Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze sociale houding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze sociale houding

Wijs naar het Woord (3)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ere wie ere toekomt
De ordening van het leven vanuit het grondpatroon van de schepping bepaalt ook onze sociale houding. In de christelijke gemeente geldt de regel: Eén is uw Meester, namelijk Christus, en gij zijt allen broeders. Maar in de samenleving ligt dat anders. We hebben daarbij in de eerste plaats te denken aan het gezin. Hier is het vierde gebod van toepassing: Eert uw vader en uw moeder. Waar geen gezag is, is ook geen orde. Daar ben je je leven niet zeker. Dan worden onze dagen niet verlengd maar verkort. De revolutie verslindt haar kinderen. We moeten luisteren naar de mensen die God over ons heeft aangesteld. Dat zijn in de eerste plaats vader en moeder. God heeft ons aan hen toevertrouwd met de opdracht ons op te voeden tot Zijn eer en tot onze zaligheid. Bij onze doop hebben ze 'ja' gezegd op de vraag of ze ons in de leer van het Oude en Nieuwe Testament zouden onderwijzen of helpen en doen onderwijzen. Met die opdracht heeft God hen ver-eer-d. Dat is 'een hele eer'. Ze voeden ons op in naam van God. Námens God.
Het gebinte van de samenleving wordt gevormd door gezagsrelaties. Al in Genesis 1 lezen wij dat de mens geroepen is de aarde aan zich te onderwerpen en heerschappij te voeren over de vissen der zee, het gevogelte des hemels en al het gedierte dat op de aarde kruipt. Zo heeft God de schepping gestructureerd. Dit is geen stelling die je buiten het geloof om kunt aflezen uit de werkelijkheid zoals deze zich aan ons voordoet. Dat is een wirwar van soms schokkende ervaringen. Nee, dit is onderwijzing van God, wijsheid van Bóven. In dat kader wordt in de Bijbel gesproken over de éér van de mens. Zij ligt verankerd in de eer van Gód. De mens is immers geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Dat wil zeggen: hij mag een klein beetje op God lijken. En wel zo

* God is liefde – ook de mens mag liefhebben;
* God is wijs – ook de mens mag inzicht hebben;
* God heeft Zijn eer en heerlijkheid – ook de mens kroont Hij met eer en heerlijkheid.

Belangrijk in dit verband is Psalm 8. N.H. Ridderbos heeft erop gewezen, dat bijna alle geschapen dingen, die in Genesis 1 worden genoemd, ook in deze psalm voorkomen. Het meeste licht valt echter op de plaats van de mens. In dat opzicht vullen Psalm 8 en Genesis 1 elkaar aan. In Genesis 1 staat hij als onderkoning bóven de schepping, in Psalm 8 staat hij als dienaar direct ònder God:

Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,
en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?
En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen,
en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? vs. 5v.

In Gen. 1 : 28 zegt God: Hèbt heerschappij…, in Ps. 8 : 7 lezen wij: Gij doet hem heersen…

Wat is nu de eer van de mens? Daar wordt in de Wijsheidsboeken nader op ingegaan. Bij voorbeeld:

De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid,
en de nederigheid gaat vóór de eer, Spr. 15 : 13.

