Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Preken: wakker liggen

'Van preken moet je ook wakker liggen, vind ik, anders moet je het niet doen. Ik denk dat iedere prediker met lood in zijn schoenen een preekstoel moet beklimmen, bang, vreesachtig, wat komt ervan terecht, kan ik het overbrengen? Daar moetje mee worstelen, daar moet je het verschrikkelijk moeilijk mee hebben...' Woorden van de bekende EO-presentator Henk Binnendijk in een gesprek dat Hervormd Nederland onlangs (14 januari 1995) met hem had o.a. over zijn succesvolle tv-programma Fifty-fifty waarin hij bekende Nederlanders van heel uiteenlopende achtergronden uitspraken over God en hun (eventueel) geloof in Hem probeerde te ontlokken. Binnendijk brengt ook zelf menig keer bijbelstudies op ontmoetingsdagen met jongeren en ouderen. De verkondiging is altijd weer een strijd, geeft hij aan. Het gaat om verliezen of winnen. In de rechte verkondiging zit steeds een element van strijd. Strijd om het behoud van de hoorder. Strijd om het zo te brengen dat het overkomt. Dat de Geest er mensenlevens door veranderen kan en verder leiden zal. In een lezing op eenjaarvergadering van de Gereformeerde Bond (15 april 1959) over de prediking van de verzoening haalde ds. G. Boer woorden van Luther aan. Preken houdt in: studeren, stof inademen en bloed zweten. Het betekent ook: erin stjaan. Er helemaal op betrokken zijn, er zelf uit leven, erdoor overweldigd worden. In De Wekker van 6 en 13 januari 1995 is D. Koole bezig de vraag te beantwoorden die hij boven zijn arikelen heeft gezet en die luidt: Klinkt in de zondagse prediking werkelijk de stem van God door? Óp 1 april a.s. zal dit het thema zijn van een landelijke voorjaarsconferentie voor ambtsdragers in zijn kerken. Hij schrijft o.a. dit:

Dienaar des Woords zijn is een verre van gemakkelijke taak. Het is — zoals Kuyper eens heeft gezegd — elke week weer uit de worsteling met God tevoorschijn komen om het de gemeente te zeggen: alzo zegt de Heere. Daarvoor is de Heilige Geest nodig. Zonder die is de preek niets; dan blijft zij op het niveau van een redenering van een mens tot mensen, al naar de gaven van de spreker, boeiend of vervelend. Zonder de Heilige Geest is de hele eredienst trouwens een vertoning; dan is het liturgische gedeelte slechts een muzikale en declamatorische presentatie zonder echt geestelijke inhoud. Zonder de Heilige Geest zijn — zo als ik een jong predikant eens hoorde bidden — de kerkmensen overgeleverd aan de dominee en de dominee aan de kerkmensen.

Het besef dient in de gemeente te leven dat niet maar een mens tot haar spreekt, maar dat het Christus zelf is die het Woord tot ons richt. Daarvan hebben we ons steeds ernstig rekenschap te geven, aldus Koole.

Preken: wakker roepen

Wie elke week tot preken zich geroepen weet, kan soms verlamd raken als hij het wensenpakket van zijn hoorders verneemt over hoe zijn prediking zou moeten zijn.

De één wenst een leerrijk betoog, een sluitende redevoering; een tweede verlangt dat er in de vorm van puntige opmerkingen of geestigheden zoutkorrels inzitten; een gemoedelijk aangelegde derde ziet graag zijn eigen lieve gevoelens te wieg gelegd. De prediker hoeft zich echter niet te laten leiden door de verlangens en de denkwijzen van de oververzadigde cultuurmens van deze tijd. Hij hoeft zich niet te laten ontmoedigen doordat de mensen in hun waardering en kritiek er sterren van de eerste tot de derde grootte op na houden. Wanneer hij tot de ontdekking komt dat hij niet voldoet aan wat de mensen van hem verlangen of verwachten, dan moet hij zich rekenschap geven van gegronde bezwaren of relevante wensen, maar hij mag zich nooit laten beïnvloeden door mensen die van de kansel alleen maar hun eigen echo willen horen. En die zijn er in onze kerk toch heel wat. Vandaar de verleiding voor sommige dienaren om het klavier van de volksziel op een populaire manier te bespelen, waarbij het gevaar ontstaat dat naar de mens en niet tot de mens wordt gesproken.

