Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zuchtende creatuur en de beloofde verlossing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zuchtende creatuur en de beloofde verlossing

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de schepping zucht en kreunt aan alle kanten, behoeft vandaag de dag weinig betoog. Wij zien het en wij horen het op velerlei manier. Het wereldbeeld, dat zich aan ons voordoet, ziet er niet rooskleurig uit en dat maakt ons vaak moedeloos en passief. Het kan ons ook oneindig verdrietig maken. Wat is er van onze wereld overgebleven? Wat is er van Gods goede schepping terechtgekomen? Is er nog hoop te koesteren, dat het ooit goed zal komen? In welke wereld zullen onze kinderen leven? In welke samenleving groeien onze kleinkinderen op? Hoe zal het leven op aarde zijn in de toekomst? Zal onze wereld nog leefbaar en bewoonbaar zijn?
Dat zijn zeer reële vragen, die met grote nadruk op ons afkomen.
Het is niet overdreven te spreken over een milieucrisis, die niet meer op te lossen schijnt te zijn. En een ieder van ons wordt er vroeg of laat mee geconfronteerd. Te doen of wij er niet van weten, of wij er niet mee te maken hebben of ook alsof er weinig of niets aan de hand is, is niet alleen irreëel, maar ook schuldig. Schuldig tegenover de schepping, die wij allerwegen hebben laten verpauperen; schuldig tegenover het komende geslacht, aan wie wij een wereld als de onze nalaten; bovenal schuldig tegenover God, Wiens heerlijk huis verruïneerd is.

Oorzaak
Dat moet ons allereerst beschaamd maken, want het zuchten van de schepping in al haar ellende heeft een diepe oorzaak. Zo ooit, dan is het juist daarin, dat de kracht van de zonde openbaar wordt. Dat is het eerste, wat gezegd en erkend moet worden. De mens staat niet op een afstand van de schepping, hij is er deel van; hij staat daarin zelfs centraal. En deze mens was door God in Zijn schepping hoog gesteld. Hij was met eer en heerlijkheid bekleed, een 'weinig minder, dan de engelen' gemaakt. De Heere gaf hem heerschappij over het werk van Zijn handen. Welk een bijzondere taak en roeping had die mens, die in deze wereld van God mocht leven en arbeiden, haar mocht gebruiken en ervan mocht genieten, in liefde tot en gehoorzaamheid aan zijn Schepper. De mens was gesteld om dienstbaar te zijn, zodat die schepping door zijn beheer tot haar bestemming kon komen, om de lof van God te bezingen en Zijn heerlijkheid te verkondigen en uit te stralen. Zo was in de morgenstond der schepping het gehele leven gedragen door het lied van glorie en aanbidding: 'O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde'.


Wij kunnen het ons niet meer voorstellen hoe dat was. Voorzover ons nog een herinnering aan die paradijselijke situatie gelaten is, is zij wel zeer vaag geworden en het is te vrezen, dat zij meer en meer zal vervagen. Want de kracht van de zonde en de dood werkt door, niet alleen in het persoonlijke leven van de mens(heid), maar ook in het leed en de ontwrichting van de schepping en de wereld.
Paulus legt daar de vinger bij, als hij het over het zuchten van de creatuur heeft (Rom. 8 : 18-22). Dan laat hij inderdaad sombere geluiden horen, ondanks alle pogingen van mensen tot wereldverbetering en tot redding. Hij spreekt over de schepping, die aan de vergankelijkheid onderworpen is, die gebonden is in de slavernij der verderfenis. Het is aangrijpend om dat te horen en te ervaren. Maar dat niet alleen, het is ook áánklagend, want het wijst terug naar de mens zelf, om wiens wil die schepping aan nood en verderfenis onderworpen is.
Ja, de mens is er ten volle bij betrokken en ervoor verantwoordelijk. Daarom kunnen wij niet vanuit de Schrift over het lijden van de schepping spreken zonder ons te verootmoedigen. Het is om onzentwil, dat het aardrijk vervloekt is, dat de harmonie verstoord is en het leven ontaard. De mens is van zijn hoogte gevallen en heeft door zijn wil tot zelfbeschikking de ganse schepping meegetrokken in zijn slavernij, waaraan hij door zijn rebellie vervallen is. In haar strijd en rampen, in de botsingen en conflicten, in honger en geweld, in heel de gebrokenheid van de schepping, in ziekten en afwijkingen laat zij ons zien, wat de zonde heeft bewerkt. Spreekt in dit alles niet Gods oordeel mee? Dan is er wel terdege sprake van een 'crisis'.