De eer is weg
Een ander woord voor 'nederigheid' is 'ootmoed'. Het is de bereidheid om te luisteren naar God en te doen wat Hij van ons vraagt. Weigeren we dat, dan beroven wij God van Zijn eer. Maar daar blijft het niet bij. We zetten ook onszelf te kijk. Daarom is de zondeval zo erg. God had ons – in Zijn liefde – de hoogste post in Zijn schepping toevertrouwd. We mochten een klein beetje als God zijn. Maar door de overtreding van het gebed ten leven (zo noemt de Ned. Geloofsbelijdenis in art. 14 het proefgebod) eisten wij méér: wij wilden helemaal als God zijn. Daarmee werd de grens tussen schepsel en Schepper overschreden. Maar dat kan nooit. Wie dat toch probeert, slaat op hetzelfde moment dood. Daarmee is dan bedoeld de gééstelijke dood. Dat is: God verwerpt ons van voor Zijn aangezicht. De zonde kan omschreven worden als de val van een koningskind. Een dièpe val. Van òns uit gezien is geen terugkeer meer mogelijk. De vrouw van Pinehas had gelijk toen zij haar baby Ikabod noemde. Dat betekent: 'de eer is wèg'. Toch wordt in de Wijsheidsboeken uitgebreid gesproken over de eer van de mens. Gezien in Nieuwtestamentisch perspectief mogen wij zeggen dat we dit te danken hebben aan onze Heere Jezus Christus. Hij heeft het als God zijn niet krampachtig vastgehouden als een overwinnaar, die zijn buit niet uit handen wil geven. Integendeel. Hij heeft de houding van een dienstknecht aangenomen. Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan het kruis. Maar daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem een naam gegeven die boven alle naam is, Fil. 2 : 6-9. Daarom brengt de apostel van de Brief aan de Hebreeën Psalm 8 in verband met Christus, 2 : 6-9. Hij is de tweede Adam. Eren wij Hem als de Heere? Door het geloof in Zijn naam leren we respect te hebben voor allen die over ons zijn gesteld:

Weest dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij de koning als degene die de opperste macht heeft; hetzij de stadhouders, als die door hem gezonden worden… eert een ieder, hebt de broederschap lief; vreest God, eert de koning, 1 Petr. 2 : 13-27, zie ook Spr. 24 : 21.

De Koning
In de maatschappij die de achtergrond van de Wijsheidsboeken vormt, neemt de koning een belangrijke plaats in. Dat is in één oogopslag duidelijk wanneer we een concordantie raadplegen:

In de menigte des volks is de heerlijkheid van de koning; maar in gebrek aan volk is de verstoring van een vorst. Spr. 14 : 28.

Wat opvalt is zijn onafhankelijkheid, zijn bijna aan willekeur grenzende macht. Zijn grimmigheid is een voorbode van de dood, Spr. 16 : 14. Is hij vrolijk gestemd, dan fleurt iedereen op als het land na een regenbui in het voorjaar, Spr. 16 : 15. Zijn troon is te vergelijken met een jonge leeuw die grommend op je afkomt, Spr. 19 : 12; 20 : 2. Hij straalt gezag uit:

Een koning, zittende op de troon van het gericht,
verstrooit alle kwaad met zijn ogen, Spr. 20 : 8.

Men stelle zich bescheiden op, wanneer men wordt uitgenodigd om bij de koning de maaltijd te gebruiken:

Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten,
zo zult gij scherp letten op hem, die voor uw aangezicht is.
En zet een mes op uw keel,
indien gij een gulzig mens zijt.
Laat u zijn smakelijke spijzen niet gelusten,
want het is een leugenachtig brood, Spr. 23 : 1-3.

Toch wordt aan deze onafhankelijkheid van de koning in Israël een grens gesteld die niet straffeloos kan worden overschreden. Dat is in de wereld van het oude Oosten een uniek verschijnsel. Bij de verdeling van het land onder Jozua heeft elke familie een stuk grond ontvangen. Dat is haar erfdeel. De grenzen daarvan werden zorgvuldig vastgesteld. Iedereen moet die respecteren. Dus ook de koning. Anders kunnen de bepalingen die betrekking hebben op het sabbats- en jubeljaar niet worden uitgevoerd. Het land is van God. De tegenstelling tussen rijk en arm is in de samenleving die ons in de Wijsheidsboeken wordt geschetst, een vaststaand gegeven, Spr. 22 : 2. Maar de Wet houdt haar binnen de perken. Voor het bestaansminimum draagt iedereen verantwoordelijkheid. De verdeling van het land dient als een sociaal-economisch vangnet. Daarom:

Zet de oude paden niet terug,
die uw vaderen gemaakt hebben, Spr. 22 : 28.
(d.i.: verleg de oorspronkelijke grenspalen niet, Deut. 19 : 14; 27 : 17)

Het huis van de hovaardigen zal de HEERE afrukken; maar de grenspaal der weduwe zal Hij vastzetten, Spr. 15 : 25.

