Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een stille omwenteling
Dat was de titel van een boek dat verscheen in 1956 en was geschreven door de journalist Thijs Booy. Hij constateerde in dat boek een heroriëntatie van het gereformeerde leven en voorzag toen al daarvan een machtig gevolg. Dezer dagen kreeg ik nog een ander boek van Booy in handen: Morgen zal alles anders zijn (1967).
Daarin constateert hij zelf heel erg beduusd dat de door hem in 1956 gedane voorspellingen zo snel waren uitgekomen. Ik citeer een regel uit Booy's boek van 1967: 'De gereformeerde kerken van nu, vergeleken met die van twintig jaar geleden, zijn onherkenbaar en zelfs de situatie van 1956 lijkt achter de horizon te liggen'. Waarom dit alles opgehaald? Wel, enkele weken terug kwam er een nieuw boek van de godsdienstsocioloog van de Vrije Universiteit uit, prof. dr. G. Dekker met als titel: De stille revolutie. De ondertitel luidt: De ontwikkelingen van de gereformeerde kerken in Nederland tussen 1950 en 1990. Merkwaardige overeenkomst trouwens in de titel van beide boeken: Thijs Booy in 1956 Een stille omwenteling en dr. G. Dekker in 1992 De stille revolutie. Beide boeken beschrijven veranderingen in de gereformeerde wereld. Voor ieder die zich gereformeerd weet in de confessionele betekenis van dat woord en daarom familie is van de Gereformeerde Kerken, zijn de veranderingen in laatstgenoemde kerken buitengewoon intrigerend. Hoe komt zoiets ingrijpends tot stand, hoe voltrekken zich zulke kolossale veranderingen? Dr. G. Dekker geeft op dit soort vragen in zijn boek vooral een sociologisch antwoord.
Daar is nooit een laatste antwoord mee gegeven.
Er spelen bij zulke ingrijpende processen ook veranderingen in de theologie een rol. Niettemin, sociologisch kunnen soms hele scherpe lijnen naar voren gebracht worden. Dr. Dekker geeft aan dat de Gereformeerde Kerken zeker in de beginfase van hun bestaan kenmerken van het sekte-type vertoonden. Maar er vond toen een ontwikkeling plaats in de richting van het kerk-type. Ik las in Hervormd Nederland van 25 april 1992 een aantal fragmenten uit dr. Dekkers studie. Over die ontwikkeling zegt hij dan o.a. dit:

Wat in dit verband ook van belang is, is de omvang van de groepering. De gereformeerde kerken zijn tot in het begin van de door ons onderzochte periode snel gegroeid. Maar naarmate een kerkelijke organisatie groter wordt, is het moeilijker om kenmerken van een 'sterke' organisatie (zoals absolutisme, toewijding en missionaire ijver) te blijven vertonen. Als men als organisatie groot is en wil blijven dan kan men de eisen die men aan de leden stelt niet te hoog opvoeren, omdat anders teveel leden 'afhaken'. Anders gezegd: naarmate men groter is, moet men meer concessies doen aan de leden en dreigt men dus steeds meer de kenmerken van een 'zwakke' organisatie te gaan vertonen. Ook dit is een zekere wetmatigheid, waaraan organisaties, en dus ook de gereformeerde kerken, onderworpen zijn. En die wetmatigheid gaat vooral op als de behoeften van de leden, als gevolg van de ontwikkelingen in de samenleving, sterk gaan in de richting van tolerantie, vrijblijvendheid en dialoog, hetgeen in de afgelopen periode onmiskenbaar het geval is geweest.

Een kerk die tracht in te spelen op trends die zich vanuit de samenleving aandienen, begint risico's te lopen, zo begrijp ik uit dr. Dekkers analyse van ontwikkelingen in zijn kerken. Hij vervolgt dan:

Daarmee komen we al aan de externe krachten. De kerken bevinden zich in een seculariserende samenleving. Dit betekent, dat er een constante druk van die samenleving uitgaat op de godsdienstige groeperingen en met name op de orthodox-godsdienstige groeperingen. Worden betrekkelijk weinig leden van een groepering door het secularisatieproces beïnvloed, dan is het nog mogelijk om die leden uit het midden van die groepering te verwijderen en de gelederen weer te sluiten. Zoiets gebeurde in 1926 binnen de gereformeerde kerken. Maar het wordt veel moeilijker als de meerderheid van de leden in seculariserende zin beïnvloed wordt. En dat is wat zich de afgelopen decennia heeft afgespeeld. Dan kan men alleen maar als orthodoxe groepering blijven bestaan als men bereid is de meerderheid van de leden te verliezen (als men al in staat zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen, want het zou een beslissing van de minderheid zijn). Het grootste deel van de leden zou dan geen godsdienstig onderdak meer in de bestaande groepering kunnen vinden.
Dat nu is een ontwikkeling, die de gereformeerde kerken niet hebben aangedurfd. Enerzijds uit vrees voor nòg een kerkscheuring na 1944, maar anderzijds omdat het teveel inging tegen de tijdgeest en de mentaliteit van de meerderheid van de leden, die juist naar een grotere tolerantie en openheid toe wilden. De georganiseerde gereformeerde kerken moesten dus wel toegeven aan de invloed van de buitenwereld; een invloed, waarmee zij via hun leden werden geconfronteerd. In die zin was een andere ontwikkeling, moeilijk denkbaar.
Als men zo over de ontwikkelingen spreekt, kan men ook tot een min of meer positieve beoordeling ervan komen, ook als men graag het orthodoxe geloof zoveel mogelijk gehandhaafd ziet.