Wie verstaat dat echter? Zijn wij veelal niet dusdanig aan nood en rampen gewend, dat wij deze felle aanklacht niet meer horen, laat staan ter harte nemen? Gods straffende hand, ook in het zuchten van de schepping, vanwege het verlaten van Hem mag dan nog genade heten, waar zij oproept tot wederkeer, maar wie laat zich daardoor vermanen? Hoe nodig is het daarom ons oor en hart te luisteren te leggen naar dit zuchten. Dat zal ons bewaren voor oppervlakkigheid en onverschilligheid. Dat zal ons onze levensroeping doen verstaan om — zolang wij dan nog in deze wereld rentmeester zijn, ook al zijn wij reeds door het oordeel der afzetting getroffen — voorzichtig en sober en matig te handelen en het goed van onze Schepper, ook ten dienste van onze naaste, goed te beheren en te bewaren.

Meezuchten
Maar dan nog iets: wie dit zuchten van de schepping hoort, al luider en luider, gaat ook zelf zuchten. Hij zucht met de schepping mee, niet klagend, maar — ook als de schepping — hopend en uitziend. En dat is het geheim van de Geest, die doet leven en die leert zuchten in verwachting.
Want het zuchten van de creatuur draagt een blij en wonder geheim in zich: het geheim van de verlossing, het geheim van het leven, het nieuwe leven wel te verstaan. Al wat zucht, leeft immers; en wat leeft, zucht. Ook al is dat leven nog verborgen, zo is het zuchten ervan al waar te nemen.
Dan gebruikt Paulus een machtig beeld. Dat zegt ons, dat Romeinen 8 niet zomaar een indrukwekkend betoog is, maar dat het een verheven en hooggestemd loflied is op het leven, dat nu nog in het lijden van deze tegenwoordige tijd schuil gaat, maar straks in volle luister geopenbaard zal worden in de komende vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. De schepping zucht in al haar delen, dat weten wij, zegt de apostel, en wij staan er middenin en delen er ook in. En wij, die de eerstelingen van de Geest hebben, wij zuchten mee, want wij weten ook iets anders en dat bewaart ons in alle nood voor moedeloosheid en troosteloosheid, voor laksheid en werkeloosheid.


Nu zullen wij de barensnood niet onderschatten, want zij heeft alles met de zonde te maken. Zij laat ons iets zien van de vloek der zonde, en vandaar het zuchten.
Intussen is zij wel onderscheiden van alle andere nood, hierin al, dat zij de waarborg van de bevrijding in zich draagt. Barensnood kan immers niet blijven bestaan. Zij rijpt vanzelf naar de verlossing en moet eindigen. Barensnood is juist de zekerheid van het nieuwe, nog ongeboren, maar eenmaal geopenbaarde leven. Zo zeggen wij van een vrouw, die het leven onder haar hart draagt, met een prachtige uitdrukking, dat zij 'in verwachting' is, en dan behoeft men niet te vragen wat zij verwacht: nieuw leven, een nieuwe schepping.
Zo nu zucht de schepping! Haar barensnood is de profetie, de garantie van de beloofde verlossing. Juist in het zuchten van de creatuur ontwaren wij, dat zij 'in ver­wachting' roept en schreeuwt om het leven, dat in de wedergeboorte van hemel en aarde aan de dag zal treden. In haar worsteling om het nieuwe leven strekt zij zich daar naar uit en zij doet dat met een opgeheven hoofd, reikhalzend uitziende naar de grote dag, waarop zij vrijgemaakt zal worden van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
Want zij ziet uit naar de verheffing van de gevallen mens, verbonden als zij is met al haar vezelen aan die mens. Meegesleept in zijn ellende, zo deelt zij ook in zijn verlossing. Nu Christus de Zijnen vrijgemaakt heeft van de wet der zonde en van het oordeel en hun de aanneming tot kinderen heeft verworven, zal de creatuur ook de zegen van dat nieuwe kindschap ervaren. Nu al in beginsel, midden in het lijden van deze tijd, als de trillingen van dat nieuwe leven de creatuur beroeren en haar te meer doen zuchten in de hoop, dat zij ook zelf eenmaal ten volle bevrijd zal worden. En straks volkomen, wanneer dat leven met Christus uit de verborgenheid in God te voorschijn zal treden.