Zet de oude palen niet terug;
en kom op de akkers der wezen niet;
want hun Verlosser is sterk;
Die zal hun twistzaak tegen u twisten, Spr. 23 : 10v.

Dit verklaart ook de houding van Naboth. Van halsstarrigheid is bij hem geen sprake. Tegenover Achab houdt hij zich aan de Wet als hij weigert zijn wijngaard tegen welke prijs dan ook te verkopen. Dat blijkt ook zonneklaar uit de wijze waarop hij zijn antwoord formuleert: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve van mijn vaderen geven zou, 1 Kon. 21 : 3!
Het allervoomaamste is echter dat de koning in zijn onafhankelijkheid afhankelijk blijft van God. Daarop valt in het boek der Spreuken het zwaarste accent;

Door Mij regeren de koningen,
en de vorsten stellen gerechtigheid.
Door Mij heersen de heersers,
en de prinsen, als de rechters der aarde, Spr. 8 : 15v.

Het hart des konings is in de hand des HEEREN als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil, Spr. 21 : 1.

Ook op koningen is de algemene regel van toepassing:

Het hart des mensen overdenkt zijn weg;
maar de HEERE bestuurt zijn gang, Spr. 16 : 9.

Dis is voor de koningen een aansporing om te doen wat recht is in de ogen des HEEREN:

Een wijs koning verstrooit de goddelozen,
en hij brengt het rad over hen, Spr. 20 : 26.

Weldadigheid en waarheid bewaren de koning;
en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon, Spr. 20 : 28.

Het is Gods eer een zaak te verbergen;
maar de eer der koningen, een zaak te doorgronden, Spr. 25 : 2; Rom. 11 : 33.

Daarom zijn ze ook geroepen om op te komen voor de armen in de samenleving:

Een koning, die de armen in trouw recht doet,
diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden, Spr. 29 : 14; zie 25 : 5.

Ze mogen zich niet te buiten gaan aan uitspattingen:

Het komt de koningen niet toe, o Lemuël!
het komt de koningen niet toe wijn te drinken,
en de prinsen, sterke drank te begeren;
opdat hij niet drinke, en het ingezette vergete,
en de rechtzaak van alle verdrukten verandere, Spr. 31 : 4.

Een eerzaam burger
Naboth is het voorbeeld van een eerzaam burger met wie het niet goed afloopt. Althans voor dit leven. De door koningin Izébel ingehuurde 'mannen Belials' liquideren de burgemeester van Jizreël. De 'mannen Belials' komen we ook weer tegen in het boek der Spreuken, 6 : 12; 16 : 27; 19 : 28. Vooral Spr. 19 : 28 is een duidelijke illustratie van het verhaal van Izébel en Naboth.
Een tweede voorbeeld van een eerzaam burger wordt ons getekend in Job 29. Er gaat van hem een heilzame invloed uit. In de gebrokenheid van de samenleving als gevolg van de zonde wordt weer iets zichtbaar van de orde der liefde. Job getuigt van zijn geborgenheid bij God. Zoals een lamp boven je hoofd schijnt in een donkere kamer, zo mocht hij leven bij het licht van Gods vriendelijk aangezicht. Voor het besef van een oosterling in die dagen zijn aardse en geestelijke zegeningen niet van elkaarte scheiden. Welnu, Job is een gelukkige vader. Hij wordt ook gezegend in zijn werk. Kijk eens naar zijn olijfbomen! Ze gedijen het best op een steenachtige bodem. Hun opbrengst is zo groot dat de rotsen wel lijken veranderd in ware oliebeken. Het geheim van Jobs eer is zijn verborgen omvang met God. Komt hij van zijn bedrijf voor een bezoek naar de stad, dan wordt er gauw op het pleintje bij de poort een stoel voor hem klaar gezet. Hier klopt het hart van de stad. Er wordt markt gehouden, recht gesproken. Ook de zaken van het stadsbestuur worden hier afgedaan. Het is een drukte van belang. Maar neemt Job het woord, dan wordt iedereen stil. Hij is een man van gezag. Hij heeft wat te zeggen. Sociale misstanden waartegen de profeten in later tijd zo fel zullen protesteren, vind je hier niet. Integendeel, Job komt op voor de armen:

