Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de mensvormigheid Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de mensvormigheid Gods

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraagstelling
In de bespreking van de beknopte gereformeerde dogmatiek van prof. Van Genderen en prof. Velema kwam ter sprake hoe de Bijbel over Gods ogen, handen, voeten, hart, oren en ingewanden spreekt. Is dat alles letterlijk bedoeld? Wordt dat niet weersproken door Jezus' woord dat God Geest is? Worden lichamelijkheid en in het algemeen mensvormigheid Gods niet danig weersproken of althans gecorrigeerd door het feit dat God Geest is?

H. Bavinck
Ik heb Bavinck in zijn gereformeerde dogmatiek deel II, blz. 171-175 aangehaald, maar moet bekennen dat ook Bavinck deze aanduiding van lichaamsdelen van God niet letterlijk heeft genomen. Hij komt vanuit de eenvoudigheid van God tot de geestelijke natuur van God, omdat al het lichamelijke samengesteld is. 'Wel spreekt de Schrift van God steeds op menschelijke wijze, en kent zij Hem allerlei lichamelijke organen en werkzaamheden toe, maar ook hierbij neemt zij toch al een zekere grens in acht. Van de inwendige organen van het menschelijk lichaam worden alleen hart en ingewanden Hem toegeschreven. Voedings-, verterings- en voortplantingsorganen werden nooit op Hem overgedragen. Wel is er bij God sprake van het zien en hooren, en ook van het rieken, maar niet van smaken en tasten. Een lichaam wordt Hem nergens toegekend. Ofschoon het O.T. ook nooit met zooveel woorden zegt, dat God geest is, toch ligt deze opvatting aan heel de beschrijving Gods ten grondslag.' Na gesproken te hebben over velen in de geschiedenis, die dan toch, zij het op volmaakte wijze, aan God een lichaam toekenden, verenigt Bavinck zich met kerk en theologie die zich vastgehouden hebben aan de spiritualitas Dei, de geestelijkheid van God, welke inhoudt dat God een eigene, van het zijn der wereld onderscheidene substantie was en dat deze substantie was onstoffelijk, onwaarneembaar voor lichamelijke zintuigen, zonder samenstelling of uitbreiding. En Bavinck meent dan dat de mens van de aard van deze substantie slechts een flauw denkbeeld kan hebben vanuit de analogie van het geestelijk wezen, dat hij in zichzelf vindt. Overigens is deze geestelijkheid en volmaaktheid van God wel degelijk de grond van alle geschapen lichamelijk en geestelijk zijn.

J. Calvijn
In het eerste boek van de Institutie, hoofdstuk 11, zegt Calvijn dat God alleen een voldoende getuige is aangaande Zichzelf, en dat men door een goddeloze leugen Gods eer aantast, zo dikwijls Hem enige gedaante wordt toegedicht. Door het tweede gebod breidelt God onze ongebondenheid, opdat wij niet zouden pogen Hem door enige zichtbare afbeelding voor te stellen. Zonder uitzondering verwerpt Hij alle beelden, schilderingen en andere tekenen, door welke de bijgelovigen meenden dat Hij in hun nabijheid zou zijn. Gods majesteit wordt bezoedeld, wanneer Hij Die onlichamelijk is, aan een lichamelijke stof, Hij Die onzichtbaar is, aan een zichtbaar beeld. Hij Die Geest is, aan een onbezield voorwerp. Hij Die onmetelijk is, aan een stuk hout, steen of goud gelijk gemaakt wordt. Alle tekenen, waardoor God gezien werd aangezicht tot aangezicht, pasten bij de manier van onderrichten en herinnerden de mensen aan de onbegrijpelijkheid van Zijn Wezen. Mensen moeten, tevreden met Gods kracht en genade, naar geen enkele uiterlijke gestalte zoeken, en dat God soms verschenen is onder de gedaante van een mens, was een voorspel van de toekomstige openbaring in Christus. Het vervolg van het hoofdstuk is dan geheel gewijd aan de afgoderij, met name van Rome in de vorm van beelden en heiligen, aan wie de eer wordt gegeven die alleen God toekomt.