Je kunt het klavier van de volksziel ook op een vrome en goedkoop stichtelijke wijze bespelen week in week uit. Dan klinken er wel veel degelijk lijkende woorden, maar het kritische element in de prediking is verdwenen en er gebeurt vervolgens niets. Preken houden in slaap of mensen haken af.

Er zijn er die niet naar menselijk succes kunnen streven, eenvoudig omdat hun daartoe geen uiterlijk middelen ten dienste staan, maar daarin ligt de kracht van de prediker ook niet. Het is dan ook onbijbels, ja zelfs zeer zondig wanneer in de kerk over de minst begaafden onder de dienaren der kerk geringschattend wordt gesproken, met voorbijzien van het kardinale feit dat hun ambtelijk gezag niet ligt in het vermogen om op welke wijze dan ook mensen te boeien, maar in de bediening die zij ontvangen uit de ambtelijke volheid van Jezus Christus, door de Heilige Geest. De kracht en de Geest van God vormen de legitimatiebewijzen van de gezagvolle prediking van Jezus Christus en Dien gekruisigd. Niet de geestdrift, niet de rijke woordenstroom, niet de originaliteit (hoe waardevol deze dingen op zichzelf ook mogen zijn) geven het gezag aan de prediking, maar Gods Heilige Geest, die vóór elke Woordverkondiging biddend moet worden ingewacht. Alleen wanneer de prediker bidt of de Heilige Geest zich van de woorden die van zijn lippen komen wil bedienen en alleen als de gemeente luistert in het besef dat God werkelijk met Zijn Geest in de verkondiging aanwezig is, alleen dan wordt echt gevoeld: God is in ons midden, laat ons diep in 't stof aanbidden. In de bijbel staat niet: wie oren heeft om te horen die hore wat de prediker tot de gemeente zegt, maar die hore wat de Geest tot de gemeente zegt. In Gods huis heeft elke hoorder zijn klein menselijke geest gevangen te leggen onder de Heilige Geest. Dan alleen zal ik een zuivere stemvork hebben om wat van de kansel tot mij komt te toetsen.

Koole citeert een uitspraak van een predikant die stelde dat preken een zo diep verantwoordelijk en moeilijk werk is dat het van hemelswege verboden moest zijn om er meer dan één per week te moeten maken.

Preken maken is een kwestie van grote zorgvuldigheid. Het gezag van de prediking is er weliswaar niet allereerst van afhankelijk maar zij wordt door die zorgvuldigheid wel mede bepaald. Wanneer de exegese rammelt, de voorbeden ter adstructie slordig gekozen zijn en de preek in haar geheel meer stichtelijkheden dan vastigheden bevat, wel dan kan dat afbreuk doen aan het gezag van de predikant. De gemeente moet kunnen merken dat hetgeeh van de kansel komt 'produkt' van grondige overweging is.

Moge in onze en ook andere kerken de prediking doortrokken zijn en blijven van de majes-, teit van Gods Woord, waartegenover de mens moet komen tot een beslissing vóór of tegen Jezus. Die in elke preek laat zeggen: 'wie niet voor Mij is die is tegen Mij'.

Laten wij als kerkgangers altijd beseffen dat de verkondiging van Gods Woord geen zending op zicht is, die ik — al naar mijn persoonlijke smaak — kan accepteren of retourneren. Het is een boodschap die zó dient te worden gebracht en ontvangen dat aan het einde van elke verkondiging èn in het hart van de dienaar èn in dat van de hoorders leeft: Amen, goddelijk Evangelie, amen zegt mijn ziel daarop.