Laatste vrucht
Dat ligt nog in het verschiet van Jezus' wederkomst als de laatste vrucht van Zijn opstanding. Want als Hij zal geopenbaard zijn, dan zullen de kinderen Gods met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. En dan zal de schepping tot volle vrijheid komen, verlost van de slavernij der verderfenis, van de tirannie en de vloek van de zonde, waaronder zij zuchtte. De vrucht van Jezus' dood en verrijzenis zal haar dan ten deel vallen. Dan komt zij tot haar ontplooiing en bestemming: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die de verloste kerk naar Gods belofte verwacht, waarop gerechtigheid woont.
Hoe zal dan het volle leven eeuwig bloeien! Het leven uit God, het leven met Christus, het leven door de Geest.


Dan is de barensnood voorbij en het leven in al zijn scheppingsglorie onthuld. Dat heeft God beloofd: 'Want ziet. Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden'.
Dat geeft de burger van het Koninkrijk der hemelen goede moed in de zekerheid, dat de barensnood — hoe zwaar ook — niet opweegt tegen de heerlijkheid van dat nieuwe leven, dat aan hem zal geopenbaard worden. Want dat leven heeft overwonnen en zal overwinnen. Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is. Hij is uit de dood opgestaan en alle dingen zijn Hem onderworpen. Dat zien wij nu nog niet, maar hetgeen wij niet zien, verwachten wij, zegt Paulus, in volharding. Want wij mogen wel iets anders zien! Of beter gezegd: Iemand anders! Wij zien Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond! Dat doet de Geest ons nu al zien als onderpand van de komende verlossing.


Zo alleen zullen wij in de strijd van het geloof niet verslappen en onze roeping verstaan, ook ten aanzien van de zuchtende creatuur. Zo alleen zullen wij in de kracht van de hoop het hoofd opheffen en met de schepping reikhalzend verbeiden de aanneming tot kinderen, de verlossing van ons lichaam. Zo alleen zullen wij in het geheim van de liefde in hoogte en diepte verzekerd zijn en weten, dat alle dingen naar Gods voornemen meewerken ten goede en dat daarom onze strijd en onze verwachting niet tevergeefs zijn.
Uit deze zuchtende, barende schepping komt de nieuwe wereld voort. Allen, die in Christus zijn, zullen dan het gezegend aardrijk beërven. De Geest Zelf staat er borg voor. Hij is het, die hun zwakheden te hulp komt. Hij is het, die Zelf zucht met onuitsprekelijke verzuchtingen. Ja, Hij is het, die het gelaat van het aardrijk zal vernieuwen, zodat de verloste creatuur eeuwig glanzen zal in het stralende licht van Gods heerlijkheid!

Voetnoot foto:
Op dit fraaie ivoren omslag (ca. 870), waarschijnlijk afkomstig uit het gebedenboek van Karel de Kale, ziet men de psalmist David het Huis des Heren binnengaan. De hand van God verschijnt uit de wolk bovenaan en een energiek leger springt beneden rond. Stijl, esprit en iconografie weerspiegelen de Frankische miniatuurschilderkunst van die stijl.
Uit: Atlas van het christendom, uitgave Agon, Amsterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1992

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

De zuchtende creatuur en de beloofde verlossing

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1992

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's