomatie van de kerkpolitiek; de hoogmoed van een scholastiek, die aan de Christus van het Evangelie voorbijgaat; de normloosheid van wie de naam van kerk zich toeëigent, maar aan de leer van Christus zich niet onderwerpt. Kerkgeschiedenis: tweeduizend jaar geschiedenis van stenen en gruis. Geschiedenis van een puinhoop. En toch – we hebben die geschiedenis lief! Zien we de goede Herder de schapen, die verstrooid zijn, niet vergaderen? Zien we God niet, die in Christus opstaat om zich te erbarmen?
Tweeduizend jaar kerkgeschiedenis – het is een doorlopende les in verootmoediging: hoe kwam het tot die puinhoop? Het is een doorlopende les in volhardende liefde: Sions gruis is toch heilig (Calvijn). Het is een doorlopende les in het loflied op de God van stenen en gruis, de God die Jeruzalem herbouwt, in Christus, de Heer.

prof. J. Kamphuis, Kampen


Boete, schuld en genade
Op uw verzoek wil ik proberen om over bovenstaande woorden iets te schrijven. Uw verzoek is door u niet nader gemotiveerd, maar als mij gevraagd is om kort onder woorden te brengen wat dit Schriftwoord voor mij vandaag betekent, dan meen ik de doelstelling van uw verzoek wel te begrijpen.
Er wordt geen meditatie van mij verwacht. Wat heeft het bovenstaande Schriftwoord ons te zeggen voor het Sion Gods van deze tijd? Het is de bedoeling van uw vraag, dat ik met enkele woorden mijn gedachten hierover zal weergeven. Nu, ik geloof dat Psalm 102 ons voor Gods kerk in deze tijd zeer veel te zeggen heeft. Een zelfde beeld vertoont ze als in de tijd van de dichter. En het ware te wensen, dat een zelfde gestalte der ziel hieronder als bij de dichter bij ons te vinden zou mogen zijn. De uitroep: Quis non fleret? (Wie zou niet wenen?) wordt nogal eens gebruikt, als men over de droeve vervallen staat van Gods kerk in ons vaderland spreekt of schrijft. Maar is er wel waarlijk een wenen daarover gelijk als bij de dichter van Psalm 102? Als het zo was, er zou zeker nog wel verwachting kunnen zijn, dat de Heere het vervallen Sion nog herbouwen zal. Psalm 102 is een boetepsalm. Als er boete is, is er schuld. De dichter spreekt eerst van zichzelf in het enkelvoud. Er was bij hem zomaar geen schuldpraatje te vinden. Het eerste gedeelte van deze Psalm laat ons dat wel weten. Als hij de droeve toestand van Gods kerk aanschouwde en bij zichzelf vandaan gevoelde hoe de Heere toch zo ver geweken was, dan bleef er geen ruimte van leven meer voor hem over. De Psalm laat ons echter zien, dat als het daar komt, er dan ook wat gebeurt. We kunnen bovenstaande tekst niet los zien van de vorige. Het woordje 'want' doet ons dat weten. De dichter kreeg hoop. 'Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen.'
God wil uit het gruis Zijn Sion weer doen herrijzen. Waar schuld is, is genade. Zo krijgen Gods knechten een welgevallen aan haar stenen. Maar daar wendt de Heere Zich ook tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is. Dan vallen wij er tussenuit. Dan gaan wij niet bouwen, maar dan gaat God bouwen. Maar dan ook nooit over de schuld heen. En toch wil Hij naar de schuld niet handelen. Dat is het: De schuld Uws volk hebt G' uit Uw boek gedaan. Door het verzoenend bloed. Christus moest nog in de wereld komen, als Jeruzalem verwoest lag onder het oordeel Gods. Christus staat weer te komen. Wat heeft Psalm 102 ons te zeggen? We onthouden ons van profeteren. Aan profeten ontbreekt het op het ogenblik niet. De dichter van een gelijkluidende Psalm als Psalm 102, horen we in die Psalm (Psalm 74) klagen, dat er geen profeet meer was. We kunnen alleen weten dat de oordelen Gods over de zonden niet kunnen uitblijven. En het oordeel begint van het huis Gods en houdt bij de kerkdeuren niet op. Zouden we het elkaar niet van harte toewensen, dat we elkaar over de kerkmuren heen op het gruis van Neêrlands kerk eens zullen mogen vinden in een waar schuldbesef, wat zeker tot uitdrukking zal komen in een leer en leven naar Gods Woord? Dan is er geen sprake van een zelfgenoegzaamheid, maar zal God daarin aan Zijn eer komen tot heil van Zijn Sion, zoals dezelfde 102e Psalm ons doet weten. 'Opdat men den Naam des Heeren vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem. Wanneer de volken te zamen zullen vergaderd worden, ook de Koninkrijken, om den Heere te dienen.'

