Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vergeten hoofdstuk uit het geloofsleven? (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vergeten hoofdstuk uit het geloofsleven? (5)

Over het maken van een verbond met God

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verbondssluiting bij Willem Teellinck
In het voorgaande hebben we gezien dat het levenswerk van Willem Teellinck is geweest om hier te lande het type vroomheid te doen ontstaan en te bevorderen dat hij tijdens zijn verblijf in Banbury, Engeland had gevonden. Op welke manier heeft hij dat nagestreefd met betrekking tot ons onderwerp? We willen dat nagaan aan de hand van twee van zijn werken, namelijk 'Bueren-Cout Ofte t'Samen-spreuck' (1621) en 'De Worstelinghe eenes bekeerden Sondaers' (1631).

'Bueren-Cout'
'Bueren-Cout' ('Buren-kout' in hedendaagse uitgave) dankt zijn naam aan de vormgeving: samenspraken tussen buren. Op die manier hoopt de auteur een breed publiek te bereiken. In die samenspraken vangen we een glimp op van het alledaagse leven in de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden rond de overgang van de 16e naar de 17e eeuw. Wie het boek van prof. dr. A. Th. van Deursen 'Mensen van klein vermogen' (Amsterdam 1991) las, vindt het beeld dat daarin van het volksleven in de republiek wordt getekend door 'Buren- Kout' bevestigd. Men is gereformeerd, maar intussen kan er veel bij door. In 'Buren-Kout' stelt Teellinck een aantal volkszonden aan de kaak. Eén daarvan is openbare dronkenschap, die eer regel dan uitzondering was. Van Deursen noemt het voorbeeld van schippers die dronken aan het roer staan en voerlieden die met een stuk in hun kraag op de bok zitten. In een door Van Deursen regelmatig geciteerd reisverslag van een Engelsman, die destijds de Nederlanden aandeed, is als getuigenis van ons voorgeslacht neergeschreven; 'Hollanders drinken altijd en overal.' Veel vrouwen schamen zich dan ook niet te zeggen dat manlief niet te spreken is omdat hij zijn roes uitslaapt. Inderdaad: een volkszonde, maar dan één die algemeen aanvaardbaar wordt geacht. 'Het is toch voor de ganzen niet gebrouwen.' luidt een zegswijze uit die tijd.
Dat is ook de mening van de man die door zijn buurman, ene Pieter, wordt vermaand vanwege zijn dronkenschap. Deze buurman is wel geen ordinaire dronkaard, maar drinkt toch regelmatig meer dan goed voor hem is, zodat hij in kennelijke staat over straat gaat. Zoiets moet eigenlijk kunnen, vindt hij. Uitvoerig en indringend wijst Pieter, in wie we Teellinck herkennen, zijn dronken buurman op de ernst van zijn zonde. Dronkenschap maakt zorgeloos, niet in het minst voor de dingen van de eeuwigheid en is daarom een weg naar de hel. De buurman doet ook zijn gezin tekort. Verder besteedt hij zijn geld, maar ook zijn gaven (waarop God recht heeft) niet voor de dienst van de Heere, maar op zo'n manier dat Gods Naam gelasterd èn er op de gemeente een smaad geworpen wordt. De anonieme buurman behoort immers tot de kerk, ook al is hij geen trouw kerkganger. In deze waarschuwingen horen we de diepe bewogenheid van Teellinck doorklinken met ieder die in de zonde leeft. Wars van dorre systematiek doet hij een klemmend appèl op het geweten en zo op de verantwoordelijkheid van de zondaar als hij hem vraagt waar toch zijn verstand is omdat hij alle krachten geeft aan de zonde, die toch geen ander loon uitkeert dan de dood. Teellinck worstelt om het behoud van de zondaar als hij hem met klem op de man afvraagt of de Heere Jezus dan zo'n harde meester is dat hij tot Hem niet wil gaan, hoe vaak Hij ook vriendelijk nodigt. Teellinck heeft geen zondaar over voor het verderf. Met die intentie werpt hij al zijn wapens in de strijd om zo mogelijk enigen te behouden. Daarbij is hij er volstrekt van overtuigd dat de Heere middellijk werkt. Dat klinkt door als Pieter (i.c. W. Teellinck) zijn drankminnende buurman een aantal welgemeende adviezen aan de hand doet. Opvallend daarbij is de grote klem die gelegd wordt op 's mensen verantwoordelijkheid tegenover God. Het wordt de dronkaard met grote ernst op het hart gebonden zijn zondige leven op te geven en de Heere voortaan te zoeken opdat hij genade mocht verkrijgen. Daarbij vergeet Teellinck niet met klem het recht van God op ieder mens tot gelding te brengen.
Omdat Teellinck wel weet dat de zonde zijn prooi niet zo makkelijk los laat en de zondaar op zijn beurt weer snel voor de verleiding bezwijkt, reikt hij vier adviezen aan: 1. Elke morgen bij het opstaan dient overdacht te worden hoe heilloos het is te leven in zonden. 2. Er moet een vast besluit gemaakt worden om met de zonden te breken en de Heere te zoeken door in Zijn wegen te gaan. 3. Elke dag moet de zondaar bij herhaling de Heere vurig smeken om Zijn bijstand in de strijd tegen de zonde. 4. IJverig zijn in de dagelijkse arbeid en de overige tijd gebruiken voor de dingen van Gods Koninkrijk.