Ik zou die laatste versregels ook van toepassing willen laten zijn op de visie op de prediking hier verwoord door Koole.

Preken: goud in zilver

Jaren geleden schreef ds. R. Bartlema een aantal artikelen in ons blad over de prediking en schreef er de woorden uit Spreuken 25 : 11 boven: Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren geheelde schalen'. De Nieuwe Vertaling geeft weer met: Een woord, in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen'. In Ambtelijk Contact (januari 1995), maandblad ten dienste van ouderlingen en diakenen van de Christelijke Gereformeerde kerken in Nederland, schrijft prof dr. W. H. Velema een bijdrage Over de welsprekendheid van predikanten. Wat ermee bedoeld wordt, geeft prof Velema zo aan: n welke mate is welsprekendheid gewenst, respectievelijk effectief voor de presentatie van de preek? Moet een predikant per se een goed redenaar zijn? Velema noemt de bekende brochure van prof Herman Bavinck uit 1901 over 'De welsprekendheid'. Het heeft, zouden we n.a.v. Spreuken 25 : 11 kunnen stellen, te maken met de 'juiste vorm'.

Welsprekendheid ziet op de formulering van gedachten, op de taal, vooral op de beelden die gebruikt worden om de boodschap op een passende (adequate) wijze over te brengen. Welsprekendheid ziet ook op de voordracht, op houding, gebaar en stem. Toch hebben we hiermee niet alles gezegd. In aansluiting bij Bavinck wijs ik ook op de noodzaak van een innerlijke overtuiging. Een welsprekend prediker zal zelf door zijn boodschap geraakt zijn. Van hieruit zal hij er ook naar verlangen de harten van de hoorders te raken. Wat hijzelf gezien en gehoord heeft in de tekst, wil hij ook graag aan anderen overbrengen, opdat ook zij het zien en horen. Ook hierbij blijft hij niet staan. Hij zoekt het nog verderop — al beseft hij dat hijzelf de ander daar niet brengen kan. De ander moet zo geraakt worden dat hij tot bekering en geloof komt. Indien hij al bekeerd is, dat hij op die weg verder komt en in het geloof groeit.

Voor een predikant is welsprekendheid nooit een zaak op zichzelf Ze staat in dienst van het doel dat God hem heeft gesteld. Welsprekendheid is geen acteerkunst of een preekstoelshow. Welsprekendheid is dienstbaar zijn aan de uitleg en de toepassing van de Schrift naar het leven van de hoorders — dat wil zeggen van allen die deze boodschap horen brengen.

Onlangs bad een predikant met de gemeente: Laat het geen voorstelling zijn, maar beleving. Hij was door de Geest op dat onderscheid en die formulering attent gemaakt.

Prof Velema komt dan tot de beantwoording van de eigenlijke vraag in zijn bijdrage: is welsprekendheid nodig om met vrucht te preken?

En nu de vraag: is welsprekendheid nodig om effectief te preken? Wie de vraag met ja beantwoordt, sluit een aantal predikanten uit. Niet iedere predikant is immers (even) welsprekend. Bovendien voegt men dan aan de roeping een geweldige voorwaarde toe. Eigenlijk wordt de pneumatische (dat is, gewerkt door de Heilige Geest) effectiviteit afhankelijk gemaakt van de mate van welsprekendheid.

Dit zou een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken zijn. De werkelijkheid is ook anders. In de honderd jaar van onze kerkelijke geschiedenis zijn er trouwe herders en predikers geweest, die gemeenten hebben gebouwd. Men kon van hen niet zeggen dat ze met welsprekendheid begiftigd waren. Toch hebben ze sporen getrokken en één of twee generaties gevormd. Wat was het geheim van hun effectieve prediking? Een intensief pastoraat, bewogenheid met mensen, hartelijke liefde en bereidheid om te dienen.

Er zijn ook predikers geweest, die door velen graag gehoord en bejubeld werden. Het effect van hun prediking in de gemeenten waar zij hebben gewerkt, was minder diepgaand en duurzaam dan van hen, die met welsprekendheid minder begiftigd waren.