Ds. F. Mallan, Alblasserdam


Sions gruis
De redactie vroeg mij, wat de woorden van Psalm 102 : 15 voor mij vandaag betekenen. Deze woorden zijn gesproken door een verdrukte, toen hij overstelpt was en zijn klacht uitstortte voor het aangezicht des HEEREN. Dat is niet gering! Mij dunkt, dat wij wat beschroomd moeten zijn ze al te gemakkelijk tot de onze te maken. Wij zijn niet zo gauw een 'gans ontblote' bidder (vs. 18). Ik kan deze Psalm nooit lezen, zonder te denken aan de indrukwekkende preek erover van Alexander Comrie in het tweede deel van zijn Leerredenen.
We hebben in Psalm 102 te maken met een bidder, die zucht onder de al zo lang durende ballingschap. Midden in zijn nood en dood krijgt zijn geloof echter houvast aan het woord van Gods toezegging, dat er een einde zal komen aan de ballingschap. Hetzelfde gebeurde met Daniël, van wie we lezen, dat hij in de boeken merkte, 'dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot de profeet Jeremia geschied was, in het vervullen van de verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was' (Daniël 9). Dit ontwaakte geloof doet de dichter uitroepen: 'Gij zult opstaan. Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen!' Pas dàn gaat hij spreken over de liefde en de ijver van Gods knechten. Dit is erg belangrijk. Het leert ons, dat een waarachtig herstel van Sion niet begint bij ònze liefde en bij ònze bewogenheid en bij ònze ijver, maar in Gods vrijmachtige ontferming en in (zoals de berijming het noemt) Zijn gunstrijk welbehagen.
Nu zegt de dichter dat Gods 'knechten' (de kanttekenaar merkt op dat dit betekent: wij, joden) een welgevallen hebben aan haar stenen. Wie wordt bedoeld met haar? Ongetwijfeld de stad Jeruzalem. Ten tijde van de ballingschap was deze een puinhoop. Zo vertolkt de dichter het bij de ballingen levende verlangen, dat het vervallen Jeruzalem mocht worden hersteld in haar vroegere schoonheid. Vraagt men, wat dit Schriftwoord vandaag voor mij betekent, dat wil ik duidelijk stellen dat Jeruzalem voor mij nú de Kerk des HEEREN is. Ik denk bij dit vers beslist niet aan het huidige Joodse land. Sion is de Kerk, uit Jood èn heiden. Ik zou mij geen raad weten, als ik bij het zingen van de Psalmen steeds bij de woorden Sion, Jeruzalem en Israël aan het huidige, aardse Palestina zou moeten denken. Dit zou voor mij een terugval betekenen in het oude, aardse Joodse denken waarmee ook de discipelen aanvankelijk maar al te zeer waren bezet.
De betekenis van de woorden van Psalm 102 lijkt mij duidelijk voor onze tijd. De Kerk Gods vertoont, droevig genoeg, alle tekenen van een rokende puinhoop, 's HEEREN Kerk heeft bitter en ernstig geleden onder de tijdgeest, het materialisme, de veroppervlakkiging, het groepsdenken, de verwereldlijking en onder zoveel andere dingen meer, die als stormrammen hebben gediend om Sions muren tot gruis te maken. Ik denk bij de woorden 'en hebben medelijden met haar gruis' nog niet eens in de eerste plaats aan de kerkelijke verdeeldheid. Die is er; zij is droevig genoeg, met name wanneer het om kinderen Gods gaat die één zijn in het werk des HEEREN, maar toch om welke reden dan ook niet met elkaar willen optrekken. Dit verzwakt het getuigenis van Gods Kerk naar buiten zeer ernstig. Maar aan de andere kant moeten wij eerlijk bekennen, dat er over de kerkelijke verdeeldheid al krokodilletranen genoeg zijn gestort, die echt niet allemaal voortvloeiden uit medelijden met Sions gruis. De kwaal zit veel dieper, en het geneesmiddel kan nooit bestaan in een modieus en oppervlakkig eenheidsstreven, waarin de waarheidsvraag wordt veronachtzaamd. Waar het om gaat is, dat een ontzettende geestelijke duisternis zich over Sion heeft verspreid. Overal en reeds lange tijd. De oorzaak ligt niet in welke 'cultuuromslag' dan ook (hoeveel zijn er al niet geweest in de laatste twintig eeuwen) maar in onze Godsverlating. De remedie kan alleen liggen in een ongeveinsde droefheid over Sions gruis, in een hartelijk welgevallen aan haar verstrooide stenen en in een oprechte wederkeer in handel en wandel tot Sions Koning.

