Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vergeef, vergeet wat ooit mijn lippen morden
Aan deze enigszins uit zijn verband gerukte dichtregel van Boutens moest ik denken bij het lezen van een bijdrage van D. Koole in Ambtelijk Contact, maandblad ten dienste van ouderlingen en diakenen van de Christelijke Gereformeerde Kerken, 32e jaargang no. 1, januari 1993. Koole schrijft onder het opschrift 'Wie zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel…'. Hij stelt aan de orde, beter aan de kaak, het soms ongebreideld praten over elkaar zoals dat o.a. ook in de christelijke gemeente voorkomt. Je hebt inderdaad mensen die er kennelijk een buitengewoon genoegen aan beleven anderen wederwaardigheden door te geven en rond te bezuinen. Elke gemeente, aldus Koole, kent wel één of meerdere adressen die altijd in zijn voor snelle doorgifte van informatie die men ergens heeft opgedaan, al dan niet aangelengd met de ingrediënten van eigen fantasie.

'Hoe wordt in de gemeente van Jezus Christus over elkaar gesproken? Gaat het daar bedachtzamer, meer ingehouden en weloverwogener toe dan in de wereld? Zit dáár op doorgifte van informatie over anderen naar anderen de rem van de consignes die het Evangelie op dit punt bevat? De tong als vuur, als wereld van ongerechtigheid, als iets dat het hele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in brand zet, als onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn, wordt daarmee in de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente werkelijk ernst gemaakt?
Hoe praten we, hoe geven we dingen door, hoe is de toonzetting en op welke manier leggen we in of tussen de woorden gedachten, die bij degenen die naar ons luisteren, een beeld oproepen dat niet strookt met de werkelijkheid en de ander schade toebrengt? Van Louis Couperus (een niet-christelijke literator) zijn de woorden: "Conversatie-aandrang is een menselijke zwakheid; het bewegen der kaken en het voortbrengen van min of meer beduidenis hebbende woorden, zinnen en peroraties is een fysieke behoefte, zo goed als eten en slapen". Die zwakheid manifesteert zich bij alle mensen, maar bij de christenen wordt het toegegeven aan die zwakheid wel aan banden gelegd. "Wie zijn mond en zijn tong bewaakt, bewaart zichzelf (en ook anderen) voor benauwdheden", zegt Spreuken en in datzelfde bijbelboek staat te lezen: "Wie zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn lippen wijd opendoet".

Selectief zondebesef
Met deze wijsheid wordt maar al te weinig rekening gehouden. Veel verstoorde kerkelijke verhoudingen zouden kunnen worden voorkomen als dit wel zou gebeuren. Over anderen praten of schrijven in kritische of veroordelende zin kan en mag alleen als men eerst met degene die het raakt zelf heeft gesproken; als men eerst van de betrokkene(n) zelf heeft gehoord waarom dit of dat werd gedaan of nagelaten, welke omstandigheden en motieven aan een daad of keuze ten grondslag lagen; waarom die gedachte of visie wordt gehuldigd en wat de diepste beweegredenen tot een gewraakte beslissing zijn geweest. Bijna alle verscheurdheid in plaatselijke kerken gaat terug op loslippigheid en op gebrek aan evenwichtige oordeelsvorming. Als de geoefendheid in het bevorderen van het goede gerucht over elkaar groter zou zijn, zouden de kerkelijke problemen kleiner zijn. Het heeft er soms de schijn van dat de gemeente van Christus er een selectief zondebesef op na houdt. De zonden van de tong wegen daarin – naar het lijkt – in elk geval niet het zwaarst. Bij die zonden dan overigens niet alleen te denken aan de ordinaire roddel over de huis-, tuin- en keukenpraktijken van medemensen maar ook aan het verfijnde onderuithalen van mensen door hun geestelijke of maatschappelijke integriteit ter discussie te stellen.

In Mattheüs 12 : 36 en 37 staat te lezen: "Maar ik zeg u: van elk ijdel woord dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden".
Als deze woorden werkelijk ernstig zouden worden genomen, zou het in de gemeente van Christus in menig opzicht anders en beter toegaan. Ook hier ligt een zwaar stuk verantwoordelijkheid voor de ambtsdragers.'

Misschien worden deze wijze woorden gelezen door een ambtsdrager die of een gemeentelid dat zich aangesproken voelt. Wellicht een reden om te doen wat de dichter P.C. Boutens m.i. kan bedoeld hebben in zijn al aangehaald kwatrijn uit 1932:

Vergeef, vergeet wat ooit mijn lippen morden.
Stel op den reddelozen boedel orde.
Als wie een oude minnebrief verscheurt,
Laat alles tussen ons weêr stilte worden.