Tot zover twee citaten uit dr. Dekkers recent verschenen studie (uitg. Kok. Kampen)

Brand bij de buren, rook in eigen huis
In het Magazine Kerk van april 1992, 3e jaargang no. 4, staat een boeiend gesprek te lezen met drie vooraanstaande leden van de Gereformeerde Kerken n.a.v. het boek van dr. G. Dekker. Naast de schrijver zelf nemen ook drs. K.A. Schippers en dr. H.J. Kouwenhoven hieraan deel. Als de vraag ook hier aan de orde komt, hoe die grote veranderingen nu zijn ontstaan, dan reageert o.a. dr. G. Dekker als volgt:

Dekker: 'Dat vind ik nu juist de moeilijkheid. Dat is dezelfde vraag als waarom onze Nederlandse samenleving zo ingrijpend is veranderd in de jaren zestig. Waar komt dat vandaan? Ik denk aan de oorlog, aan de hogere opleidingsgraad, die een grotere confrontatie met de cultuur om ons heen meebracht. Ik denk aan de gestegen welvaart en ook aan de televisie, die zéér veel invloed heeft gehad op de gereformeerde zede. Ik denk ook aan de pil en de auto: meer zedelijke vrijheid en meer mobiliteit. Zolang je je voor ontwikkelingen in de samenleving kunt afschermen, hebben ze geen invloed. Maar de televisie, de pil en de auto lagen al gauw binnen ieders bereik. Door de auto trokken de mensen er meer op uit en kwam de tweede zondagse kerkdienst in discussie.'

Ik schreef al: voor wie zich historisch en confessioneel familie weet van de gereformeerden, intrigeren deze veranderingen. Want wij die gereformeerd proberen te zijn in de hervormde kerk leven in diezelfde maatschappij met alles wat er op en er aan zit. En de tweede kerkdienst staat ook in veel hervormd-gereformeerde gemeenten in toenemende mate onder druk. In dit verband klinkt dan in 'Kerk' de volgende vraag waarop geantwoord wordt respectievelijk door drs. K.A. Schippers en dr. G. Dekker:

Zijn de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken wetmatig en zullen ze zich ook voltrekken in kleinere orthodox-gereformeerde kerken?
Schippers: 'Ik hoop maar dat die kerken veel mensen houden. Maar of ik het de moeite waard zou vinden dat uitgerekend zij die mensen houden, durf ik zo niet te zeggen. Ze hebben natuurlijk het geluk, dat ze zo klein zijn. De Gereformeerde Kerken hadden 800.000 leden; het zou een Godswonder zijn geweest, als ze die allemaal bij elkaar hadden weten te houden. Hoe groter de kerk, hoe moeilijker het is om conflicten en groepsvorming te voorkomen. Dat lukt zelfs de vrijgemaakten niet, kijk maar naar Bolland en Van Gurp. Ik ben er niet van onder de indruk als ik de vrijgemaakten hoor zeggen, dat ze nog een bolwerk vormen. Dat klinkt hoogmoedig, maar ik weet te goed wat zich binnen hun kerken afspeelt. Hetzelfde geldt voor de gereformeerde bonders. Vroeg of laat komen ze voor dezelfde vragen te staan als eens de Gereformeerde Kerken.'
Dekker: 'De samenleving is sinds de jaren zestig ontzettend veranderd, net als onze manier van voelen en denken. Dat kan de orthodox-gereformeerde kerken niet helemaal voorbijgaan. Ze kunnen zich ertegen verzetten met een lange reeks eigen organisaties. De vrijgemaakten hebben zelfs een eigen reisvereniging. Dan kun je het lang uithouden, maar op den duur laten ook daar de symptomen zich voelen: mogen er vrouwen komen op de jaarvergadering van de SGP, mogen er niet-vrijgemaakten toetreden tot het GPV?