Ds. A. Moerkerken, Gouda


Liefde en medelijden
Het gaat in dit artikel heel duidelijk over de kerk, de kerk vandaag. Hoe ziet die kerk eruit en wat verwachten wij omtrent haar voor de toekomst? Dat zijn dingen, die je als christgelovige permanent bezighouden. Want je kunt niet buiten de kerk. Het is de kerk van Christus! Hij gaf zijn leven voor haar. Wij mogen dus de kerk nooit van Christus losmaken. 'Christus zonder zijn kerk – dat betekent: de wereld voor satan. De kerk zonder Christus – dat betekent: een kapel van de duivel!' (C. Veenhof).
Als het goed is hebben wij allen, maar niet in de laatste plaats de voorgangers in de gemeente, veel liefde tot de kerk van Christus. Zij zijn herders der kudde. Zij willen zich alshet moet verwonden om dat ene verloren schaap op te zoeken en terug te brengen bij de kudde. Hun liefdebetoon is een spoorslag voor de gemeenteleden. Zij willen de kerk bouwen en hebben behagen in de stenen van Sion. Zij bidden met de hele gemeente: 'Bewaar en vermeerder uw kerk' (Zondag 48 Heid. Cat.). Dat hoort bij elkaar. Het is als bij de neusgaten van de mens. Je kunt pas goed ademhalen als ze beide normaal funktioneren. De liefde voor de kerk moet gevoed worden door de prediking van het evangelie. De predikant leeft overigens ook van zijn eigen preken. Hij staat als zondaar voor God en heeft nochtans als Gods knecht een boodschap te brengen aan Gods Bondsvolk. Dat kan hij alleen maar door de kracht van de Heilige Geest. Wie liefde heeft tot de kerk, te beginnen bij de eigen plaatselijke gemeente en vervolgens tot de kerk in breder verband – ze is immers een heilige vergadering van alle ware christgelovigen (art. 27 Ned. Gel. Bel.) – zal de klacht kennen over de gebrokenheid der kerk. Hoeveel kerken bestaan er in ons goede vaderland niet al jaren naast elkaar?! Scheuringen zijn er regelmatig. Verenigingen komen weinig voor! Velen zeggen: Blijf zitten waar je zit en verroer je zo nu en dan eens! Er zijn er ook, die voortdurend worstelen om de eenheid van de kerk. Zij kunnen het niet verdragen, dat er zo weinig van de grond komt als het gaat om het beleven van de geestelijke en kerkelijke eenheid van allen, die God willen dienen en zijn Woord waarachtig liefhebben. Zij hebben vanuit hun liefde voor de gemeente medelijden met het gruis van Sion. Nu kan dat allemaal goedkoop gaan klinken als je geen handen uit de mouwen steekt om hoe bescheiden ook van opzet iets te veranderen in de ontstane situatie. Wij dienen te beginnen bij onze kerkelijke buren, die met ons hetzelfde kostbare geloof hebben verkregen om te zien hoe wij kerkelijke kontakten kunnen leggen. Mogen wij dan grote dingen verwachten? Nee, als het de mensen betreft. Ja, als het God betreft. Ons kennen is naar een uitdrukking van Luther naar aanleiding van 1 Cor. 13 : 9a maar stukwerk. Maar daarbij blijft het niet. God zet zijn kerk op weg naar de volmaaktheid. Hij wil, dat wij via wedergeboorte mensen worden uit één stuk, die hunkeren naar het moment, dat zij eendrachtig uit één mond de God en Vader van onze Heere Jezus Christus mogen verheerlijken (zie Romeinen 15 : 6). Hierbij zullen wij de eenheid in de leer niet mogen veronachtzamen. 'De gemeenschap der kerk', zo roept Calvijn uit, 'wordt door twee banden saamgehouden, namelijk door de eenstemmigheid in de gezonde leer en door de broederlijke liefde'. Maar hij voegt er onmiddellijk aan toe, dat men 'ook dit moet opmerken, dat deze gemeenschap der liefde zo hangt aan de eenheid van het geloof, dat de laatste liet begin, het einde, kortom de enige regel der eerste moet zijn' (Institutie IV, 2, 5).
Waar de kerk introvert is, waar men binnen de muren van de kerk het steeds druk heeft over MIJN kerk en ONZE gemeente, komt er weinig of niets van echte eenheid terecht. Maar waar men supravert leeft, waar men het van boven verwacht naar de stijl van het votum aan het begin van elke eredienst: 'Onze hulp is in de Naam des HEEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft' (Psalm 124 : 8), dáár heeft men duidelijk perspektief voor de toekomst.
Daar vind ik troost op de puinhopen van Sion. Want ik weet in het geloof naar de Schriften, dat God op zijn tijd zal opstaan en Zich over Sion zal ontfermen. Dat staat toch in Psalm 102?! Dat is toch het klinkklare Woord van de levende God?! En wij bidden dan in het voetspoor gaande van wijlen Cornelis Rijsdorp:
'Mensenzoon, tussen de kandelaren,
Wortel Davids, Morgenster,
blijf uw kerk vergaderen, bewaren,
roep haar van nabij en ver.
Laat de luchters branden van uw klaarheid,
maak uw kerk tot pijler van uw waarheid,
schuilplaats in de wildernis,
huis waarin uw vrede is.'

