Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ken uzelf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ken uzelf

Calvijn over de mens (1)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Opwekking, een reveil – het staat vandaag de dag in de belangstelling. Een boek over dit onderwerp weet zich van een goede pers verzekerd. Blijkbaar omdat wordt vertolkt wat in veler harten leeft. En wie zou er niet naar verlangen? Als de kerk voor ons geen uiterlijke grootheid is, maar het schathuis waarin Christus door Zijn Geest schatten uitdeelt, dan kan het niet anders of we verlangen dat de kerk wakker wordt uit haar dommel. Dat ze een stad op een berg wordt, een licht op een kandelaar. En dat verlangen krijgt temeer gloed naarmate we vernemen hoe de kerk op andere plaatsen in deze wereld, uiterlijk vaak onbetekenend, een krachtig getuigenis aan de dag legt dat door Gods Geest voor velen tot rijke zegen is.
Opwekking – daar kun je naar verlangen. Maar brandende vraag daarbij is: hoe komt het zo ver? Een reveil ligt niet binnen ons bereik. Maar wat buiten ons bereik ligt, wil God de Heere ons toch aanreiken. Opwekking is een gegeven. Letterlijk! Luidt het wachtwoord hier: afwachten? Is er geen weg uit onze onmogelijkheid naar Gods ruime mogelijkheden?
Een treffend antwoord is te vinden bij H.F. Kohlbrugge in een preek over Zacharia 4 (het nachtgezicht van de kandelaar die vanzelf met olie wordt gevuld door twee olijfbomen) door hem in 1863 in de Utrechtse Domkerk gehouden. In die dagen leeft onder sommigen (denk aan o.a. Da Costa) de gedachte dat Nederland het Israël van het westen is. Kohlbrugge sluit daarbij in deze preek aan, zegt: 'Israëls geschiedenis en Nederlands geschiedenis, zij smelten ineen.' Betrekt zo de belofte van het herstel van de kerk onder het oude verbond, aan Zerubbabel gedaan, op de kerkelijke situatie van Nederland. Maar hoe zal het zó ver komen dat '(...) de uitverkoren gemeenten hier te lande zullen worden versierd met de kennis van God en de daaruit voortvloeiende heiligheid van leven en wandel?' Vragenderwijs geeft de prediker van Elberfeld het antwoord: 'Wat is ons van noode, zo niet geloof en bekering (...). Wat is ons van noode zo niet bekommering, een iegelijk over zijn zonde, over zijn eigene voor God gemaakte schuld? Is er bekommering, dan is er gebed, dan is er toevlucht nemen tot God. Zoo wij de toevlucht nemen tot God, om God, als ons hoogste goed (...) zoo is er ongeveinsd geloof, eene oprechte, gestadige bekering, eene heiligmaking zonder huichelachtig vertoon.'
De weg die Kohlbrugge ons hier wijst is onmiskenbaar die van verootmoediging. Als vrucht van inkeer tot en het mishagen van onszelf. Is die verootmoediging voor God er, dan is al het andere er ook. Al het andere dat een uitweg biedt tot opwekking.