Vrouw en ambtsdrager
Vorig jaar laaide onder ons even de discussie op over de positie van de vrouw in ambt en gemeente. En binnen SGP-gelederen wordt met een zekere spanning afgewacht of de vrouw nu wel dan niet lid mag worden van de kiesvereniging en zo mee een plaats kan krijgen in de politiek. In Ambtelijk Contact van april 1993 schrijft prof. dr. W.H. Velema over nog een ander aspect van de plaats van de vrouw in de gemeente: De vrouw naast de ambtsdrager. Met opzet, aldus prof. Velema, schrijf ik niet: de vrouw van of achter, maar naast de ambtsdrager.

'We bedoelen ermee dat zij met hem meeleeft en dat hij zijn werk met haar deelt, voorzover dat zijn ambtsgeheim niet schendt en haar kracht niet te boven gaat.

Man en vrouw zijn één, hoorde ik in mijn jeugd vaak zeggen. Het is wel opmerkelijk dat deze uitspraak in onze tijd veel minder wordt gehoord. Ik wil er niet mee zeggen, dat ze niet meer geldt. Ik denk wel dat deze uitspraak hier en daar op kritiek stuit. Er zullen vrouwen (en mannen) zijn, die haar te opdringerig vinden. Er wordt dan te weinig recht gedaan aan de zelfstandigheid en (een zekere mate van) onafhankelijkheid van de vrouw.
Het is niet de bedoeling van dit artikel op dat probleem dieper in te gaan. Het is een interessant onderwerp. Het is ook een uitermate belangrijk thema.
Nu gaat het er vooral om te benadrukken hoezeer de ambtsdrager de steun van zijn vrouw nodig heeft. Ja, laat ik het zo zeggen. Hij heeft haar steun nodig. Hij moet weten dat zijn vrouw naast hem staat in de tijd die hij eraan moet besteden. Dat ze hem voor dat werk afstaat. Hij moet na een moeilijk bezoek of na een vermoeiende vergadering bij haar kunnen uitrusten. Niet dat hij het hele gesprek, dat die avond werd gevoerd, moet vertellen. Er zijn dingen die hij voor zichzelf moet houden. Hij mag er eenvoudig niet over spreken. De zaken zijn hèm verteld. Ze zijn niet aan zijn vrouw verteld.
Wel moet hij wat de sfeer en van de (in)spanning kwijt kunnen, zonder dat zij meer vraagt dan wat hij vertellen mag. Hij moet zijn vreugde kunnen uiten, maar ook zijn frustratie of depressie na een moeilijk gesprek of een psychisch belastende vergadering. Als hij de deur uit gaat, moet ze hem niet afgemeten, met een zuur gezicht, groeten in de geest van: alweer een avond weg, alweer alleen, of niet dat uitje dat ik zo graag vanavond had meegemaakt.
Ik heb het steeds over haar; een lezer denkt misschien wel: tegen haar. Dat is niet mijn bedoeling. De echtgenote van een ambtsdrager zal het leven van haar man willen delen. Dat komt in de letterlijke zin van het woord erop neer dat zij haar leven met hem wil delen; een deel ervan ook aan zijn ambtelijke werk wil geven, al was het alleen maar door hem blijmoedig af te staan.'

Prof. Velema gaat ook in op de mogelijkheid dat een ambtsdrager of de nieuwgekozen ambtsdrager dat staan naast hem van zijn vrouw niet kent en geen medewerking hoeft te verwachten. Soms zijn daar ook in het verleden in pastorieën droeve voorbeelden van bekend.

'En als ze dat nu niet kan? Of niet wil? Een niet gering probleem. Ik kan me indenken – hoe verdrietig het ook is – dat een man dan zijn roeping door de gemeente en van Gods wege niet aanvaardt. Een vrouw die haar man zo in de weg staat, neemt een geweldige verantwoordelijkheid op zich. Zij beneemt haar man de dienst in Christus' kerk. Zij beneemt zichzelf de vreugde van de dienst die zij via de steun aan haar man kan leveren aan Christus' gemeente. Wie karig zaait, zal karig oogsten. Wie helemaal niet zaait, zal helemaal niet oogsten. Het kan hard klinken: een man die zijn vrouw echt tegen heeft, kan geen ambtsdrager zijn. Zo is het toch. Hij heeft immers thuis al weerstand moeten overwinnen, of zelfs een twist achter de rug, voordat hij aan het werk in de gemeente begint. Dat gaat niet goed. Hoe pijnlijk zo'n situatie ook is, ze zal in vertrouwen toch aan een predikant of aan het moderamen van de kerkeraad gezegd moeten worden.
Het werpt meestal weinig nut af, als zo'n vrouw dan ambtelijk vermaand wordt. Het kan nodig zijn. Noodzakelijk is een innerlijke verandering, waardoor zo'n vrouw zich geeft aan de Heere en aan Zijn Kerk. Dan heeft ze haar man ook voor dat werk over.
Het is een zegen als man en vrouw samen in de dienst van de Heere en van Zijn Kerk willen staan. Dat samen betekent ook dat zijn vrouw op haar wijze meewerkt aan het gemeenteleven, niet alleen door middel van wat haar man doet; ook met haar eigen kracht. Een man, iedere ambtsdrager, moet daarvoor ruimte maken in zijn agenda. Hij moet minstens een avond per week thuis zijn om zijn vrouw de gelegenheid te geven aan het gemeenteleven haar krachten te geven (als ze dat wil). Ik weet dat deze zinnen door sommigen sceptisch zullen worden gelezen. Waar halen we de tijd vandaan? Is het al niet genoeg dat de man ambtsdrager is? Juist dat allebei naar eigen aard en aanleg wat doen, bevordert een heilzame wisselwerking en wederzijdse steun. Vandaar ook: de vrouw naast de ambtsdrager.
Voor een predikantsvrouw is dit alles nog inspannender en intensiever dan voor de vrouw van een diaken of een ouderling. Ik heb daarover geschreven in mijn boekje "De pastorie – huis van de gemeente?" (Kok Voorhoeve, Kampen 1990). Daar tekende ik vijf typen predikantsvrouwen, terwijl ik de lezer uitnodigde om zelf het zesde type, dat van zijn vrouw of van de vrouw van zijn of haar predikant te portretteren. Ik zal die typeringen hier niet herhalen.'