Drs. O. Mooiweer, Enschede


Het gaat om de gemeente
Soms denk ik weleens: de gelovigen van het oude Israël hadden het gemakkelijker dan wij. Zij hadden een zichtbaar centrum van de eredienst in Jeruzalem: de prachtige tempel, door Salomo gebouwd. Daar kwamen ze samen om hun offers aan de Here God te brengen. Daar ging één keer per jaar de hogepriester in het heilige der heiligen om verzoening te doen over de zonden van het hele volk. Daar hielden ze na het offer hun feestmaaltijden. Daar kregen ze de zegen van de priester. Het geestelijk leven van het volk had een voor allen zichtbaar centrum.
Maar dan ineens bedenk ik ook weer dat dit het volk Israël niet werkelijk geholpen heeft. Niet alleen leidde het vaak tot 'uiterlijke godsdienst' ('des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn wij'), maar ook hier drong telkens weer de afgodendienst binnen. Op een gegeven moment was de situatie zodanig dat God stad èn tempel èn volk in de handen van de vijanden overgaf. Na de ballingschap werd de tempel wel weer herbouwd, maar ook deze tweede tempel bleek niet blijvend te zijn. Ook zij was slechts een 'schaduw' van de komende dingen. Nadat Jezus Christus gekomen was en zijn werk volbracht had, d.w.z. het offer gebracht had dat eens en voor goed heiligt, was een tempel niet meer nodig.
Het christelijk geloof kent dan ook geen tempel. Het kent überhaupt geen heilige gebouwen of heilige ambten of heilige tijden. Het kent alleen maar een gemeente, die het 'lichaam van Christus' genoemd wordt. Dat is bepaald geen kleinigheid. Integendeel, dat is het hoogste wat hierop aarde van een gemeenschap gezegd kan worden. Ik vermoed dat de redactie de woorden van Ps. 102 op deze gemeente toepast. Of dat eigenlijk wel kan, laat ik nu verder in het midden. Het lijkt wel wat op het bekende verhaal van de appels en de peren die je niet moet vergelijken.