De weg naar opwekking is verootmoediging. En de weg naar verootmoediging wordt ons gewezen middels de wegwijzer die vermeldt: Ken uzelf. Die spreuk sierde vele eeuwen geleden reeds de ingang boven de orakeltempel van Delphi. Met andere woorden: we hebben hier te maken met een algemeen menselijke wijsheid. Calvijn zegt daarvan (Inst. II.1.3) dat 'Hoewel dus de waarheid Gods (voor wat de noodzaak van zelfkennis betreft – vdK) daarin met het algemeen besef van alle stervelingen overeenstemt dat het tweede deel der wijgheid gelegen is in kennis van onszelf, is er toch in de manier, waarop men zichzelf leert kennen een groot verschil.'
Sommige wijsgeren, aldus Calvijn, vermanen de mens naar zelfkennis te streven met als doel dat de mens zijn eigen waardigheid en voortreffelijkheid ontdekt. Gevolg is dat de mens opzwelt van ijdel zelfvertrouwen en trots.
Die kant moet het dus niet uit. Welke kant het wel uit moet? Op die vraag blijft Calvijn het antwoord niet schuldig. En het is op dit punt dat wij hem in een aantal artikelen willen volgen om te ontdekken hoe Calvijn heeft gedacht over de mens.
Bij de bestudering van Calvijn op dit punt ben ik getroffen door de helderheid van visie en de diepe inzichten in de Schrift die Calvijn hier ten beste geeft. Ongetwijfeld geldt dit van vele aspecten van zijn theologisch werk. Dat voor dìt punt nu aandacht wordt gevraagd, is omdat er wel eens wat minder aandacht aan geschonken zou kunnen zijn. Terwijl het juist zoveel te bieden heeft voor onze tijd.
Allereerst als richtingwijzer naar de weg van verlangde opwekking. Maar in breder verband valt vooral ook te denken aan zielzorg, het pastoraat in al zijn verbanden. Wat liggen er op dit terrein een schatten begraven waarmee elke ambtsdrager, mits ze zijn opgedolven, direkt zijn winst kan doen in de omgang met de schapen der kudde die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Wat een heilzaam medicijn vinden we hier ook voor het al te veel voorradig gif van subjectivisme van welke couleur ook, waarin niet Gods gedachten over de mens maar de gedachten van de mens over zichzelf én niet zelden ook over God het terrein beheersen.
Kortom: een goudmijn waarvan te wensen is dat velen er in af dalen om het goud eruit op te delven. Die arbeid is niet zwaar en zeker niet vergeefs.
In dit eerste artikel gaat het om antwoord te krijgen op de vraag hoe we op de weg van juiste zelfkennis terecht komen. Voor Calvijn bevinden we ons in deze kwestie niet op een zijspoor, maar op de brede heerbaan, de koninklijke weg van de christelijke godsdienst.
Wellicht herinnert u zich de monumentale zin waarmee Calvijn de Institutie opent: 'Nagenoeg de ganse hoofdinhoud van onze wijsheid, die verdient voor de ware en hechte wijsheid gehouden te worden, bestaat uit twee delen, de kennis van God en de kennis van onszelf.' (Inst. I.1.1). Maar omdat de waarheid Gods op dit punt overeenstemt met de algemeen menselijke wijsheid is een goede gids niet overbodig. We hoorden Calvijn al waarschuwen voor de weg die vele wijsgeren in de loop der tijden hebben gewezen naar de kennis van onszelf. Het mag zo zijn dat juist zij, die de natuurlijke mens om zijn voortreffelijkheden het meest hebben geroemd, de grootste toejuichingen hebben ontvangen omdat zij de mens strelen in zijn eigenliefde. Maar deze verblinding maakt het intussen onmogelijk de waarheid over onszelf te bezien. Calvijn voegt er aan toe dat dit de mensen misleidt en dat allen die ermee instemmen door een ellendig verderf ten onder worden gebracht.

Godskennis en zelfkennis gaan hand in hand
Het waarschuwingsbord aan het eind van de vorige paragraaf zet Calvijn neer bij iedere weg naar zelfkennis die bij de mens begint en in de mens eindigt. Er is voor hem maar één manier waarop de mens zichzelf werkelijk leert kennen: coram Deo – voor het aangezicht van God. Buiten God is niemand in staat over de mens te oordelen. Dat veronderstelt eerst kennis van God. En die is niet los verkrijgbaar. 'God kan door ons niet helder en grondig gekend worden, tenzij daar bij komt een kennis van onszelf (Inst. I.15.1). Loopt Calvijn hier in een cirkel rond? Welnee! Maar wat hij ons wil duidelijk maken, is dat beide soorten van kennis op het allernauwst met elkaar samen hangen. Wie God niet kent, komt er niet toe zichzelf te leren kennen. Maar Godskennis is niet mogelijk buiten zelfkennis om.
De volgorde hierbij is dat de kennis van God aan de kennis van onszelf vooraf gaat. Dat is begrijpelijk als we bedenken dat God zichzelf aan ons heeft geopenbaard, zonder welke bekendmaking wij Hem niet kennen. Daarom verstaat Calvijn onder Godskennis de kennis die wij van God in Zijn openbaring, in Zijn Woord hebben. En als het er dan om gaat de waarheid over onszelf te vernemen, trekt Calvijn die openbaring samen op de Wet. Die is de maatstaf van ons bestaan. De Wet laat ons zien wat onze oorspronkelijke bestemming is: een mens geschapen naar Gods beeld en levend naar Gods wil. Om ons meteen daarop als in een spiegel te tonen hoe ver we daarvan verwijderd zijn. Deze ontdekking brengt tot de belijdenis: ik ben niet waard Uw schepsel, laat staan Uw kind genaamd te worden. En als we vervolgens bij het pogen om te doen wat de Wet van ons vraagt, ontdekken dat onze krachten in alle opzichten tekort schieten, ja helemaal niets voorstellen... wat blijft ons dan anders over dan vrees voor God en Zijn rechtvaardig oordeel? Maar hier is het dat Calvijn andere registers open trekt door de Wet onlosmakelijk aan het Evangelie te binden. De ontdekking door de Wet en de daardoor opgeroepen vrees dient geen ander doel dan ons begerig te maken naar de genade, opdat we langs die weg zullen krijgen wat de Wet ons weliswaar belooft, maar wat ze ons niet kan geven omdat we haar niet houden.