C.S.L. Janse beschrijft in zijn dissertatie, hoe bevindelijk-gereformeerde ouders en kinderen uiteengroeien als het gaat om het handhaven van de zede. De Christelijke Gereformeerde Kerken kraken op het ogenblik en professor Graafland van de Gereformeerde Bond signaleert verwereldlijking in orthodox-gereformeerd Nederland. Ook daar zal men de confrontatie met het moderne cultuurbewustzijn moeten aangaan. Dan kan men 'halt' roepen, zoals de Gereformeerde Kerken in 1926 tegen Geelkerken hebben gedaan. Men kan haar ook toelaten, zoals nai 1944, toen Schilder en de zijnen verdwenen waren en dus geen 'halt' meer konden roepen. De vrijgemaakten hoeven niet dezelfde weg te gaan als de synodaal-gereformeerden, maar ze worden wel geconfronteerd met het probleem van de moderne cultuur.'

Er is wel gezegd ter verklaring van de veranderingen: De theologen gaan voorop. Zo zei het de bezwaarde gereformeerde predikant Lindeboom in een geschrift van een aantal jaren geleden. Drs. K.A. Schippers ziet het echter anders. 'Kerk' vraagt en Schippers antwoordt:

De Gereformeerde Kerken stonden open voor de moderne theologie, de orthodox-gereformeerde kerken niet. Verklaart dat niet veel?
Schippers: 'Nee. De mensen maken de theologen. Dat is een van de weinige conclusies, die ik aan het eind van m'n leven durf te trekken. Kuitert en Wiersinga kwamen niet uit de lucht vallen, ze speelden in op wat er leefde bij grote delen van het kerkvolk. Berkouwer is heel voorzichtig begonnen met een horizontale benadering in de theologie. Iedereen ademt dat in, niemand keek vervolgens verbaasd toen Kuitert en Jager zeiden, dat er ook een menselijk element in de Schrift aanwezig is. De theologen gaan gewoon aan het werk met de vragen die onder de mensen leven en komen even later met ideeën, die precies passen bij het levensgevoel van dat moment.'
Dekker: 'Wiersinga's twijfels over de zoendood van Christus waren slechts een afspiegeling van wat veel gereformeerden allang dachten. Het zat als het ware in de lucht en als er dan een dominee is, die het mooi van de kansel kan zeggen, halen de gemeenteleden opgelucht adem: 'Dat had ik altijd al gedacht', zeggen ze dan. Tot nu toe hadden ze het niet zo mogen denken en zeggen, of konden ze de juiste woorden er niet voor vinden. In het algemeen verwoordt de theoloog slechts wat de 'leken' zijn gaan voelen, wat er in de kerken leeft.'

Kouwenhoven: 'De opvatting van Wiersinga was natuurlijk niet nieuw; ze is gewoon een lange tijd buiten de deur van de Gereformeerde Kerken gehouden. Rechtse critici verwijten ons nu dat we de wereld niet buiten de deur houden, dat we ons schuldig maken aan aanpassingstheologie. Dat is niet zo. Onze theologen waren geen grote verleiders. Ze voelden gewoon heel goed aan, wat er in de kerken leefde. En dus kreeg je Kuitert, en dus kreeg je Wiersinga. Laatst had je F.O. van Gennep, die zei dat Christus niet echt uit het graf is opgestaan. Prompt moest ik heel wat gesprekken voeren met gemeenteleden, die daar ook hun vragen over hadden.'

Er zit zeker een grote kern van waarheid in dat theologen zeggen en schrijven wat velen om hen heen denken en beleven. Maar hier ligt mijns inziens toch niet de doorslaggevende oorzaak van de inhoud van hun geschriften. Zeker, theologen hebben de vragen van mensen ernstig te nemen. En je kunt van de gereformeerden van alles en nog wat zeggen, maar niet dat ze niet zijn ingegaan op vragen die bij de mensen leven vanwege de tijd waarin ze zijn terecht gekomen. Wij hebben onder ons soms neiging lastige vragen uit de weg te gaan. Vragen die de moderne tijd en de atheïstische cultuur op ons bord leggen worden ook onder ons gesteld op huisbezoeken en in catechisatielokalen. Wie daar niet werkelijk op in gaat, komt zichzelf als kerk toch een keer tegen. Of je komt de mensen die met genoemde vragen wortelden op een geven moment niet meer tegen. Althans in de kerk niet. Ze hebben afgehaakt.
Waar het wel steeds weer om gaat, ook in de ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken van de voorbije jaren, is het geding om de Schriften. Hoe lezen en verstaan we ze? Hoe gaan we ermee om en hoe maken we de toepassingen voor ons leven hier en nu? Wie kennelijk kleine openingen toelaat in de dijk van het in de gereformeerde confessie beleden Schriftgezag, komt vroeg of laat te staan middenin de dijkdoorbraak. Dan valt het objectieve van Gods openbaring weg. En dan blijft het subjectieve van de mensenlijke ervaring over. Niet meer het 'Alzo spreekt de Heere' geeft de doorslag, maar het 'ik vind en voel het zo'.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's