Wat roepen de woorden van ps. 102 bij me op, als ik aan de gemeente van vandaag denk? Met opzet gebruik ik het woord 'gemeente'. Ik denk niet primair aan de denominatie of het kerkgenootschap. Het N.T. kent dergelijke ideeën zelfs niet eens. 'Ekklesia' is óf de plaatselijke gemeente óf de universele kerk.
Als ik aan mijn eigen plaatselijke gemeente denk, is het eerste: wat een wonder dat die gemeente er is. Zo'n grote verscheidenheid van mensen, zo'n grote verscheidenheid aan karakter, aan culturele achtergrond, aan maatschappelijke status, aan opleiding, enz. En toch horen die mensen bij elkaar en bij Jezus Christus en komen ze 's zondags samen om het evangelie van Jezus Christus te horen. Dat is één groot wonder.
Uiteraard is dat niet alles. Tegenwoordig is er in veel gemeenten, althans binnen het kerkver­band van de Gereformeerde Kerken, veel spanning. Die verscheidenheid is zo langzamerhand zo groot geworden, dat ze tot pluraliteit (en soms zelfs tot pluralisme) is geworden en dat de gemeente gepolariseerd is geraakt. Soms hebben de gemeenteleden er moeite mee om elkaar als medegelovigen te herkennen en te erkennen.
Maar ook dit is niet voor het eerst in de geschiedenis. We komen het al in het Nieuwe Testament tegen: de gemeente te Corinthe, met haar partijschappen. Paulus moet daar niets van hebben, zelfs niet van de partij die zich naar hemzelf noemt! En toch zegt hij nergens in zijn brieven aan deze gemeente: jullie zijn geen gemeente van Christus meer; je moet je eerst maar eens bekeren en dan zullen we er wel eens over praten of jullie nog de naam gemeente mogen dragen. Nee, Paulus spreekt de gemeenteleden juist op hun gemeente-zijn aan! Hij vermaant ze van daaruit!
Twee dingen die blijkbaar nogal eens samengaan: je verheugen over het wonder dat de gemeente er is èn veel verdriet van de gemeente hebben. Ik heb wel eens het gevoel dat ik tegenwoordig meer over het tweede dan over het eerste hoor. Klagen is trouwens ook gemakkelijker dan prijzen of dankbaar zijn. Als hoofdredacteur van het Centraal Weekblad krijg ik geregeld verzoeken om eens over deze of gene misstand in de kerk te schrijven. Soms doe ik het; meestal doe ik het niet. Het zou heus niet moeilijk zijn om elke week hele weeklachten over dingen die in de kerk gebeuren te houden. Soms moet het ook wel eens hardop gedaan worden, als het de spuigaten uitloopt!
Maar klagers zijn zelden bouwers. En wat de gemeente allereerst nodig heeft is dat ze 'opgebouwd' wordt in het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof. Wie in de kerk op de een of andere wijze verantwoordelijkheid draagt (maar doen we dat niet allemaal?) die moet meebouwen vanuit het evangelie: bidden voor de gemeente; meedoen in de gemeente; en vooral: mensen in nood helpen. De praktische Jakobus schreef: 'Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren' (1 : 27).