De Wet is tuchtmeester tot Christus
Denk niet dat Calvijn met zevenmijlslaarzen over de Wet heen stapt om zo snel mogelijk in het Evangelie te belanden. Hij laat niet na te benadrukken hoe belangrijk en noodzakelijk de functie van de Wet is opdat wij aan onszelf zullen wanhopen en de genade als onverdiende genade zullen waarderen.
In dit verband haalt hij aan hoe de Schrift zelf ons voorhoudt dat God buiten Christus ons een vijand is en dat we vervloekt zijn zolang onze zonden door het offer van Christus niet zijn verzoend. Als vanzelf rijst dan de vraag hoe dergelijke uitspraken zich verhouden met zoveel andere Schriftplaatsen waarin God ons in Zijn barmhartigheid tegemoet treedt en zegt onze ondergang niet te willen. Calvijn wijst erop dat hier sprake is van een schijnbare tegenstrijdigheid en ontwart deze knoop zo: 'Deze soort van uitspraken (dat God onze vijand is etc.– vdK) zijn aangepast aan ons begrip, opdat wij des te beter zouden begrijpen, hoe ellendig en rampzalig onze toestand is buiten Christus. Want indien niet met duidelijke woorden gezegd werd, dat de toorn en de wraak Gods en de eeuwige dood op ons gedrukt heeft, zouden wij te minder begrijpen, hoe ellendig wij zouden zijn zonder Gods barmhartigheid en zouden wij de weldaad der verlossing te minder waard achten.' (Inst. 2.16.2)
Eén ding is duidelijk en daarmee hebben we het hart van Calvijns leer aangaande de mens bereikt: de kennis van onszelf die de Wet ons schenkt mag nooit los gemaakt worden van het genadig omzien van God naar die mens. Alles wat Calvijn over de mens, zijn val en zijn zonde zegt, staat tussen de twee haken van enerzijds Gods genadige bedoelingen die Hij al tot uitdrukking brengt in de schepping van de mens naar Zijn beeld (daarover in volgende arti­kelen meer) en anderzijds de redding van de verloren mens door Christus. Daaraan wordt niets veranderd als Calvijn vanuit didaktische overwegingen van tijd tot tijd een zijweg in slaat en met de Wet in de hand de mens probeert te brengen tot overtuiging van zijn verdorvenheid. Juist omdat Calvijn er zo sterk aan vast houdt dat genade alleen de bodem weg slaat onder al onze aanspraken op (eigen) gerechtigheid en (eigen) wijsheid en hem er veel aan gelegen is om duidelijk te maken dat wij de genade in de weg staan zolang wij nog niet hebben afgezien van onze wijsheid en gerechtigheid, maakt hij gebruik van elke didaktische methode die ertoe leiden kan dat wij van al het onze afzien.

Tot slot
Die hier aan het woord is, is derhalve theoloog en pastor tegelijk. Daarin onder meer schuilt de kracht van Calvijns theologie, waarvan wij de weerslag vinden in zijn Institutie, commentaren en preken. We kunnen er ons voordeel mee doen. Alleen al de uitspraak dat er buiten God niemand in staat is over ons te oordelen en verder dat alle zelfkennis los van het zicht op de genade de mens niet wezenlijk helpt, zijn inzichten die ons verder kunnen helpen met betrekking tot onszelf en inzake het pastoraat.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Ken uzelf

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's