Prof. Velema noemt aan het slot van zijn bijdrage een ambtsdrager die zijn vrouw niet naast zich weet een gehandicapte ambtsdrager. De ergste handicap is wel als ze in alles tegenwerkt. Overigens dient er volop begrip te zijn voor de soms moeilijke positie van sommige vrouwen van sommige ambtsdragers. Je zult maar een man hebben die kennelijk overal in nodig is en overal voor gevraagd wordt en die voor geen enkel verzoek durft te bedanken. Dat dan een vrouw die daarbij soms ook nog moeder is van een flink opgroeiend gezin bezwaren maakt tegen het feit dat haar man die toch ook de vader is van zijn kinderen geen avond thuis is, kan mijns inziens niet onder de noemer 'tegenwerking' worden gezet. Trouwens, ik denk wel eens: wij zijn onder ons naar we vinden op bijbelse gronden nog altijd tegen een vrouw in het regeerambt, maar waar zouden onze gemeenten blijven als de vrouwen massaal zouden afhaken in verenigingen, bij verkopingen, op bijbelkringen en niet te vergeten in kerkgang en geloofsleven? Zonder te regeren dragen veel vrouwen onze gemeenten in trouw en hartelijk meeleven en doen vaak het meeste werk in de gemeenten. Ze zetten daarbij de mannen in grote verlegenheid, want die zijn bijna altijd in de minderheid als het op daden in de kerk aankomt.

'Wel wil ik zeggen dat ik begrijp hoe belastend het kerkwerk kan zijn voor de echtgenote en het gezin van een ambtsdrager. Daaraan wil ik tegelijk toevoegen, dat het een voorrecht is als een vrouw wil meedenken, meeleven en meebidden.
Ze kan niet in alles delen noch van alles iets afweten, maar wat ze weten mag en wat ze weten wil, kan heel veel betekenen voor haar man. Dat hij zich gesteund, gestimuleerd en opgevangen weet in moeilijke momenten, is voor hem niet minder dan een zegen. Dat ze soms samen een bezoekje brengen in de wijk, het bejaardenhuis of het verpleeghuis, betekent samen met de ander en op gepaste wijze over de ander kunnen praten; ook samen voor de ander bidden.
Een man kan van zijn vrouw ook raad krijgen: loop niet te hard van stapel. Ga daar toch eens naar toe. Je moet wat meer luisteren en wat minder praten; je moet niet zo lang blijven plakken, of juist niet zo gehaast zijn. Als je als man en vrouw het leven samen deelt, zal dat in het ambtelijke werk ook gebeuren. Nogmaals, zonder de grenzen van de geboden vertrouwelijkheid en van het ambtsgeheim te overschrijden. Wat merk je het aan een ouderling of zijn vrouw hem alleen laat staan. Wat merk je het in een gemeente of de predikantsvrouw van harte meedoet. Wat voel je het of de echtgenote van de diaken ook eens komt, waar haar man moet zijn.
Wat zal ik nog meer schrijven? Het zou allemaal zo moralistisch, zo betweterig kunnen overkomen. Ik hoop dat de lezer, in dit geval man en vrouw, er een uitnodiging in gehoord hebben. Een hartelijke oproep om elkaar ook in dit deel van uw leven tot steun te zijn; met elkaar mee te leven, elkaar te helpen – tot het grote doel, de opbouwvan de gemeente. De een doet het als ambtsdrager. De ander doet het door naast haar man te staan en zelf ook actief lid van de gemeente te zijn. Het is alles genade!'

Prof. Velema sluit zijn bijdrage af met de opmerking dat hij niet schreef over die ambtsdragers wier vrouw is overleden. Juist zij kunnen in het ambtelijk werk het meeleven van hun vrouw zo geweldig missen. De vrouw naast de ambtsdrager, het kan voor het functioneren van de ambten in de gemeenten inderdaad van het allergrootste belang zijn.

J. Maasland

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's