Doet welsprekendheid er dan niets toe? Op deze vraag, zou ik niet met neen willen antwoorden. Welsprekendheid als gave in de dienst van het Woord is niet te versmaden, door de gemeente niet en door de prediker zelf niet. Welsprekendheid is echter nooit doel in zichzelf Ze is enkel dienstbaarheid.

Welsprekendheid moet beoefend worden tussen twee polen. Het zelf innerlijk overtuigd zijn van wat men uitdraagt. De prediker moet zelf gegrepen zijn. De andere pool is: het hartelijke verlangen om de gemeente in het hart te raken, haar op te bouwen en haar iets mee te geven dat gedurende de hele week doorwerkt.

Deze beide polen kunnen er ook zijn zonder welsprekendheid. Er is echter voor wat de prediking betreft geen welsprekendheid, die zich niet tussen deze beide polen beweegt. Ontbreken deze beide polen, en is er toch welsprekendheid, dan zou ik zeggen, is het een kwestie van vuurwerk op de preekstoel. Helaas zijn er kerkmensen (moet ik zeggen: helaas zijn er gemeenten? ) die door de vraag naar vuurwerk predikanten in verzoeking brengen. ledere prediker wachte zich ervoor!

Het is beter in eenvoud met overtuiging, liefde en bewogenheid het Woord te brengen, dan de naam en de faam te hebben de hoogste vorm van welsprekendheid te hebben bereikt. Anderzijds, juist de liefde en de bewogenheid zal een predikant ertoe dringen, het beste te geven wat hij van God heeft ontvangen. Daarvoor is nodig: studie, oefening en vooral het persoonlijke leven met God uit de schatten van het verbond.

Er is verscheidenheid van gaven, ook onder predikanten is prof. Velema's conclusie, maar het is dezelfde Geest die ons bekwaam maakt. Velema geeft kort aandacht aan wat enkele predikers uit de tijd van de Nadere Reformatie over deze kwestie hebben gezegd: Udemans, Hellenbroek en Smytegelt. Hun visie komt hierop neer: laten predikanten zich sterk maken met het uiterlijke van hun gaven. Zij moeten zich oefenen in de praktijk der Godzaligheid om goed te kunnen preken en die oefening vindt o.a. plaats in de pastorale omgang met gemeenteleden. Want welsprekendheid zonder praktijk der godzaligheid kan ook in dienst van de duivel worden gebruikt. Er valt soms voor de praktijk van de prediking iets te leren van hen die met heel iets anders bezig zijn dan een dominee op de kansel. Henk Binnendijk noemt in al eerder genoemd interview met H.N. de manier waarop het moderne voetbal wordt gespeeld. Hij bedoelt dan, zo zegt hij, vooral : het strijdelement: de voorbereiding, de spanning, de moeite van de nederlaag, de vreugde van de overwinning. En prof dr. H. Jonker schreef eens een artikel in zijn boek Landingsplaatsen (1989) onder de titel: Preken (a la Bernstein). Leonard Bernstein, als ik het goed heb overleden december 1993, was een beroemd componist en dirigent. Jonker vergelijkt het werk van een dirigent met de arbeid van een prediker. Wie genoemd boek van prof. Jonker bezit, leze het betreffende verhaal nog eens (blz. 49 vv). Jonker noemt vier overeenkomsten: getemperde gloed, intense voorbereiding, kleurrijke gevarieerdheid en pastorale communicatie.

Tenslotte, we sluiten voor dit keer af met de woorden van een eeuwenoud gebed om de Heilige Geest voor de prediker (prof. Jonker sloot er in 1973 zijn bekende boek over de prediking ook mee af: En tóch preken!):

Veni, sancte Spiritus!
Pasce pastorem, due ducem,
Aper aperturo,
Da daturo!

Kom, Heilige Geest!
weid de herder,
leid de leidsman
verklaar hem die gaat verklaren,
geef hem, die zal geven!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's