Belofte als middel tot behoud
Dit viertal raadgevingen heeft na bijna vier eeuwen nog niets van zijn betekenis verloren voor ieder die op roekeloze wijze leeft. Dat geldt niet alleen ieder die in openbare zonden leeft, maar ook ieder die, hoe orthodox ook in de leer, zorgeloos voortgaat op het smalle koord van de tijd. Nuchter is ook Teellincks raad om de dagelijkse arbeid ijverig aan te vatten. Maar wat ons voor ons onderwerp vooral interesseert, is het tweede advies, waarin Teellinck de dronkeman oproept met zijn wereldse levenswijze te breken en de Heere te zoeken. Dat zal een hele strijd worden en om daarin des te sterker te staan, moet hij de Heere met een plechtige verklaring beloven dat hij breken zal met zijn wereldse vrienden om het gezelschap der vromen te zoeken. 'Ja, verbind uw ziel met een eed aan God dat u het zo doen zult; dat zal u ook tot versterking en hulp zijn.'
Het opvallende van deze welgemeende raad is dat ze wordt gedaan aan iemand die leeft in de zonde, de drankminnende buurman in kwestie. Weliswaar hebben de ernstige waarschuwingen en de appellerende woorden van Pieter hun uitwerking niet gemist op het geweten van zijn buurman, maar een gewetensovertuiging leidt niet in alle gevallen tot waarachtige bekering. Toch bindt Teellinck dezemanen met hem ieder die in de zonde leeft op het hart om met zijn zondige leven en vrienden te breken en met inzet van alle krachten de Heere te zoeken. En wel zo dat dit met een plechtige verklaring gebeurt. Dat is een heel andere kant van de zaak die ons in deze artikelen bezighoudt, dan we tot nu toe gezien hebben. Geen verbondssluiting tot meer zekerheid van en troost uit het geloof. Maar een plechtige belofte als middel tot behoud. We zullen in het slotartikel antwoord proberen te geven op de vraag hoe Teellinck tot deze visie komt, maar leggen bij deze benadering nu al de vinger.

Belofte als middel tot versterking
De hierboven omschreven benadering is voor Teellinck niet de enige. Hij kent ook de plechtige belofte als inwilliging van het verbond der genade. Dat doet elke in zichzelf verloren zondaar die God in Christus aangrijpt wanneer Deze Zichzelf aan hem aanbiedt in het Evangelie. Uit de verwondering en blijdschap om die onuitsprekelijke gave wordt de belofte geboren om de zonde te haten en in Gods wegen te gaan. Teellinck geeft dan als man van de praktijk der Godzaligheid de goede raad om door middel van een verklaring met het karakter van een eed vorm te geven aan die hartelijke keuze om in het verbond met de Heere te leven. De reden die hij daarbij aanvoert, is dat wij van nature allemaal lichtzinnig zijn en zelfs in ons geestelijk bestaan van onszelf uit ongebonden. Dat hebben de Bijbelheiligen ontdekt. En wij hebben het zelf ook ontdekt tot onze schande als we bijv. tijdens een vorige Avondmaalsviering, verwonderd als we waren over Gods goedheid, onszelf plechtig voorgenomen hebben om 'voor Gods oog naar Zijn bevelen te leven' (Ps. 56 : 6 berijmd) om een kwartaal later te moeten erkennen dat we er niets van hebben gemaakt. Juist daarom is het zo nodig om de gewoonte van heiligen uit bijbelse of later tijden te volgen die ons zijn voorgegaan in het sluiten van een verbond met God of het afleggen van plechtige beloften voor Gods aangezicht.
Zo'n plechtige belofte is van bijzondere betekenis voor het geestelijk leven, aldus Teellinck. Vanwege de verdorvenheden die nog in ons wonen, dwalen we zo makkelijk af. We hebben het nodig om met een sacrament, als met een vaste eed, onszelf te verplichten tot de dienst des Heeren. Uit het verband waarin Teellinck het woord 'sacrament' gebruikt, kan worden opgemaakt dat hij heeft gedacht aan de eed van trouw (sacramentum) die door een Romeinse soldaat op het vaandel werd afgelegd. Hij spreekt inderdaad van de mogelijke verleiding tot ontrouw van een soldaat aan het vaandel, waardoor hij echter wordt weerhouden door zijn eed van trouw. Maar het kan ook zijn dat Teellinck hierbij gedacht heeft aan het gebruik van de sacramenten. Ergens anders horen we hem zeggen dat we vooral tot het afleggen van een plechtige belofte voor Gods aangezicht worden aangespoord door de bediening van de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal. In zijn 'Zelfbeproeving tot het H. Avondmaal' (ik maakte gebruik van de uitgave Rotterdam 1940) spreekt hij over meerdere aspecten van het bruiloftskleed en één ervan is 'het oprechte voornemen dat wij ons zullen benaarstigen, om de kracht des heiligen avondmaals in ons leven te openbaren' (p. 78). Hij spreekt dan van 'de heilige beloften der oprechtheid en waarheid, die wij geroepen worden den Heere te doen en te houden, als wij de gelegenheid ontvangen, om met den Heere feest te houden en deelachtig te worden aan Christus…' (a.w. p. 79).