Geen lichaam?
Wanneer Calvijn en Bavinck de lichamelijkheid van God afwijzen, dan gaan zij niet zover dat zij de mensgelijkvormigheid van God ontkennen. Met een beroep op de geestelijkheid van God wordt echter alle stoffelijkheid en zintuigelijke beperktheid afgewezen, niet in het minst om God te onderscheiden van de afgoden. Alle afgoden zijn het werk van mensenhanden, maar de Heere heeft de hemelen gemaakt. Hij is geen maaksel (een ktisma, zoals de Oosterse kerk sprak), maar Hij is de Schepper Zelf. Ook de onvoorstelbaarheid van God neemt niet weg dat de mens in en naar het beeld van God is geschapen en dat zeker voor Bavinck Gods geestelijkheid en volmaaktheid de grond ook van alle lichamelijkheid zijn. Met andere woorden: het lichaam-zijn van de mens heeft een grond in God. Dit houdt dus twee dingen in: God is de grond van ons bestaan, ook van ons lichamelijk bestaan. Wij zijn niet geworden uit een lagere vorm van een met wie wij een soort gemeen hebben, doch uit Hem. Ik heb dat in de bespreking van de beknopte gereformeerde dogmatiek proberen aan te duiden door te verwijzen naar het gebruik van 'stof' in Genesis 1 en 3. God is echter niet slechts de grond van ons bestaan, maar ook onze gelijkenis, zij het dat wij daarbij altijd het strikte voorbehoud moeten maken dat niet Hij naar onze gelijkenis, doch wij naar de gelijkenis van Hem zijn geschapen. De Heere is – het zij met eerbied gezegd – het origineel en wij zijn afbeelding. Net als bij de aardse tabernakel die als een kopie naar voorbeeld van de hemelse, het origineel is gemaakt. In Zijn beeld en naar Zijn demoet, naar Zijn gestalte (!) zijn wij geschapen. Dit geldt voor de hele mens en dus ook voor zijn lichaam. Kennis, gerechtigheid en heiligheid, anders gezegd: geestelijkheid en zedelijkheid behoren tot dit beeld van God niet meer dan lichamelijkheid. Daarom behoort het lichaam ook, door de dood of door de verheerlijking heen, tot de continue gestalte van de mens die voor de eeuwigheid geschapen is.

Geest en lichaam
Waar het nu Calvijn en Bavinck om te doen is, is dat de geestelijkheid van God niet verward wordt met zintuigelijkheid, stoffelijkheid, beperktheid en al wat de mens in zijn afvalligheid van God bewogen heeft om afgoden te maken. Zo is God niet. Want dan zou Hij naar het beeld van de mens geschapen zijn, en dat is afgoderij. Maar wat dan? De grote vraag, die in dit verband gesteld moet worden is, of 'geest' strijdt met lichaam. Wanneer de Heere Jezus Christus tot de Samaritaanse zegt: God is (een) Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid, dan mag het opvallen dat de vrouw erop laat volgen: Ik weet dat de Messias komt. Die vrouw had het goed verstaan. God is Geest, betekent dat de Messias komt, want Hij is met de Geest gezalfd. En het betekent niet, dat Jezus gezegd zou hebben: God is een soort fluidum, iets ongrijpbaars, waar je je niets bij kunt voorstellen. Zo'n God kent de Bijbel niet. Neen, Jezus zegt: Ik ben het Die met u spreekt. Ik ben (het), Ik ben JHWH, de God van Israël. Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien.
Daarom is Geest wel in strijd met zichtbare en stoffelijke betrekkelijkheid, vernedering van God en door mensen uitgevonden afgoderij, maar niet met lichamelijkheid. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam (1 Cor. 15 : 44), of zoals er letterlijk staat: Indien er een zielelichaam is, is er ook een geestelijk (lichaam). Wat is nu dat geestelijke lichaam? De laatste Adam is een levendmakende Geest. De tweede Mens is de Heere uit de hemel. Het lichaam van de verheerlijkte Christus is blijk van dat geesteslichaam. Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Om de Vader gaat het tenslotte. Dat wil zeggen: om het beeld en de gelijkenis die we met Hem gemeen hebben. Zullen wij Hem zien aangezicht tot aangezicht, zal niet slechts onze ziel gered zijn, maar ook ons lichaam uit de aarde opstaan en onverderfelijk worden, dan zal de eenheid met de Zoon ook blijken in de betrekking van het geesteslichaam tot de Vader.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Over de mensvormigheid Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's