prof. dr. K. Runia, Kampen


Stenen en gruis
De woorden hebben betrekking op de deplorabele toestand van de kerk. Zo althans heeft Calvijn ze opgevat. Stenen en gruis: er rest weinig van de heerlijkheid van de stad en van de tempel. Er bleef nog minder over van de glorierijke verschijning van de kerk. Weliswaar lijkt het, dat er hier en daar iets van heerlijkheid te zien is, maar wanneer men de toestand van de kerk in de gehele wereld (Gods kerk is immers een aangelegenheid, waarover men slechts mondiaal kan denken?) in ogenschouw neemt, moet men over een beklagenswaardige situatie spreken. Welke motivatie kan men daaraan ontlenen?
Calvijn maakt een fraaie opmerking. Naarmate de desolate toestand van de kerk bedroevender is, mogen we des te minder de liefde tot haar nalaten. Stenen en gruis zijn geen oorzaak van afkeer bij ons. Maar van des te vuriger brandende liefde en hartelijke genegenheid. Het zijn de stenen van Sion. En het is niet het gruis van welke willekeurige stad ook maar. God woont immers daar? Luther gaat nog een stapje verder. Het gruis verbindt hij met de ruwe aarde, waaruit Adam genomen is. Waar wij geen enkele mogelijkheid zien, daar zijn de creatieve krachten van God geenszins ten einde gekomen. God is de Schepper. Hij is meer nog de Verlosser, die zijn eigen rijk bouwt. Hij laat niet varen wat zijn hand begon.
We denken bij deze woorden ook en misschien nog wel het meest aan de situatie van de kerk in Nederland. Stenen en gruis. Ik durf het niet aan om een taxatie te maken waar men het meeste van dit afgeschreven materiaal vindt. Gods knechten, want daarover spreekt de psalm, hebben welgevallen en medelijden, liefde en genegenheid tot de vervallen puinhoop zelfs. De psalm brengt die twee affecties in verband met de grote beweging die erin God zelf is. God zal opstaan en zich ontfermen.
Gods medelijden zal ontwaken, (1) omdat God daarvoor de redenen in zichzelf vindt: in zijn eeuwige, vrije en verkiezende liefde. (2) Omdat God daarvoor de reden vindt in zijn belofte, die gesproken heeft van een afgebakende tijd, waarna God zich weer zou ontfermen. Maar (3) vooral omdat Gods knechten medelijden hebben en deernis met de situatie van de kerk, het Sion Gods.
De tekst begint met want. Men mag blijkbaar uit dit medelijden der knechten, der gelovigen, afleiden, dat het voor God de tijd zal worden om genadig te zijn. Geen genadig herstel van de kerk door Gods goedertierenheid, dan alleen wanneer de kinderen van God het kerkelijke vraagstuk hebben leren zien en ervaren als een kwestie van medelijden, waar men onderdoor gaat.
Lijden aan de kerk! Wie weet niet dat het vaak zo negatief ervaren wordt. Maar het echte lijden, het medelijden met de kerk van God, is blijkbaar de psalm een teken, dat Góds tijd van genade zeker zal komen (vs. 14). Wij koesteren te weinig deze liefde en dit medelijden. Zij vormen samen een bijbels teken, dat de 'bestemde tijd' gekomen is. De kerkelijke wereld in Nederland mag niet te veel een kwestie van beschouwing, van programma's, van prognoses en van voorstellingen zijn. Zij moet een zaak van affectieve betrokkenheid zijn. En het zijn de knechten, wellicht haar dienaren 't meest, maar vooral ook de gelovigen zelf, die hier bedoeld worden. Te veel welgevallen is er soms in het denigrerend spreken over de stenen. Te weinig grijpt het ons aan, wanneer het beeld van een andere kerkelijke denominatie vergruisd wordt. Wanneer Gód zich ontfermt over Sion dat in puin ligt en wanneer Hij zijn medelijden eerst dan omzet in de genade die opbouwt, wanneer wij medelijden tonen, laat dan de tekst ons er toe brengen om de liefde tot zijn Sion in kerkelijke vormen te bewijzen. Die tijd is waarlijk nu wel gekomen. Voor de HERE. Maar dan zeker ook voor ons.

prof. dr. W. van 't Spijker, Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Een welgevallen aan haar stenen medelijden met haar gruis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's