Want ik bevrijdde de ellendige, die riep,
en de wees, die geen helper had.
De zegen van hem, die omkwam, kwam op mij;
en het hart der weduwe deed ik vrolijk zingen.
Ik bekleedde mij met gerechtigheid,
en zij bekleedde mij;
mijn oordeel was als een mantel en een vorstelijke hoed.
De blinden was ik tot ogen,
en de kreupelen was ik tot voeten.
Ik was de nooddruftigen een vader,
en het geschil, dat ik niet wist, dat onderzocht ik.
En ik brak de kaken van de verkeerde,
en wierp de roof uit zijn tanden, Job. 29 : 12-17.

Zo wordt in deze arme, gebroken wereld opnieuw iets zichtbaar van het grondpatroon dat in de schepping is ingeweven: de liefde. Aan het slot van dit hoofdstuk treffen ons de paradijselijke trekken, tekenen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het zijn tekenen van hóóp:

Na mijn woord spraken zij niet meer,
en mijn rede drupte op hen.
Want zij wachtten op mij, gelijk op de regen,
en sperden hun mond open, als naar de spade regen, Job 29 : 21-23.

Consequenties
a. Er moet gezag zijn. Deze theologische hoofdlijn uit de Wijsheidsboeken wordt doorgetrokken in het Nieuwe Testament. De Heere Jezus zegt tot Pilatus: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van Boven gegeven ware. Joh. 19 : 11. Er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn door God geordineerd, Rom. 13 : 1.
b. Hebben wij een boodschap voor ons volk in deze tijd, omdat wij leerden luisteren naar het Woord van onze God? De nederigheid gaat vóór de eer! Wij zien aan Job wat één man door Gods genade voor een hele stad kan betekenen. Zo kan het nòg: in een bedrijf, op een kantoor of school, in een straat of familie.
c. In de stad van Job heeft zich geen revolutie voltrokken. Toch kan niemand beweren dat alles daar bij het oude is gebleven. Er is voor iedereen ruimte. Je kunt er echt léven. Ook weduwen en wezen. Zelfs de vreemdelingen die nergens op terug kunnen vallen, genieten er bescherming.
d. Waar mensen ootmoed leren en daardoor vervuld raken van het Evangelie, worden opeens sporen van theocratie zichtbaar in de samenleving. Spontaan! Er ontstaat een fijne sfeer… Dat is nooit te bereiken door een geweldadig ingrijpen. De Heere zegt: in stilheid en in vertrouwen zou uw kracht zijn, Jes. 30 : 15. Durven wij het aan om ons zo op te stellen? Hier gaat iederdaad de nederigheid vóór de eer. Dat is: ien op het gebod, voor de uitkomst blind.
e. Job weet het juiste woord te spreken op de juiste tijd. Wanneer is dit ogenblik voor ons aangebroken? Nu! Stràks hoeft het niet meer. Want dit is de eindtijd. Het is óók het heden der genade. Voor ieder van ons persoonlijk èn voor onze samenleving als geheel. Onze sociale houding vraagt om een apostolaire instelling. Toen de Heere Jezus de schare zag, werd Hij met innerlijke ontferming over hen bewogen. Het geloof doet ons in die ontferming delen. Net zo als wij door datzelfde geloof met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking van Zijn dood en opstanding. Net zo als wij door datzelfde geloof mogen weten dat ons leven met Christus verborgen is in God.

H.J. de Bie, Huizen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Onze sociale houding

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's