Nationale gelofte-dag
Overigens pleit Teellinck nog voor een andere praktijk van de verbondssluiting. Dat is als hij.de vurige hoop uitspreekt dat in de republiek op een nationale vasten- en bededag nog eens een verbond zal worden gemaakt tussen de Heere, de wettige overheden en het hele volk. Daarbij zal iedere burger zichzelf aan de Heere verbinden om de zonden uit zijn huis en leven weg te doen. Teellinck valt hierbij terug op bijbelse voorbeelden, zoals het verbond dat de hogepriester Jojada sloot tussen de Heere, koning Joas en het volk (2 Kon. 11 : 7). Wij zien hier overeenstemming met de Schotse manier van verbondssluiting zelfs op het nationale vlak, zoals dat John Knox voor ogen stond.

'De worstelinge eenes bekeerden Sondaers'
Ook Teellinck heeft een model voor het sluiten van een verbond nagelaten. Het door hem ontworpen voorbeeld van zo'n plechtige gelofte of verbintenis is ontleend aan een verklaring van Romeinen 7. Die verklaring zag het licht onder de titel 'De worstelinge eenes bekeerden Sondaers'.
Het gaat in Rom. 7 o.a. om de vrijheid van de wet. Door de dood van Christus is een gelovige vrij van de wet, zoals een weduwe vrij is van haar (overleden) man. Zij is geen overspeelster als zij opnieuw trouwt, aldus Paulus. Teellinck brengt in dit verband de scheldbrief ter sprake die joden, naar Mozaïsch voorschrift, hun vrouwen konden geven. Kennelijk heeft hij aan deze twee aspecten gedacht. Enerzijds is een gelovige door de dood van Christus vrij van de (veroordeling) van de wet, dus ook van de zonde. Anderzijds is hij zelf ook geroepen om aan het leven der bekering gestalte te geven en met de zonde te breken. Met het oog daarop heeft Teellinck zo'n 'scheldbrief' ontworpen, die o.a. is te vinden in de uitgebreide uitgave van 'Des Christens groot interest' (Utrecht 1981, p. 133). Deze versie is echter enigszins geschonden door het verkeerd weergeven of weglaten van bepaalde woorden of zelfs zinsdelen. De volledige tekst is o.a. te vinden in 'Avonden met Teellinck' (M. Golverdingen, Utrecht 1993, p. 93, waar meer gegevens aan ontleend zijn). Men leest in deze plechtige verklaring de hartelijke belofte van volledige overgave aan de Heere en een hartstochtelijk afzweren van alle zonden. Niet om die in eigen kracht te lijf te gaan, maar door de kracht van de Heilige Geest en met de hulp van de Heere. Die hier aan het woord is, geeft geen brevet af van eigen vermogen, maar juist van eigen onvermogen om de vijand te lijf te gaan. Daarom is ze een krachtig beroep op de hulp van de Heere die door de kracht van Zijn Geest de slappe handen kan versterken en struikelende knieën kan oprichten. Maar juist op die manier is zo'n plechtige verklaring een krachtig middel in de strijd tegen de zonde.

P. van der Kraan, Bleskensgraaf

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Een vergeten hoofdstuk uit het geloofsleven? (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's